p 132, par II.B. van zaaksdossier Paragould, einddossier verdachte [naam verdachte]
Rb. Rotterdam, 20-09-2021, nr. 10/960153-18
ECLI:NL:RBROT:2021:9058
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
20-09-2021
- Zaaknummer
10/960153-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:9058, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 20‑09‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Terrorismezaak. De verdachte is in beeld gekomen nadat zijn broer, eerder in de media de “Balie jihadist” genoemd, is aangehouden. Hij wordt veroordeeld voor het deelnemen aan terroristische organisatie Jabhat al-Nusra in Syrië in de periode van 2012 tot 2014, waarbij hij leiding heeft gegeven over een gevangenis. Overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar en 9 maanden.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/960153-18
Datum uitspraak: 20 september 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (hierna: PI) Vught, locatie Terroristenafdeling (TA),
raadsman mr. B.Th. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen opgenomen.
AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens
IS Islamitische Staat
ISIS Islamic State of Iraq and Shaam
ISIL Islamic State of Iraq and Levant
OVC Opname vertrouwelijke communicatie
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
TCI Team Criminele Inlichtingen
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 maart 2021, 4 maart 2021, 11 maart 2021, 16 maart 2021, 8 juni 2021, 26 juli 2021, 27 juli 2021, 29 juli 2021, 30 juli 2021 en 20 september 2021.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officieren van justitie mrs. J.F. de Boer en C.D. Kardol (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
4. Geldigheid dagvaarding
4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr een feitelijke handeling is die dus moet bestaan uit concrete en feitelijke handelingen. Nu in de tenlastelegging geen concrete en feitelijke deelnemingshandelingen zijn opgenomen is het voor de verdachte (hierna te noemen: [naam verdachte] ) onvoldoende duidelijk waar hij zich tegen moet verdedigen. Dit maakt dat de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv, ook niet wanneer deze in samenhang met het dossier wordt gelezen. Subsidiair is aangevoerd dat de tenlastelegging voor wat betreft het onderdeel “althans aan een voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat” partieel nietig moet worden verklaard, nu dit onderdeel dermate onbepaald is dat daartegen geen verdediging valt te voeren.
4.2.
Beoordeling
Een tenlastelegging dient op grond van artikel 261 Sv voldoende feitelijk en duidelijk te zijn, zodat de verdachte weet waartegen hij zich heeft te verdedigen. Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv. Het tenlastegelegde is – gelezen tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier – voldoende feitelijk en moet voor de verdachte voldoende duidelijk en begrijpelijk zijn geweest. Uit de tenlastelegging in samenhang met het dossier volgt welke strafrechtelijke verwijten worden gemaakt aan [naam verdachte] , en ook tot welke organisatie dit verwijt strekt. Dat er geen concrete en feitelijke deelnemingshandelingen in de tenlastelegging zijn opgenomen doet daar niet aan af. [naam verdachte] heeft zich op basis van de tenlastelegging dus adequaat kunnen verdedigen.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De dagvaarding is geldig.
5. Ontvankelijkheid officier van justitie (rechtsmacht)
5.1.
Rechtsmacht en bevoegdheid
Het ten laste gelegde feit heeft als pleegplaatsen Syrië, Turkije en/of Nederland in de periode van 1 januari 2011 tot en met 3 december 2018. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of Nederland rechtsmacht heeft over dit feit.
In artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vermeld dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
In artikel 6, eerste lid, Sr is vermeld dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht.
Ingevolge artikel 7, eerste, tweede en derde lid, Sr is de Nederlandse strafwet van toepassing op Nederlanders en met Nederlanders gelijk te stellen vreemdelingen die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats hebben die zich buiten Nederland schuldig maken aan nader genoemde misdrijven.
In artikel 2, eerste lid, onder e van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht (hierna: het Besluit) is vermeld dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een terroristisch misdrijf, dan wel een van de in dat artikel genoemde commune misdrijven uit het Sr, voor zover deze vallen onder de beschrijving van artikel 2 van het Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen.
5.1.1.
Nederland
Voor zover de tenlastelegging ziet op feiten die zouden zijn gepleegd in Nederland, bestaat rechtsmacht op grond van artikel 2 Sr. Dit betreft dus (voor zover het ziet op Nederland) het ten laste gelegde feit.
5.1.2.
Syrië en/of Turkije
Voor zover de tenlastelegging ziet op feiten die zijn gepleegd in Syrië en/of Turkije geldt het volgende. Het feit betreft een terroristisch misdrijf. De onder A tot en met E genoemde onderdelen vormen een uitwerking van het oogmerk van de terroristische organisatie. Daarvoor geldt niet de eis dat deze ieder afzonderlijk ook een terroristisch dan wel een commuun misdrijf behelzen als in 5.1 beschreven. Nog daargelaten de vraag of de verdachte niet op grond van artikel 7 Sr met een Nederlander gelijk moet worden gesteld, heeft Nederland ten aanzien van de genoemde onderdelen daarom rechtsmacht.
5.2.
Conclusie
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten is rechtsmacht aanwezig.
6. Waardering van het bewijs
6.1.
Aanleiding en achtergrond
6.1.1.
Aanleiding onderzoek (ambtsberichten)
Op grond van een ambtsbericht afkomstig van de AIVD, gedateerd 6 juni 2018, en in aanvulling op een ambtsbericht van 12 december 2016 dat betrekking had op een eerdere aanhouding van medeverdachte [naam medeverdachte] , is een opsporingsonderzoek onder de naam 26Paragould gestart tegen de verdachten [naam medeverdachte] en [naam verdachte] . In het (later op 12 oktober 2018 aangevulde) ambtsbericht van 6 juni 2018 is onder meer, voor zover hier van belang, samengevat het volgende vermeld.
[naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , heeft onder een valse naam en met een vals paspoort op 22 juli 2014 asiel aangevraagd en gekregen in Nederland. Zijn echte identiteit is [naam medeverdachte] , geboren [geboortedatum medeverdachte] (rechtbank: hierna weer verder genoemd: [naam medeverdachte] ). Op 24 november 2017 is over [naam medeverdachte] een artikel verschenen in de Volkskrant, nadat hij als een ISIS-strijder werd herkend tijdens zijn bezoek aan [naam centrum] op 14 september 2017. Hij is voor zijn komst naar Nederland in 2014, in Syrië en Turkije actief geweest voor de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra, sinds deze in 2012 is opgericht. Hij heeft gevechts-, faciliterings- en financieringsactiviteiten voor deze organisatie uitgevoerd. Hij was bij het uitvoeren van deze activiteiten ervan op de hoogte dat Jabhat al-Nusra onderdeel uitmaakte van de overkoepelende terroristische organisatie al-Qa'ida en onderhield nauw contact met hooggeplaatste figuren binnen Jabhat al-Nusra, waaronder Abu Muhammad al-Jawlani (rechtbank: hierna al-Julani), Abu Maria al-Qahtani en Abu Luqman.
Als bijlage werden aan dit ambtsbericht onder meer zeventien audiobestanden van zogenoemde OVC’s en tapgesprekken toegevoegd, opgenomen tussen 8 maart 2016 en 22 april 2018. De (audio)bestanden werden uitgeluisterd en vertaald door meerdere beëdigde tolken. De genoemde OVC-gesprekken betreffen opnames van gesprekken in de woningen van [naam medeverdachte] en [naam verdachte] , alsmede in de Mercedes van [naam verdachte] . De gesprekken hebben deels betrekking op het verleden van [naam medeverdachte] en [naam verdachte] in Syrië.
6.1.2.
Bevindingen onderzoek
Uit onderzoek bleek dat [naam medeverdachte] en [naam verdachte] broers zijn en dat [naam verdachte] onder de naam [naam verdachte] Nederland was binnengekomen met een geldig paspoort.
In het kader van het opsporingsonderzoek is een reeks getuigen gehoord, waaronder deelnemers aan de gesprekken die in de audiobestanden te beluisteren zijn. Een deel van deze verklaringen heeft een belastend karakter ten aanzien van de aan de verdachten ten laste gelegde beschuldiging van deelname respectievelijk leidinggeven aan Jabhat al-Nusra. Een aantal van de door de politie gehoorde getuigen is op verzoek van de verdediging ook gehoord door de rechter-commissaris. Tevens is een bedreigde getuige anoniem gehoord.
