CRvB, 05-02-2014, nr. 13-2604 WMO
ECLI:NL:CRVB:2014:414
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-02-2014
- Zaaknummer
13-2604 WMO
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:414, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑02‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑02‑2014
Inhoudsindicatie
PGB. Hulp bij het huishouden. Het college heeft bij het vaststellen van de indicatie voor appellant terecht de woning gekwalificeerd als een kleine beganegrond woning met twee kamers en op grond daarvan 1,5 uur per week gerekend voor zwaar huishoudelijk werk.
13/2604 WMO
Datum uitspraak: 5 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 april 2013, 12/1652 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader, [naam vader ], tevens advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft desgevraagd een nader stuk ingediend. Ook appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2013. Namens appellant is verschenen[naam vader ]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Groenewegen.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met de neurologische aandoening hemiplegie, waardoor de rechterzijde van zijn lichaam verlamd is.
1.2.
Appellant is op 10 juni 2011 verhuisd van een woning in Den Haag naar een woning aan de [adres] te [plaatsnaam]. Op 16 juni 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend om op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking te worden gebracht voor hulp bij het huishouden. Appellant heeft op het aanvraagformulier aangekruist dat het gaat om een benedenwoning die bestaat uit twee kamers. Op 1 juli 2011 is tijdens een huisbezoek door Wmo-medewerker A. van Eer geconstateerd dat het gaat om een kleine beganegrondwoning met twee kamers.
1.3.
Bij besluit van 5 september 2011 heeft het college appellant in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden, categorie A, voor 2,5 uur per week voor de periode van 17 juni 2011 tot en met 16 juni 2017, in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.4.
Bij besluit van 10 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 september 2011 ongegrond verklaard, met dien verstande dat de einddatum van de toegekende voorziening 16 juni 2016 is. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften, onder meer inzichtelijk gemaakt hoe tot 2,5 uur per week huishoudelijke hulp is gekomen. Omdat appellant een eenpersoonshuishouden voert in een kleine beganegrondwoning is voor zwaar huishoudelijk werk 1,5 uur per week geïndiceerd. Voor de activiteiten licht huishoudelijk werk en de was geldt in de situatie van appellant 1 uur per week, maar omdat tijdens het huisbezoek is gebleken dat appellant een gedeelte van de was en van het licht huishoudelijk werk zelf kan uitvoeren, is de tijd voor beide activiteiten gehalveerd, namelijk 0,5 uur voor de was en 0,5 uur voor licht huishoudelijk werk.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college bij de berekening van het aantal benodigde uren huishoudelijke hulp ten onrechte ervan uitgaat dat hij in een seniorenwoning woont. Volgens appellant is sprake van een benedenwoning, die moet worden aangemerkt als een eengezinswoning. Hij beschikt over een woonkamer, slaapkamer, keuken, bijkeuken en schuur met een totale oppervlakte van 70 m² en een achtertuin. Het is niet duidelijk welk criterium het college hanteert voor het begrip seniorenwoning. Ten slotte heeft appellant schadevergoeding en een dwangsom verzocht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij zich naar aanleiding van het gestelde ter zitting beperkt tot het partijen verdeeld houdende geschilpunt of het college terecht 1,5 uur huishoudelijke hulp per week heeft gerekend voor zwaar huishoudelijk werk.
4.1.
Ingevolge artikel 4.1 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 (Verordening) kan de door het college ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;
b. hulp bij het huishouden in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.
4.2.
Artikel 4.2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, van de Wmo voor de in artikel 4, onder a, vermelde voorziening in aanmerking kan worden gebracht indien:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of
b. problemen bij het uitvoeren van mantelzorg
c. het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.
4.3.
Artikel 4.4 van de Verordening bepaalt dat de omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren of delen van uren per week.
4.4.
Ter uitvoering van de in de Verordening neergelegde bevoegdheid om voorzieningen te verstrekken heeft het college beleidsregels vastgesteld en neergelegd in het Handboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels). Deel 3, hoofdstuk 1, van de Beleidsregels vermeldt dat per 1 januari 2009 de indicaties zijn gebaseerd op uren of halve uren in plaats van op klassen. In hoofdstuk 3, onder 7, van de Beleidsregels is de normering voor huishoudelijke taken in minuten vastgesteld. Vervolgens zijn in subparagrafen per activiteit normtijden aangegeven. Subparagraaf 3.7.1.4 betreft de normtijden voor zwaar huishoudelijk werk. Volgens de bij die subparagraaf behorende tabel is de omvang van de benodigde ondersteuning meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon. De tabel vermeldt: “1 pers. < 3 kmrs 90 min,
1
pers. > 2 kmrs 180 min en 2 pers. 180 min per week”.