Voorts werden meerdere mobiele telefoons, laptops en andere gegevensdragers van zowel [naam medeverdachte] als [naam verdachte] in beslag genomen en onderzocht.
Voornoemde onderzoeksbevindingen zijn voorts aangevuld met TCI-informatie betreffende beide verdachten, waarin voor beiden een verband met Jabhat al-Nusra wordt gelegd. Onder meer worden zij als emirs van Jabhat al-Nusra aangeduid: [naam medeverdachte] als emir van Raqqa en [naam verdachte] als emir van Sad Al Rashied (de Ba’athdam).
De onderzoeksbevindingen hebben tezamen geleid tot aanhouding van beide verdachten, [naam medeverdachte] op 30 oktober 2018 en [naam verdachte] op 3 december 2018.
6.2.
Ten aanzien van het tenlastegelegde
6.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra, terwijl hij daaraan leiding heeft gegeven.
6.2.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Er is geen enkele getuige die heeft verklaard zelf gezien te hebben dat [naam verdachte] een rol speelde bij Jabhat al-Nusra. Uit het dossier blijkt ook niet dat er afbeeldingen of video-opnames zijn waaruit een dergelijke rol zou blijken, of waarop [naam verdachte] te zien is met wapens, oorlogsmateriaal of met strijders.
Met betrekking tot de TCI en AIVD informatie uit het dossier geldt dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de onderliggende bronnen te horen zodat deze informatie van het bewijs moet worden uitgesloten. Indien de rechtbank de TCI informatie en AIVD ambtsberichten wel voor het bewijs wenst te gebruiken doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek de bronnen van die informatie te horen. Ook ten aanzien van het Volkskrant artikel wordt een voorwaardelijk verzoek gedaan om de auteurs te horen in het geval de rechtbank het artikel wil bezigen voor het bewijs.
Met betrekking tot de getuigen geldt dat alle verklaringen de auditu verklaringen zijn. De beweerdelijke bron van de verklaringen is steeds dezelfde, namelijk [naam verdachte] . Verder kennen veel van de getuigen elkaar of hebben informatie gezocht over [naam verdachte] op het internet. Ten aanzien van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] wordt verzocht deze ter zitting te horen ten overstaan van de rechtbank. Daarbij geldt dat de beantwoording van cruciale vragen tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris ten onrechte zijn belet. De getuige [naam getuige 3] heeft voorts dingen verklaard die aantoonbaar niet kloppen. Met betrekking tot de getuige [naam getuige 4] geldt dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen nu de getuige heeft geweigerd te verschijnen bij de rechter-commissaris. Deze verklaring dient dan ook te worden uitgesloten van het bewijs.
Van de OVC en tapgesprekken die zich in het dossier bevinden wordt de uitwerking en de vertaling betwist. Een groot deel van de gesprekken bestaat uit flarden en niet verstaanbare delen. De relevante context en inhoud ontbreekt vaak. Daar komt bij dat de tapverslagen slechts een beperkte bewijswaarde hebben want zij zijn ‘een ander geschrift’ en kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. Primair stelt de verdediging zich dan ook op het standpunt dat de OVC gesprekken niet tot het bewijs moeten worden gebezigd dan wel dat daarmee behoedzaam moet worden omgegaan. Uit de OVC-gesprekken kunnen in ieder geval geen concrete gedragingen worden afgeleid waarmee [naam verdachte] heeft bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr. Voorts dient te worden meegewogen dat [naam verdachte] door diverse getuigen, waaronder zijn eigen vrouw, wordt bestempeld als een opschepper en een grote prater die houdt van overdrijven.
6.2.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
6.2.3.1. Ontstaan en optreden van Jabhat al Nusra
Uit het Historisch Overzicht1.leidt de rechtbank de volgende gegevens af met betrekking tot het bestaan van deze organisatie in de te beoordelen periode.
Vanuit de leiding van de Islamitische Staat (hierna: IS, ISI of ISIL) in Irak werd aan Abu Mohammad al-Julani de opdracht gegeven om een tak van de organisatie in Syrië op te zetten. Volgens al-Julani bood de revolutie in Syrië de mogelijkheid om voet aan de grond in Syrië te krijgen.
Tijdens de Ramadan van 2011 (de Ramadan in dat jaar viel in de maand augustus) passeerde al-Julani vanuit Irak de grens met Syrië. In de weken na zijn aankomst in Syrië reisde al-Julani frequent van Hasakah naar Aleppo, Homs, Idlib en het platteland van Damascus waar hij contact legde met aan ISI gelieerde cellen die al voorbereidingen aan het treffen waren om geactiveerd te worden.
In oktober 2011 hebben besprekingen in Homs en buiten Damascus geleid tot de oprichting van Jabhat al-Nusra.
Jabhat al-Nusra hield zich eind 2011 bezig met het opnemen/ondergeschikt maken van kleine jihadistische cellen door het hele land. De eerste aanslag die door Jabhat al-Nusra is gepleegd, vond plaats op 23 december 2011 op twee locaties van de Syrische veiligheidsdienst in de wijk Kafr Sousa in Damascus. De VN (Verenigde Naties) omschreef een dag later de aanslagen als "terrorist attacks.” Bij deze dubbele zelfmoordaanslag kwamen 44 mensen om het leven en raakten meer dan 150 personen gewond. Later, in een interview in december 2013, verklaarde Jabhat al-Nusra leider al-Julani dat zijn organisatie verantwoordelijk was voor deze aanslag.
Op 24 januari 2012 is een video gepubliceerd waarin de oprichting van Jabhat al-Nusra officieel bekend werd gemaakt. Daarin werden verschillende lokale afdelingen van de organisatie in beeld gebracht in "het machtige Idlib”, Dara’a, Ghouta-Damascus, Deir al-Zor, Al-Mayadeen, Albukamal en Hama. In de video wordt al-Julani als de algemeen verantwoordelijke van Jabhat al-Nusra aangeduid.
In de periode van februari 2012 tot en met mei 2012 heeft Jabhat al-Nusra meerdere (zelfmoord)aanslagen gepleegd gericht tegen de veiligheidsdiensten, waarbij ook burgers om het leven kwamen. Voorts blijkt uit publicaties (zogenoemde bayaan) van de organisatie met beelden van aanslagen en aanslagplegers, dat er een groot aantal gewapende aanvallen, (zelfmoord)aanslagen en moordaanslagen is gepleegd in maart, april en begin mei 2012 in zowel het noordelijk gebied-Aleppo, als het zuidelijk gebied-Dar’a. Onder de moordaanslagen op hooggeplaatste personen van het regime, wordt ook die op [naam 2] vermeld, werkzaam in de Sednaya gevangenis en “berucht voor zijn geweld en onderdrukking van onze broeders en het martelen van hen". In mei 2012 wordt een video gepubliceerd van de Jabhat al-Nusra media organisatie waaruit blijkt dat in de periode daaraan voorafgaand Jabhat al-Nusra in meerdere delen van Syrië operationeel actief was door middel van (zelf)moordaanslagen en gewapende aanvallen in Idlib, het oostelijk gebied [de oostelijke provincies van Syrië, waar ook Deir al-Zor onder valt], Damascus, het platteland van Damascus, Tel Ahmar (het platteland van Aleppo), Tal Rifaat (provincie Aleppo) en het oostelijk deel van de provincie Aleppo. In juni 2012 werden eveneens aanslagen geclaimd en uitvoerders van de aanslagen op militaire en veiligheidsdoelen, alsmede politieposten getoond.
In haar rapport van 16 augustus 2012, stelt de Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic (IICISAR) van de Verenigde Naties: "Several radical Islamic armed groups have emerged in the country. The most significant of those is the Al-Nusrah Front for the People of the Levant, an alleged Al Qaeda-linked group that has claimed responsibility for several attacks, including suicide bombings against Syrian Government forces and officials. The attacks that took place throughout the country, including in the cities of Damascus, Aleppo, Deir el-Zour, and Idlib, have targeted members of the Government, police, military, intelligence and the Shabbiha. The attacks consisted of suicide bombings, ambushes, assassinations, car bombings and IED attacks”.
Vanaf eind 2012 begint de strijd om de dammen in de Tigris; de dammen zijn van strategisch belang omdat ze een groot gedeelte van Syrië voorzien van water en elektriciteit. De al-Ba’athdam, ook wel de Rashiddam of Sad al-Rashid genoemd, is gelegen nabij de plaats al-Mansura in de provincie al-Raqqa2.. Begin januari 2013 meldt The Syrian Observatory for Human Rights dat er nabij de Sad al-Ba'th gevechten plaatsvinden tussen troepen van het regime en tussen gewapende strijdgroepen. Begin februari 2013 hebben diverse gewapende strijdgroepen de alBa’athdam ingenomen; hierbij worden specifiek Jabhat al-Nusra en Katibat Ahrar al-Tabqa genoemd. De grote Tabqadam werd vervolgens rond 11 februari 2013 veroverd door rebellengroepen. De strijdgroepen Jabhat al-Nusra en Ahrar al-Tabqa nemen daarnaast verschillende wijken in de stad al-Tabqa in3..
In februari 2013 wordt de stad al-Tabqa ingenomen door strijdgroepen, waaronder Raqqa Liberation Front, Ahrar al-Sham en Jabhat al-Nusra. In de stad al-Raqqa is het tot begin 2013 relatief rustig geweest qua strijd. Echter, begin maart wordt ook de stad al-Raqqa ingenomen door strijdgroepen gelieerd aan het Vrije Syrische Leger (VSL) en genoemde strijdgroepen. Na een audioboodschap van ISIL leider Abu Bakr al-Baghdadi in april 2013, mengt ook ISIL zich in de stad al-Raqqa. Gedurende april en mei 2013 is nog sprake van militaire samenwerking tussen Jabhat al-Nusra en ISIL. Vanaf mei wordt de aanwezigheid van ISIL in de stad meer prominent, troepen van Jabhat al-Nusra verlaten de stad en ISIL valt diverse activisten en strijdgroepen aan in de stad. De strijd tussen ISIL en de in al-Raqqa aanwezige strijdgroepen duurt voort tot ISIL de stad begin 2014 volledig onder controle krijgt.
Jabhat al-Nusra is op 31 mei 2013 als alias van al-Qa'ida in Iraq op de VN Sanctielijst geplaatst.
Op 24 juli 2013 is Abu Mohammad al-Julani onder het kenmerk QDi 317 op de VN Sanctielijst geplaatst. Op 14 mei 2014 is Jabhat al-Nusra als zelfstandige organisatie (na het conflict met ISIL over leiderschap in Syrië en de scheiding van al-Qa’ida en ISIL) op de VN Sanctielijst geplaatst onder het kenmerk QDe.137. Op 29 juni 2014 heeft ISIL, in de persoon van woordvoerder Abu Mohamed al-Adnani, het Islamitisch Kalifaat uitgeroepen in het door de organisatie veroverde gebied in Syrië en Irak. Tevens werd de organisatie omgedoopt tot de Islamitische Staat, al-Dawla al-lslamiyya, afgekort als IS.
6.2.3.2. Leiding Jabhat al-Nusra
In de ten laste gelegde periode waren een aantal prominente personen binnen de organisatie van Jabhat al-Nusra aanwezig. Zij golden als leiders van deze organisatie. De rechtbank beperkt zich bij onderstaande opsomming tot de personen die ook in de OVC-gesprekken worden genoemd. Dit betreft (met informatie ontleend aan de kennisdocumenten in het dossier):
- -
Muhammed al-Fateh al-Julani was de emir van Jabhat al-Nusra, de algemeen leider.
- -
Abu Maria al-Qahtani werd vanaf medio 2012 de belangrijkste religieuze en militaire leider van Jabhat al-Nusra in het oosten van Syrië en leidde een trainingskamp van de organisatie. Uit de tijdlijn van de Midden-Oostendeskundigen blijkt dat Abu Maria in november 2012 door de Verenigde Staten op de sanctielijst is gezet vanwege zijn betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra4..
- Abu Mohammad al-Adnani. Naar hem wordt in de gesprekken hoogstwaarschijnlijk verwezen als gesproken wordt over al-Adnani. Hij wordt ook Abu Mohammad al-Adnani alSurl genoemd. Hij was (voormalig) woordvoerder van de Islamitische Staat in Irak. Na zijn aankomst in Syrië werd hij als plaatsvervanger van Abu Mohammad al-Julani aangesteld, als emir in de noordelijke provincies Aleppo, Hama en Idlib, hoofd veiligheid en ten slotte als leider van de externe operaties van ISIL. Na de breuk van Jabhat al-Nusra met de Islamitische Staat werd hij begin 2013 tot emir van ISIL in Syrië benoemd5..
- Abu Luqman (Ali Moussa al-Shawakh) was vanaf februari 2012 een strijder bij Jabhat al-Nusra en in maart 2013 een sleutelfiguur binnen deze organisatie. Hij was actief in de provincie al-Raqqa en zou heimelijk zijn overgestapt naar ISIL. Hij was vanaf april 2014 de emir van IS in de provincie al-Raqqa. Verschillende bronnen beschrijven dat Abu Luqman gevangen heeft gezeten in de Sednaya gevangenis. Hij werd net als diverse andere politiek gevangenen in 2011 vrijgelaten door Assad6..
6.2.3.3. Jabhat al-Nusra als terroristische organisatie
De rechtbank ziet zich – ook met het oog op het gewelddadig regime dat destijds in Syrië heerste en de vraag of verzet hiertegen gerechtvaardigd was – voor de vraag gesteld of Jabhat al-Nusra in de tenlastegelegde periode gezien dient te worden als een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a/140 Sr. De rechtbank volgt hierbij de eisen die de Hoge Raad sinds 1990 in bestendige jurisprudentie7.heeft geformuleerd ten aanzien van artikel 140 Sr, nu artikel 140a Sr als specialis8.heeft te gelden en alle bestanddelen met uitzondering van het terroristisch oogmerk op dezelfde wijze dienen te worden uitgelegd.
Bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie ex artikel 140a/140 Sr dient te worden uitgegaan van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur.
Uit voorgaande beschrijving volgt dat reeds in 2012 was voldaan aan de structuurkenmerken van een organisatie als bedoeld in art 140a Sr, en dus vóór het moment dat deze organisatie op de sanctielijst van de VN werd gezet. De oprichting van Jabhat al-Nusra eind 2011, begin 2012 met het duidelijke doel om in Syrië een tak van de reeds bestaande organisatie Islamitische Staat te vestigen, wijst hier reeds op. Vast staat dat de organisatie zich heeft beziggehouden met een of meer strafbare feiten als genoemd in de tenlastelegging. Deze feiten zijn voorts naar het oordeel van de rechtbank ook in de eerste fase van het optreden van Jabhat al-Nusra gepleegd met een terroristisch oogmerk, bestaande uit het aanjagen van vrees bij (een deel van) de bevolking en/of het ontwrichten van fundamentele politieke structuren. De grote opsomming van gewelddadige (zelfmoord)acties in de loop van het eerste half jaar van 2012 waarbij ook burgerdoden zijn gevallen, vormt de bevestiging van het terroristisch oogmerk. Dat hierbij (ook) sprake was van verzet tegen een evenzeer gewelddadig regime maakt het terroristisch oogmerk niet anders. Dat Jabhat al-Nusra pas op 31 mei 2013 op de sanctielijst is geplaatst, maakt dit ook niet anders. Deze plaatsing is niet de vestiging, maar de bevestiging van de status als terroristische organisatie. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat Jabhat al-Nusra in de tenlastegelegde periode aangemerkt dient te worden als een terroristische organisatie in de zin van artikel 140a Sr.
6.2.3.4. aanwezigheid van [naam verdachte] in Syrië
[naam verdachte] heeft – in het kader van zijn asielaanvraag - tijdens het aanvullend gehoor bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) op 17 april 2014 verklaard dat hij op 25 december 2013 door IS gevangen is genomen en op 29 december 2013 is vrijgelaten. Hij heeft verder verklaard dat hij vervolgens Syrië op 13 januari 2014 heeft verlaten.9.Hij zou volgens dit verhoor daarna een maand of 45 dagen in Turkije hebben verbleven. Volgens Griekse documenten waarover de IND – zo blijkt uit proces-verbaal van het verhoor - beschikte, is [naam verdachte] op zee opgepakt in februari 2014, waarna hij een inreisverbod kreeg. Hij zou Griekenland op 12 maart 2014 hebben verlaten en naar Nederland zijn gevlogen. In zijn nader gehoor bij de IND van 24 april 2014 heeft [naam verdachte] eveneens verteld dat hij op 25 december 2013 was meegenomen door mensen van ISIS en op 29 december 2013 is vrijgelaten. Volgens de beschrijving van [naam verdachte] in het verhoor is dit gebeurd nadat zijn vrouw en kinderen naar zijn plek van detentie waren gekomen en verzocht hadden hem vrij te laten. Omdat hij bang was opnieuw meegenomen te worden heeft hij het land verlaten10..