4.5.
De Beleidsregels geven geen definitie van het begrip kamer. Het college heeft ter zitting toegelicht dat zij het begrip kamer overeenkomstig het algemeen spraakgebruik opvat als woonkamer of slaapkamer. In hoger beroep heeft appellant een uit 1976 daterende tekening ingediend van de woning waarop naast woonkamer tweemaal slaapkamer staat vermeld. Ter zitting heeft appellant desgevraagd verklaard dat deze tekening niet meer de feitelijke situatie weergeeft: de op de tekening vermelde kleine slaapkamer bestaat niet meer en is keuken geworden en de op de tekening ingetekende keuken is bijkeuken geworden, met daarachter een natte cel. Dit betekent dat het college terecht ervan is uitgegaan dat sprake is van een tweekamerwoning, namelijk met een woonkamer en één slaapkamer. Dit komt ook overeen met wat appellant op het aanvraagformulier heeft opgegeven. Appellant heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ook de bijkeuken moet worden aangemerkt als een kamer. De Raad volgt appellant hierin niet. Het aanmerken van een bijkeuken als een kamer sluit niet aan bij het algemeen spraakgebruik en ook de Beleidsregels geven daartoe geen aanleiding.
4.6.
De Raad begrijpt de Beleidsregels voorts aldus dat bij het indiceren voor zwaar huishoudelijk werk voor eenpersoonshuishoudens een onderscheid wordt gemaakt tussen een huis met minder dan drie, dus één of twee, kamers enerzijds en een huis met meer dan twee, dus minimaal drie, kamers anderzijds. In het eerste geval wordt in beginsel 1,5 uur en in het laatste geval in beginsel 3 uur per week voor het verrichten van dat werk noodzakelijk geacht. Daarvan uitgaande is, gelet op wat is overwogen in 4.5, de door het college toegekende 1,5 uur voor zwaar huishoudelijk werk in overeenstemming met de Beleidsregels.
4.7.
De omstandigheid dat volgens de in hoofdstuk 3, onder 9 (Tijdnormering Huishoudelijke Verzorging), van de Beleidsregels opgenomen tabel met het opschrift “hulp bij het huishouden alleenstaande (seniorenwoning/flat)” 1,5 uur voor zwaar huishoudelijk werk wordt gerekend en volgens de tabel met het opschrift “hulp bij het huishouden alleenstaande (eengezinswoning)” 3 uur voor dat werk, doet aan het vorenstaande niet af. Het gaat immers om totaaltabellen van de in hoofdstuk 3, onder 7, omschreven activiteiten, waarbij het aantal kamers in de woning uitgangspunt voor de normering is. De opschriften van de tabellen in 3.9 kunnen niet uitputtend zijn bedoeld omdat ook andere tweekamerwoningen dan flats en seniorenwoningen kunnen voorkomen.
4.8.
Anders dan appellant meent gaat het college er niet van uit dat de woning van appellant een seniorenwoning is. Het college gaat - zoals ook uit het bestreden besluit blijkt - ervan uit dat appellant een kleine beganegrondwoning met twee kamers bewoont en heeft dit - in het verweerschrift in eerste aanleg - vergelijkbaar geacht met een seniorenwoning. Daarvan uitgaande heeft het college de eerste tabel (seniorenwoning/flat) van toepassing geacht.
4.9.
Voorts valt niet in te zien dat de woning van appellant aangemerkt zou moeten worden als een eengezinswoning. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht heeft een eengezinswoning in het algemeen meerdere slaapkamers en een trap naar een verdieping. Vast staat dat daarvan bij de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] geen sprake is. Ook de grootte van de woning - circa 60 m² - geeft geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt zoals verwoord in subparagraaf 3.7.4.1 van de Beleidsregels. Daarbij merkt de Raad nog op dat anders dan appellant meent bij de grootte van de woning de oppervlakte van de schuur niet wordt meegerekend.
4.10.
Uit wat is overwogen in 4.5 tot en met 4.9 volgt dat het college bij het vaststellen van de indicatie voor appellant terecht de woning heeft gekwalificeerd als een kleine beganegrondwoning met twee kamers en op grond daarvan 1,5 uur per week heeft gerekend voor zwaar huishoudelijk werk.
4.11.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om het College te veroordelen tot het vergoeden van schade en om een dwangsom te bepalen moet daarom worden afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
bevestigt de aangevallen uitspraak;
- -
wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en W.H. Bel en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
(getekend) G.M.T. Berkel-Kikkert
(getekend) G.J. van Gendt
IvR