De rechtbank overweegt dat de informatie die [naam verdachte] recenter heeft gegeven afwijkt van voornoemde data die hij bij zijn inreis in Nederland in 2014 heeft verstrekt en die de IND tot op zekere hoogte heeft trachten te objectiveren met stukken. De betrouwbaarheid van deze informatie kan de rechtbank evenwel niet met zekerheid vaststellen.
Uit vertrouwelijk opgenomen gesprekken (OVC) in de woning en auto van [naam verdachte] volgt dat hij en zijn vrouw het als in hun belang hebben gezien om over het tijdstip van hun vertrek uit Syrië de indruk te wekken dat dit is geweest in een periode ruim voor de gebeurtenissen (waarmee waarschijnlijk wordt bedoeld de revolutie), teneinde problemen te vermijden. [naam verdachte] zegt in een gesprek van 6 november 2018 tegen zijn echtgenote Maria dat zij in 2011 zijn vertrokken11., wat als een instructie ten behoeve van een nog te verrichten verhoor door de politie kan worden beschouwd.12.. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang brengen de rechtbank tot de conclusie dat de bij de IND gegeven informatie omtrent de datum van vertrek uit Syrië niet voor begin 2014, zeer waarschijnlijk is. Voor het standpunt dat dit vertrek veel eerder, mogelijk al in 2011 of daarvoor, heeft plaatsgevonden biedt het dossier ook geen aanknopingspunten.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de aanwezigheid van [naam verdachte] in Syrië samen kan gaan met het optreden van Jabhat al-Nusra als terroristische organisatie in de periode zoals tenlastegelegd.
6.2.3.5. Aandeel van [naam verdachte] bij Jabhat al-Nusra, verweren omtrent het bewijs
De vraag of – en zo ja, welke – rol [naam verdachte] heeft gehad bij Jabhat al-Nusra, dient beoordeeld te worden aan de hand van de inhoud van het strafdossier. De verdediging heeft – in aansluiting op de verdediging van [naam medeverdachte] - bepleit dat een groot deel van de stukken in het dossier niet voor het bewijs kunnen of moeten worden gebruikt. Hiertoe doelt zij op de betrouwbaarheid van de OVC-vertalingen en de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
6.2.3.5a OVC-bestanden
Aan OVC-opnames is eigen dat ze in verschillende mate verstaanbaar zijn en – in dit geval – ook vertaald dienen te worden. Het beluisteren en vertalen van de – meestal in de Syrische-Arabische taal, en in enkele gevallen in het Engels/Nederlands – gevoerde gesprekken heeft de nodige tijd en aandacht gekost. De gesprekken zijn door meerdere tolken vertaald, waarbij de vertalingen in de transcripties, alsmede de oorspronkelijke verstane versies in het dossier naast elkaar zijn vermeld. In de procedure is [naam verdachte] in de gelegenheid geweest de opnames te beluisteren en commentaar te geven. [naam verdachte] heeft zich in dit kader aangesloten bij wat [naam medeverdachte] over de vertalingen heeft aangevoerd, aangezien die wel de Nederlandse taal machtig is. [naam medeverdachte] heeft voor delen van de verschillende files een eigen vertaling gegeven13.. Deze verschillende versies heeft de rechtbank naast elkaar gehouden bij de bestudering en, waar relevant, bij verschillend vertaalde tekstdelen twijfel in het voordeel van [naam medeverdachte] laten werken. Waar [naam medeverdachte] tekst heeft overgeslagen, of kennelijk geen vermelding maakt van (een voldoende substantieel deel van) een gesprek, heeft de rechtbank de door de tolken vertaalde tekst aangehouden, nu voorts van [naam verdachte] zelf – hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld - ook geen andere duiding is gekomen.
Hierbij moet worden opgemerkt dat [naam medeverdachte] ten aanzien van een belangrijk deel van de vertalingen van de opnames die voor het bewijs zijn gebruikt, de essentie van de gesproken tekst niet heeft weersproken. Ten aanzien van al deze OVC-gesprekken heeft [naam medeverdachte] ter zitting drie, elkaar uitsluitende, uitleggen gegeven:
1) hij heeft die woorden inderdaad zo, maar in strijd met de waarheid, gezegd, maar het was bedoeld om gespreksdeelnemer/toehoorder [naam 3] bang te maken zodat hij niet meer bij [naam medeverdachte] op bezoek zou komen, 2) hij heeft het inderdaad zo, wederom in strijd met de waarheid, gezegd, maar het was alleen bedoeld om op gespreksdeelnemer/ toehoorder [naam getuige 5] , indruk te maken, ofwel 3) de vertaling is ondeugdelijk. Nu [naam verdachte] zich ook ten aanzien van de vertalingen bij het verweer van [naam medeverdachte] heeft aangesloten, zal de rechtbank ook dit deel van diens verweer bespreken.
De reactie van de toehoorders, [naam 3] en [naam getuige 5] , op hetgeen [naam medeverdachte] zegt in de opgenomen gesprekken, geeft geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat zij hetzij bang geworden hetzij onder de indruk geraakt waren van [naam medeverdachte] . Zo lijkt [naam 3] eerder geïnteresseerd te zijn, aangezien hij ook vragen stelt over wat wordt verteld. Het standpunt van [naam medeverdachte] kan dus niet blijken uit de gesprekken zelf. In het dossier bevinden zich ook verklaringen van de getuigen [naam 3] en [naam getuige 5] over die gesprekken. Daarbij zijn gesprekken ook letterlijk voorgehouden aan de getuigen. Uit die verklaringen blijkt ook in het geheel niet dat zij bang geworden waren of onder de indruk geraakt waren van [naam medeverdachte] en hetgeen hij hen had verteld. Met betrekking tot het inzichtgevende gesprek in file 6 tekent de rechtbank bovendien aan dat dit grotendeels een gesprek is tussen de broers onderling, totdat een derde persoon ( [naam getuige 6] , ofwel [naam 3] ) in de auto stapt. Van dit gesprek valt bij uitstek niet te begrijpen waarom [naam medeverdachte] en [naam verdachte] als intimi, sprekend over hun tijd in Syrië, hierin niet een feitelijk juiste weergave zouden geven van hetgeen in hun herinnering en beleving is gebeurd.
De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om – waar over de vertaling zelf geen relevante twijfel bestaat – de uitlatingen afkomstig van de verdachten zelf als onbetrouwbaar te beschouwen.
De verdediging heeft zich in dit kader ook nog aangesloten bij het verweer van [naam medeverdachte] dat er nog andere – ontlastende – gesprekken zouden zijn geweest. Passages waaruit – tegenover al deze omstandigheden – met enige vorm van waarschijnlijkheid het tegendeel zou volgen (geen betrokkenheid bij Jabhat al-Nusra), heeft de rechtbank echter niet aangetroffen. Context en hoeveelheid van de verder overgelegde opnames doen de rechtbank ook niet twijfelen aan de representativiteit van het door de AIVD overgelegd materiaal. Een door [naam medeverdachte] genoemd, ander gesprek waarin hij uitlatingen met die strekking heeft gedaan, is niet bij de overgelegde OVC-opnames aangetroffen en ook, ondanks verzoeken daartoe, door de AIVD niet overgelegd. Een later wel overgelegde opname van een gesprek op een door [naam medeverdachte] ter zitting genoemde datum werpt hierop geen ander licht. In het licht van de hiervoor aangehaalde veelvuldige, herhaalde en consequent volgehouden verhalen van [naam medeverdachte] over zijn ervaringen in Syrië zou een dergelijke andersluidende passage ook lastig te duiden zijn, zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan en het verweer wordt verworpen.
Voor wat betreft de uitleg dat de vertalingen ondeugdelijk zouden zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [naam medeverdachte] een passage uit het gesprek van 20 mei 2016 (file 5) overgelegd, om aan te geven dat hij meer hoort dan de vertalers. Volgens de officier van justitie hebben diverse tolken/vertalers meegewerkt in dit onderzoek en hebben zij ook elkaars werk kunnen inzien. In zijn algemeenheid moet de rechtbank kunnen uitgaan van de professionaliteit, deskundigheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van de tolken/vertalers: het zijn niet ‘zo maar’ mensen die worden ingehuurd om ‘iets’ te vertalen. Het enkele feit dat een van de verdachten stelt dat een vertaling niet klopt of een andere vertaling/uitleg geeft dan wel stelt meer te horen is, is op zichzelf en in de regel dan ook onvoldoende om de vertalingen van de tolken/vertalers terzijde te leggen. De door [naam medeverdachte] overgelegde vertaling van delen van het gesprek van 20 mei 2016 heeft de rechtbank niet van een ander standpunt overtuigd. Dat geldt evenzeer voor het argument dat de vertalers elk hun eigen (politieke en/of maatschappelijke) achtergrond hebben en daarom misschien wel bewust onjuist vertalen. Zo’n standpunt, dat de betrouwbaarheid en integriteit van de tolken/vertalers in twijfel trekt, moet dan zodanig concreet worden gemaakt, hetgeen niet is gebeurd, dat de rechtbank dit kan toetsen. De rechtbank gaat in beginsel dus uit van de vertalingen zoals die zich in het dossier bevinden, met uitzondering van de keuze van de rechtbank – zoals hiervoor overwogen - om in specifieke gevallen (toch) het voordeel van de twijfel aan de vertaling van [naam medeverdachte] te geven.
De rechtbank ziet gelet op al het voorgaande geen beletsel om de OVC-gesprekken voor eventueel bewijs te gebruiken.
6.2.3.5b Getuigenverklaringen
De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigen niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt omdat het gaat om de auditu-getuigen en/of omdat de getuige(n) niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Zodoende kunnen hun verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt, aldus de verdediging. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
6.2.3.5b.1 Getuigenverklaringen: de auditu
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van getuigen in het dossier voor een deel zijn gebaseerd op verhalen of geruchten die zij van anderen gehoord hebben, ‘van horen zeggen’ (de auditu). Dergelijke verklaringen moeten, indien ze tot het bewijs worden gebruikt, naar vaste jurisprudentie met uiterste behoedzaamheid worden beschouwd. In dit dossier hebben getuigen over mededelingen en uitingen van de verdachten zelf verklaard. De belangrijkste van die getuigen zijn ook door de rechter-commissaris gehoord. Waar deze verklaringen over uitingen van de verdachten zelf, gezien in verband met het overige dossier, naar inhoud en context samenhang en consistentie vertoonden, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om daaraan op voorhand voorbij te gaan. Hierbij merkt de rechtbank op, dat elkaar aanvullende en versterkende verklaringen uit eigen mond van de beide verdachten over en weer en tegenover derden over hun rol bij Jabhat al-Nusra, de bewijswaarde van deze verklaringen juist vergroten.
Voor zover de verdediging heeft bepleit dat de bron van het ‘horen zeggen’ veelal [naam verdachte] is en dat hij niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Dat [naam verdachte] in zijn uitingen naar de verschillende getuigen in strijd met de waarheid zou hebben opgeschept, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de omstandigheden waaronder die uitingen hebben plaatsgevonden, en de daarbij gepaard gaande gedetailleerde aanvullende eigen informatie van de verdachten over het optreden van [naam verdachte] .
6.2.3.5b.2 Getuigenverklaringen: betrouwbaarheid
De verdediging heeft ten aanzien van onder meer onderstaande getuigen bepleit dat zij als onbetrouwbaar gezien dienen te worden en dat zodoende hun verklaring niet voor het bewijs gebruikt kan worden. Ten aanzien van deze getuigen overweegt de rechtbank hierover als volgt.
[naam getuige 1] ( [naam getuige 1] )
[naam verdachte] heeft in 2014 enige maanden bij deze getuige in Nederland in huis gewoond. Het kan zo zijn dat er tussen [naam verdachte] en andere leden van de [naam familie] conflicten (hebben) bestaan, kennelijk waren die conflicten voor beiden geen beletsel om bij elkaar te gaan wonen, van enige noodzaak daartoe is immers ook niet gebleken. De getuige heeft herhaaldelijk verklaard wat hij toen heeft gehoord van [naam verdachte] over hemzelf en over zijn broer, [naam medeverdachte] . De rechtbank ziet geen concreet aanknopingspunt om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuige of aan de juistheid van de door hem afgelegde verklaringen. In tegendeel zelfs: het feit dat [naam verdachte] bij deze getuige woonde, doet vermoeden dat [naam verdachte] deze getuige volledig vertrouwde en daarom in alle eerlijkheid heeft verteld over hetgeen hij en de verdachte [naam medeverdachte] in Syrië hebben gedaan.
[naam getuige 2]
Ook voor deze getuige geldt dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan zijn betrouwbaarheid of aan de juistheid van zijn verklaring. Hij heeft verklaard wat hij van [naam verdachte] zelf heeft gehoord over wat hij en de verdachte [naam medeverdachte] in Syrië hebben gedaan. Voorts is er geen reden om te veronderstellen dat [naam verdachte] niet de waarheid tegen deze getuige heeft verteld.
[naam getuige 5]
Deze getuige is afkomstig uit [plaatsnaam] en heeft samen met [naam medeverdachte] op school gezeten. De verklaring die [naam getuige 5] heeft afgelegd over wat [naam medeverdachte] hem zou hebben verteld tijdens gesprekken in zijn woning komt overeen met de inhoud van de OVC-opnames van deze gesprekken. Zo vertelt hij – zonder hiernaar te zijn gevraagd – dat [naam medeverdachte] heeft verteld over het incident waarbij een bus met Alawieten zou zijn gestopt en de inzittenden zouden zijn gedood. Uit zijn verklaringen lijkt echter ook te volgen dat hij op sommige punten [naam medeverdachte] probeert te sparen en heeft het er geenszins het beeld van dat deze getuige bewust (onjuist) belastend verklaard. Zo vertelt hij in eerste instantie wat [naam medeverdachte] gezegd zou hebben over zijn tijd als emir in Syrië. Later zegt hij dat het zijn eigen conclusie was en weer later zegt hij zich niets te herinneren. Mede gelet op de inhoud van de OVC-gesprekken, waar inderdaad te horen is dat [naam medeverdachte] enkele malen tegen verschillende gesprekspartners heeft gesproken over het zijn van leidinggevende/emir, acht de rechtbank de oorspronkelijke verklaring van [naam getuige 5] geloofwaardig en gaat zij daar van uit.
Saleh [naam getuige 3]
Deze getuige heeft in oktober 2019 tegenover de Nederlandse politie verklaard dat hij beide verdachten kent van naam, maar dat hij hen niet persoonlijk kent. In zijn verklaringen valt op dat hij er niet op uit lijkt om onnodig belastende verklaringen af te leggen over [naam verdachte] . De getuige heeft namelijk ook op veel vragen van de politie gezegd ‘dat weet ik niet’. De getuige had met het grootste gemak een heel belastende verklaring kunnen afleggen. Anderzijds heeft deze getuige ook informatie uit eigen waarneming die, mits met voorzichtigheid getoetst aan de overige gegevens in het dossier, niet op voorhand als onbetrouwbaar heeft te gelden.
6.2.3.5b.3 Getuigenverklaringen: tussenconclusie
De rechtbank concludeert derhalve dat de getuigenverklaringen, zoals hieronder nader besproken, voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Een gezamenlijk streven van de getuigen om [naam verdachte] veroordeeld te krijgen zoals de verdediging heeft geopperd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit gezien de verschillende achtergrond en motieven van de getuigen, de details van hun getuigenissen, en de verschillende wijze waarop zij, daarop doorgevraagd, hun informatie hebben verstrekt (zoals hierna ook aan de orde komt). Hierbij ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals verzocht door de verdediging, [naam getuige 1] ( [naam getuige 1] ) en [naam getuige 2] ten overstaan van de rechtbank (nogmaals) te horen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de beide getuigen uitgebreid zijn verhoord door de politie en vervolgens bij de rechter-commissaris. Hierbij hebben de rechtercommissaris, de verdediging en de officier van justitie de gelegenheid gehad om vragen te stellen. De rechtbank ziet in dit geval, ook om proceseconomische redenen, geen aanvullende waarde om dit op zitting over te doen.
6.2.3.6. Aandeel van [naam verdachte] bij Jabhat al-Nusra
Allereerst dient vastgesteld te worden of [naam verdachte] heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Indien dit het geval is, moet de deelneming tevens van voldoende gewicht zijn om overtreding van het bepaalde in artikel 140a Sr op te leveren. Niet nodig is dat [naam verdachte] als deelnemer aan de organisatie en medepleger van de overige bewezenverklaarde feiten aanhanger was van het jihadistische gedachtegoed. Voldoende is dat hij daarvan weet had, alsook van het voornemen om (terroristische) misdrijven te plegen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval aan de orde als sprake is van een leidinggevende rol.
Bij de beoordeling komt een belangrijke plaats toe aan uitlatingen van [naam medeverdachte] en [naam verdachte] zelf in afgeluisterde gesprekken. Het gaat hierbij om OVC-gesprekken in de eigen omgeving (woning of voertuig) van de betrokkenen, waarbij de gespreksgenoten zich kennelijk niet bewust zijn geweest van het feit dat zij werden afgeluisterd en vrijuit meenden te kunnen spreken. Naast deze opnames acht de rechtbank, waar relevant en van betekenis, ook de verklaringen van de gesprekspartners als getuigen van belang, alsmede diverse andere stukken in het dossier, waaronder informatie uit de inbeslaggenomen telefoons, een chatgesprek tussen derden en de verklaring van de verdachte ter zitting. Getuigenbewijs heeft de rechtbank slechts voor het bewijs gebruikt als de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest deze getuigen (in de praktijk: bij of in aanwezigheid van de rechter-commissaris) te bevragen.
6.2.3.6a Aandeel van [naam verdachte] : deelname aan Jabhat al-Nusra in algemene zin
In de eerste plaats kan naar het oordeel van de rechtbank uit de OVC-gesprekken, in onderlinge samenhang gezien met de bevindingen uit het onderzoek aan zijn telefoon, de betrokkenheid van [naam verdachte] bij Jabhat al-Nusra in het algemeen worden afgeleid.
Hierbij wijst de rechtbank op de volgende onderdelen. In file 7, een gesprek tussen [naam medeverdachte] , [naam verdachte] en [naam 3] , vertelt [naam verdachte] dat de Sheikh “ons” heeft gestuurd met een groep en dat ze werden voorzien van mensen, munitie en wapens. In het digitaal onderzoek ziet de rechtbank een bevestiging dat het hierbij is gegaan om een gevechtseenheid waar [naam verdachte] dus naar eigen zeggen aan heeft deelgenomen. De rechtbank wijst hierbij op het chatgesprek dat [naam medeverdachte] met zijn broer [naam 4] voerde op 12 december 2016. Hierin wordt gesproken over het been/de voet van [naam verdachte] en dat hij naar een ziekenhuis in Duitsland moet. Tijdens dit gesprek zegt [naam 4] : “[naam 3] moet niet tegen het ziekenhuis zeggen dat hij in de oorlog en bij de katiba was”. Het woord katiba is door de tolk vertaald als bataljon; een onderdeel van een vechtende groep. Dat [naam verdachte] de beschikking had over wapens, wordt bovendien bevestigd door wat [naam getuige 6] in file 4 zegt over [naam verdachte] die bij hem kwam met een wapen en raketten. Verder zegt [naam verdachte] in file 7 dat hij naar Aleppo wilde gaan om te onderhandelen en dat er door hem nog heen en weer werd geschoten.14.Dit gesprek sluit aan op andere gesprekken, zoals bijvoorbeeld file 6, dat (in deze gedeelten) een gesprek tussen [naam medeverdachte] en [naam verdachte] onderling betreft, waarin specifieke beschrijvingen voorkomen van situaties waarbij [naam medeverdachte] en/of [naam verdachte] kennelijk verkeren in het gezelschap van kopstukken van Jabhat al-Nusra en/of IS. Het gesprek in file 6 is gedetailleerd en intensief verhalend over de betrokkenheid van [naam medeverdachte] zelf, waarbij [naam verdachte] niet een onwetende luisteraar is, maar in ieder geval deels op de hoogte lijkt als het gaat om namen en posities. In een gesprek dat is opgenomen in de auto van [naam verdachte] van 28 oktober 2018 spreekt [naam 5] (ook genoemd: [naam 5] ) over een persoon in Syrië en dat diens zoons en broers bij het Vrije Syrische leger zaten. Hij zegt daarna tegen [naam verdachte] dat [naam verdachte] , samen met zijn broers, aan de andere kant zat en geparticipeerd had met zijn kameraden.15.In een gesprek dat ook is opgenomen in de auto van [naam verdachte] van 26 oktober 2018 wordt gesproken over de naam [naam 3] ; de naam waaronder [naam verdachte] ook bekend staat. [naam verdachte] vertelt hierover dat het Abu Luqman, een van de hooggeplaatste personen binnen Jabhat al-Nusra, hem deze bijnaam heeft gegeven toen zij elkaar in Tabqa ontmoetten.16.In een gesprek op 9 november 2018, kort na de aanhouding van [naam medeverdachte] , spreken [naam 3] ( [naam getuige 6] ), [naam verdachte] en zijn vrouw [naam 6] over deze aanhouding. Hierbij zegt [naam verdachte] onder meer “hoe wisten ze dat we bij Jabhat Al Nus..a zaten/waren?”17.. Hierbij merkt de rechtbank op dat de verdachten ter verweer hebben gesteld dat dit een (zo begrijpt de rechtbank) ironische wijze van spreken is waarmee wordt bedoeld dat de spreker zich afvraagt waar men dergelijke onjuiste informatie vandaan haalt. Bij de beoordeling van dit verweer acht de rechtbank allereerst van belang dat [naam getuige 6] een duidelijk en rechtstreeks antwoord geeft op deze door [naam verdachte] gestelde vraag, namelijk dat een klacht was ingediend en dat – als dit niet was gedaan – niemand iets over hem (rechtbank leest: [naam medeverdachte] ) wist. Ten tweede speelt hierbij de context van het gesprek een rol. Zo zegt [naam verdachte] bijvoorbeeld dat hij tegen [naam medeverdachte] gezegd heeft dat hij naar Canada of Australië moest gaan en wordt erover gesproken dat er geen beeldmateriaal van [naam medeverdachte] is omdat hij berekenend te werk ging toen hij daar (rechtbank leest: in Syrië) was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door de verdediging geschetste alternatieve uitleg van de zinsnede niet geloofwaardig en bedoeld om de waarheid te verhullen. Zij gaat uit van een letterlijke uitleg daarvan.
6.2.3.6b Aandeel van [naam verdachte] : leidinggevende rol binnen (onderdeel van) Jabhat al-Nusra
Bij de beoordeling of [naam verdachte] binnen Jabhat al-Nusra een leidende rol had, heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaringen van verschillende getuigen, bevindingen van het digitale onderzoek en samenhang met de zaak van [naam medeverdachte] .
6.2.3.6b.1 leidinggevende rol: getuigen
Verschillende getuigen hebben verklaard over de rol die [naam verdachte] in Syrië heeft gehad. Zo heeft [naam getuige 5] verklaard dat [naam medeverdachte] tegen hem gezegd heeft dat [naam verdachte] ervan profiteerde dat [naam medeverdachte] een belangrijke persoon binnen Jabhat al-Nusra was18.. [naam 10] heeft verklaard dat [naam verdachte] hem verteld heeft dat hij bij Jabhat al-Nusra zat en de assistent van Abu Luqman was19.en [naam 3] ( [jaartal] ) heeft verklaard dat [naam verdachte] hem heeft verteld dat hij contact had met Abu Luqman en dat die hem de bijnaam [naam 3] heeft gegeven.20.[naam getuige 2] heeft verklaard dat hij [naam verdachte] in 2014 leerde kennen en dat [naam verdachte] hem aanbood om zijn broer, [naam 7] , te bevrijden van IS. Ook hij verklaart dat [naam verdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij de persoonlijke bewaker van de tweede man van IS, Abu Luqman, was. Voorts verklaart hij dat [naam verdachte] hem heeft verteld over zijn taak als leider op de Ba’athdam: het ontvangen van gevangenen, het martelen van sommige gevangenen en het in de rivier gooien van – aan betonnen voorwerpen vastgebonden - mensen. Hij verklaart verder dat [naam verdachte] heeft gezegd dat ook mensen werden gemarteld, gedood met een kogel en vervolgens in de rivier werden gegooid. [naam getuige 2] verklaart dat op de vraag aan [naam verdachte] of hij dat ook zelf deed, [naam verdachte] heeft gezegd dat hij een leider was en zijn handen niet vies hoefde te maken, maar dat hij het ook zelf deed als hij niet anders kon21..
Op een soortgelijke wijze wordt verklaard door [naam getuige 1] . Ook hij verklaart dat [naam verdachte] – die een periode bij hem in huis woonde - aanbood om te helpen bij het bevrijden van de broer van [naam getuige 2] . Verder verklaart hij dat [naam verdachte] meerdere keren heeft gebeld met een hooggeplaatste cipier van de “punt 11” gevangenis van IS om informatie over [naam 7] te krijgen en dat het telefoonnummer van een dergelijk persoon alleen beschikbaar is voor de eerste of tweede linie (ofwel de leiding) van Jabhat al-Nusra. Hiernaast verklaart [naam getuige 1] dat hij via zijn voormalige functie binnen een mediakantoor wetenschap heeft dat [naam verdachte] de persoonlijk begeleider van Abu Luqman was. Hij verklaart verder dat [naam verdachte] hem dit ook zelf heeft verteld, waarbij [naam verdachte] gezegd heeft dat hij de emir van de Sad Al Baath’ was.22.In het verhoor bij de rechter-commissaris heeft [naam getuige 1] verklaard dat [naam verdachte] hem heeft verteld over de moord op een persoon genaamd [naam 8] , waarbij [naam verdachte] vertelde dat ze hem hadden meegenomen naar de Al Ba’athdam en hij werd vermoord door [naam verdachte] en een andere persoon.23.[naam getuige 3] verklaart dat [naam medeverdachte] en [naam verdachte] behoorden tot dezelfde organisatie als hijzelf, te weten Jabhat al-Nusra.24.
6.2.3.6b.2 leidinggevende rol: digitaal onderzoek
Uit de bevindingen van het digitale onderzoek volgt verder dat in de telefoon van [naam verdachte] informatie is aangetroffen die bijdraagt aan de vaststelling dat [naam verdachte] een leidinggevende rol binnen Jabhat al-Nusra innam. De rechtbank wijst hierbij op het chatgesprek dat op 28 september 2015 tussen [naam 9] en [naam verdachte] plaatsvond met betrekking tot het sturen van geld door [naam verdachte] . Een van de eerste dingen die de gesprekspartner van [naam verdachte] schrijft is “Hoe gaat het emir van Al-Ba’th dam”. [naam verdachte] reageert hier in het chatgesprek niet op en ter zitting heeft hij hierover niet willen verklaren.
6.2.3.6b.3 leidinggevende rol: samenhang [naam medeverdachte]
In het tevens vandaag uitgesproken vonnis van medeverdachte [naam medeverdachte] is wettig en overtuigend bewezen dat [naam medeverdachte] – kort gezegd – heeft deelgenomen aan Jabhat al-Nusra en binnen deze organisatie een leidinggevende rol vervulde. Uit het dossier komt naar voren dat ook in die periode er contact tussen de broers was en dat [naam verdachte] profiteerde van de vooraanstaande rol van [naam medeverdachte] . In OVC file 4 zegt [naam medeverdachte] bijvoorbeeld over een situatie dat Daesh (rechtbank: ISIS) hem probeerde ‘binnen te halen’ dat “ik kom. En als ik kom, neem ik [naam verdachte] mee”25.. Daarbij komt naar voren dat ook [naam verdachte] – via [naam medeverdachte] – contact had met hooggeplaatste leiders van Jabhat al-Nusra. Zo zegt hij dat Abu Luqman hem zijn bijnaam heeft gegeven en spreken de broers in file 6 over een ontmoeting met Al-Adnani.
De rechtbank concludeert dat [naam verdachte] leidinggevende was voor Jabhat al-Nusra in de Al Ba’athdam. Ten aanzien van deze dam overweegt de rechtbank dat uit verschillende dossierstukken volgt dat Jabhat al-Nusra hier (onder meer) een gevangenis had gevestigd. Uit de in het dossier opgenomen tijdlijn volgt dat de Al Ba’athdam door Jabhat al-Nusra is ingenomen op 4 februari 2013. Verder verklaren de getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 1] ( [naam getuige 1] ) en [naam getuige 3] dat de dam een gevangenis van Jabhat al-Nusra was en verklaart [naam 3] ( [jaartal] ) dat Jabhat al-Nusra de dam had ingenomen, dat hij had gezien dat het gebied eromheen verboden terrein werd en dat er een hoofdkwartier en tevens een gevangenis was gevestigd.
6.2.3.6c Aandeel van [naam verdachte] : conclusie
Voor al deze voorgaande omstandigheden in onderling verband bezien heeft [naam verdachte] nagenoeg geen inhoudelijke verklaring willen geven, dan een aantal losse opmerkingen op zitting die in feite neerkomen op een kale ontkenning. Gezien de verregaande, diverse en gedetailleerde inhoud van deze bewijsmiddelen is deze procesopstelling volstrekt onvoldoende om tegenwicht te bieden aan de inhoud van het dossier. Gelet op hetgeen is overwogen in paragraaf 6.2.3.6 concludeert de rechtbank dat [naam verdachte] in de tenlastegelegde periode was aangesloten bij Jabhat al-Nusra en dat hij hierbij een leidinggevende rol had.
6.2.3.7. Veroordeling [naam medeverdachte]
Bij uitspraak van heden is [naam medeverdachte] veroordeeld wegens het vervullen van een leidinggevende rol bij Jabhat al-Nusra.
Hoewel diens rol en activiteiten afweken van die van [naam verdachte] zelf - [naam medeverdachte] heeft immers een meer prominente rol op hoger niveau gehad dan [naam verdachte] -, vormt het bewijs van zijn deelname en leidinggeven aan een terroristische organisatie mede een ondersteuning voor de hiervoor genoemde conclusie. Dit volgt reeds uit de samenhang die in de bewijsmiddelen – met name in de eigen uitingen van de verdachten in de OVC-gesprekken – is te lezen tussen hun levens in de ten gelaste gelegde periode, waaronder hun gedeelde kennis van en ervaringen met de leiders van Jabhat al-Nusra. Die samenhang maakt het waarschijnlijker dat als betrouwbaar te beschouwen (delen van) bewijsmiddelen in de zaak van de een, kunnen worden gevolgd in de zaak van de ander.
6.2.3.8. Eindconclusie ten aanzien van het tenlastegelegde
Wettig en overtuigend is bewezen dat [naam verdachte] heeft deelgenomen aan Jabhat al-Nusra, een terroristische organisatie die het oogmerk had om terroristische misdrijven te plegen, terwijl hij aan een onderdeel van deze organisatie, te weten de Al-Ba’athdam, leiding heeft gegeven, zodat het feit bewezen zal worden verklaard.
6.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 1 januari 2014, in plaatsen in Syrië , tezamen en in vereniging met anderen, heeft
deelgenomen aan een organisatie, te weten de terroristische organisatie Jabhat
al-Nusra , welke organisatie tot
oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht),
(te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het
Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of289a
en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of II (zoals bedoeld is in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en
Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en /of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
terwijl hij, verdachte, aan deze terroristischeorganisatie
leiding heeft gegeven .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
7. Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
8. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. Motivering straf
9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een terroristische organisatie, te weten Jabhat al-Nusra in Syrië. Aan deze terroristische organisatie heeft hij ook leiding gegeven.
Deze handelingen vonden plaats ten tijde van het gewapende conflict in Syrië, waarbij onder meer van de kant van het regime van Assad veelvuldig schendingen plaatsvonden van mensenrechten. In de opstand tegen het totalitaire regime van Assad zijn verschillende jihadistische strijdgroepen ontstaan die zich hebben verzet tegen dat regime. Deze soms zeer gewelddadige groeperingen, waaronder Jabhat al-Nusra, hebben een rol gehad in het verder destabiliseren van het land, en hebben er bewust aan bijgedragen dat miljoenen Syriërs op de vlucht zijn geslagen.
Uit het in paragraaf 6 overwogene volgt dat Jabhat al-Nusra zich vanaf de officiële bekendmaking van haar oprichting op 24 januari 2012 schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal gewapende aanvallen, (zelfmoord)aanslagen en moordaanslagen. [naam verdachte] heeft hieraan een grote bijdrage geleverd door een leidinggevende rol in deze terroristische organisatie in een fase waarin de organisatie macht had en gruweldaden pleegde met een grote mate van willekeur. [naam verdachte] was persoonlijk begeleider van Abu Luqman, de tweede man van Jabhat al-Nusra. Ook kende hij, al dan niet via zijn broer [naam medeverdachte] , andere hooggeplaatste figuren binnen Jabhat al-Nusra, zoals al-Adnani en Abu Maria al-Qahtani. Tevens was [naam verdachte] de emir van de al-Ba’ath dam. Deze dam was door Jabhat al-Nusra in gebruik genomen als gevangenis.
De rechtbank ziet onder ogen dat de burgeroorlog in Syrië voor de inwoners heeft geleid tot verschrikkingen en een reactie van verzet bij veel Syriërs. Tegelijkertijd stelt de (internationale) rechtsorde, waarover ook deze rechtbank waakt, een grens bij gewelddadig en destabiliserend gedrag waarbij onnodig slachtoffers worden gemaakt, omdat zulk gedrag in strijd is met de humaniteit. Dergelijk gedrag, gepaard met vele gruwelijkheden, is in ruime mate door Jabhat al-Nusra gepleegd. De verdachte was daarvoor, meer dan een gewone strijder, feitelijk ten volle verantwoordelijk in zijn leidinggevende rol. Zonder individuen die, mede door hun overwicht of invloed anderen vertellen hoe te handelen, en met kracht optreden, kunnen ook terroristische organisaties niet bestaan.
Het zijn tevens de leiders die grenzen moeten stellen aan het gedrag van hun medestrijders en soms beslissen over het leven van medemensen. In de gevangenis van de al-Ba’ahtdam werden onder zijn leiding sommige gevangenen gemarteld, vermoord en vervolgens de rivier in gegooid. Ook [naam verdachte] zelf heeft zich daar aan dergelijke gruwelijkheden schuldig gemaakt.
Strafrechtelijke afrekening moet plaatsvinden op grond van wat onmiskenbaar blijkt uit de bewijsmiddelen, zoals dat hiervoor in paragraaf 6 is overwogen.
Verder geldt dat op Nederland de internationale verplichting rust om terrorisme te bestrijden, ook als dat in een ander land plaatsvindt. Deelnemen aan de gewapende strijd in Syrië, in welke vorm dan ook, is een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden – ook internationaal – gezien als behorende tot de ernstigste misdrijven die de rechtstaat en de Rule of Law volkomen ondermijnen.
Voor het bewezenverklaarde feit moet de verdachte nu dan ook worden gestraft.
9.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2021, waaruit blijkt dat [naam verdachte] in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
9.2.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 februari 2019. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
9.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank enkel het opleggen van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Vanwege de grote dreiging die uitgaat van terroristische organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een hoge gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur van de aan [naam verdachte] op te leggen gevangenisstraf weegt ook zwaar mee dat [naam verdachte] niet alleen heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie maar daaraan ook leiding heeft gegeven. Dit is een unieke zaak, in die zin dat in Nederland nog niet eerder iemand is veroordeeld voor het leiding geven aan een terroristische organisatie in Syrië. De rechtbank weegt ook mee dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in een land waar op dat moment een niet-internationaal gewapend conflict plaatsvond. Zijn gezin heeft mogelijk aanzienlijke gevolgen van de burgeroorlog ondervonden. Doordat de verdachte zijn rol volledig heeft ontkend en heeft geweigerd openheid van zaken te geven, is er evenwel geen zicht op zijn innerlijke drijfveren. Van [naam verdachte] is onzeker in hoeverre hij heeft geleden onder het regime van Assad. Een situatie van instabiliteit en chaos in een land kan daarentegen voor sommigen ook aanleiding zijn om juist van die toestand te profiteren om zich eindelijk een betere maatschappelijke en/of economische positie te kunnen verwerven zonder door enige politieke ideologie te zijn gedreven.
Alles afwegend acht de rechtbank een straf hoger dan door de officier van justitie geëist passend en geboden.
9.3.1.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld26.. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. [naam verdachte] is in de onderhavige zaak op 3 december 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 3 december 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van 2 jaar en ruim 9 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 16 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim 17 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan [naam verdachte] , dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met 3 maanden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 12 jaar. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan [naam verdachte] een gevangenisstraf van 11 jaar en 9 maanden opleggen.
9.3.2.
VI
9.3.2.1. Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat niet dient te worden meegewogen dat de nieuwe VI-regeling, zoals deze geldt onder de Wet Straffen en Beschermen en die in werking is getreden op 1 juli 2021, een kortere VI-duur tot gevolg zou hebben dan onder de oude regeling. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling geweest van de wetgever dat na 1 juli 2021 lagere straffen worden opgelegd voor soortgelijke feiten dan doorgaans voor 1 juli 2021 voor die feiten werden opgelegd.
9.3.2.2. Standpunt verdediging
De feiten die [naam verdachte] worden verweten, zijn gepleegd in de periode van januari 2012 tot januari 2014. De factoren die ervoor hebben gezorgd dat de inhoudelijke behandeling lang op zich heeft laten wachten zijn niet te wijten aan de verdediging. [naam verdachte] is door deze niet aan hem te wijten vertraging in een voor hem zeer ongunstigere positie terecht gekomen voor wat betreft de tenuitvoerlegging van zijn straf. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook een straf op te leggen die netto aansluit bij de straf die [naam verdachte] zou hebben uitgezeten indien hij onder de oude VI-regeling zou vallen.
9.3.2.3. Beoordeling
Voor de beantwoording van de vraag welke straf passend is heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechtbank zich moet houden aan de wet zoals die thans geldt. Binnen dat wettelijk kader legt zij een straf op die zij gelet op de feiten en de persoon van de verdachte passend en geboden acht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 47 en 140a van het Wetboek van Strafrecht.
11. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaar en 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D.F Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 3 december
2018 , in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Turkije en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft
deelgenomen aan een organisatie, te weten de terroristische organisatie
Jabhat al-Nusra en/of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) en/of Jabhat Fateh Al-
Sham en/of Al Qaida en/of Islamitische Staat (IS) en/of Islamic State of Iraq
and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL), althans een
aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans
(een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie
tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te
weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering
tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a
en/of289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of II (zoals bedoeld is in artikel 26 lid 1 van de Wet
Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en /of met
het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te
maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en
Munitie),
terwijl hij, verdachte, deze (terroristische) organisatie(s) heeft opgericht
en/of daaraan leiding heeft gegeven en/of heeft bestuurd.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑09‑2021
p 211, par II.C einddossier [naam verdachte]
p 212, par II.C einddossier [naam verdachte]
P 193, par II.C. einddossier [naam verdachte]
p 174 einddossier [naam verdachte]
p 219 einddossier [naam verdachte]
Vgl. Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008,72.
Proces-verbaal IND Rapport nader gehoor van 17 april 2014
Proces-verbaal IND Rapport nader gehoor van 23 april 2014
p 1323 einddossier [naam verdachte]
p 1323 einddossier [naam verdachte]
Bijlagen pleitnotities mr Plasman 30 juli 2021.
p 664 einddossier [naam verdachte]
p 1141 einddossier [naam verdachte]
p 1087 einddossier [naam verdachte]
p 1409 einddossier [naam verdachte]
p 2172 einddossier [naam verdachte]
p 2078 einddossier [naam verdachte]
p 2299 einddossier [naam verdachte]
p 1945 einddossier [naam verdachte]
p 2314 einddossier [naam verdachte]
getuigenverhoor [naam getuige 1] bij rechter-commissaris op 15 februari 2021, p 12
getuigenverhoor [naam getuige 3] bij rechter-commissaris op 5 juli 2021, p 2
p 538 einddossier [naam verdachte] ; de schriftelijke vertaling van [naam medeverdachte] (bijlage pleitnotities mr Plasman) van deze file 4 lijkt dit gedeelte over te slaan.
HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197