Rb. Amsterdam, 27-09-2018, nr. C/13/640058 / HA ZA 17-1338
ECLI:NL:RBAMS:2018:6951, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
27-09-2018
- Zaaknummer
C/13/640058 / HA ZA 17-1338
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Informatierecht (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:6951, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 27‑09‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2020:590, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
ECLI:NL:RBAMS:2018:10112, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 20‑06‑2018
- Vindplaatsen
JOR 2019/45 met annotatie van prof. mr. N.E.D. Faber
INS-Updates.nl 2019-0013
Uitspraak 27‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Mondeling vonnis, geschil tussen curator en ING. Heeft ING een geldig pandrecht verkregen? De formulering "alle tot het bedrijf van de pandgever behorende goederen" voldoet niet aan de vereiste bepaalbaarheid.
Partij(en)
proces-verbaal
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/640058 / HA ZA 17-1338
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 27 september 2018
in de zaak van
1. Mr. PAUL FREDERIK SCHEPEL
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COMPLIONS B.V.,
kantoor houdende te Deventer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BDO CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. P.F. Schepel te Deventer,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. E.C. Netten te Amsterdam.
Eisers in conventie zullen hierna in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als de curator c.s. en afzonderlijk als de curator en BDO. Gedaagde in conventie zal hierna worden aangeduid als ING.
Tegenwoordig zijn mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, en mr. E.R. Mac-Donald, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
de curator en [naam bedrijfsjurist] , bedrijfsjurist bij BDO;
mr. Netten voornoemd;
[naam medewerker ING] , medewerkster juridische zaken bij ING en [naam jurist] , jurist bij Vesting Finance.
Partijen hebben het woord gevoerd. De behandeling van de zaak is gesloten en vervolgens is mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 30p lid 3 Rv dit proces-verbaal opgemaakt.
De rechter heeft de volgende uitspraak gedaan:
De gronden van de beslissing
Het gaat in deze zaak om de vraag of ING een geldig pandrecht heeft gevestigd op het auteursrecht op de door CompLions ontwikkelde software.
Een pandrecht kan slechts ontstaan als voldoende bepaald althans bepaalbaar is waarop het pandrecht wordt gevestigd. ING beroept zich in dit geval op de omschrijving van het pandrecht in de pandakte, te weten dat dit pandrecht is gevestigd op ‘alle huidige en toekomstige bedrijfsactiva’. Daarbij zijn bedrijfsactiva omschreven als alle tot het bedrijf van de pandgever behorende goederen, waarbij is vermeld dat hieronder in ieder geval vallen cliëntenbestanden en goodwill. ING stelt dat het auteursrecht op de software ook een goed is dat tot het vermogen van de pandgever behoort en dus onder het pandrecht valt. De curator is van oordeel dat het pandrecht niet tot stand is gekomen omdat de omschrijving in de pandakte onvoldoende bepaald althans onvoldoende bepaalbaar is.
De rechtbank oordeelt als volgt: de categorie ‘goederen’ is de meest algemene aanduiding die de wet kent, en omvat zaken (zowel roerende al onroerende zaken) en vermogensrechten. En pandrecht is slechts mogelijk op bepaalde categorieën goederen, te weten roerende zaken en rechten die geen registergoed zijn. Op onroerende zaken en overige registergoederen kan geen pandrecht maar een hypotheekrecht worden gevestigd. Alleen al hierom voldoet de omschrijving van het pandrecht in een pandakte die inhoudt dat het pandrecht wordt gevestigd op ‘alle huidige en toekomstige bedrijfsactiva’, waaronder wordt verstaan ‘alle tot het bedrijf van de pandgever behorende goederen’ niet aan de vereiste bepaalbaarheid. Onder die omschrijving vallen immers ook goederen waarop geen pandrecht mogelijk is. Bovendien zou ook een omschrijving die met bovenstaand wettelijk systeem rekening houdt (door als omschrijving te kiezen: alle roerende zaken en vermogensrechten voor zover deze geen registergoederen zijn) niet voldoen aan het bepaalbaarheidsvereiste.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7842 (Mulder q.q.-Rabobank), onder meer het volgende overwogen:
“3.5 Bij de beoordeling van deze onderdelen moet worden vooropgesteld dat voor het vestigen van een pandrecht op een of meer vorderingen voldoende is dat de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Anders dan in onderdeel 1 wordt betoogd, kan een generieke omschrijving als hiervóór in 3.1 onder (v) weergegeven tot een geldige overdracht of verpanding leiden, omdat het generieke karakter van een dergelijke omschrijving en het ontbreken van een nadere specificatie van de betrokken vorderingen niet in de weg staan aan het oordeel dat een dergelijke omschrijving voldoet aan het vereiste van voldoende bepaaldheid in de zin van art. 3:84 lid 2 BW. (…)
3.6
Het oordeel van de Rechtbank dat met de onderhavige omschrijving van de verpande vorderingen aan het vereiste van voldoende bepaaldheid is voldaan, geeft gelet op het hiervóór overwogene niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is voor het overige van overwegend feitelijke aard, zodat het in zoverre in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk, nu aan de hand van de gegeven omschrijving kan worden bepaald welke vorderingen zijn verpand, namelijk alle ten tijde van de ondertekening van de pandakte (op 11 december 1998) bestaande vorderingen en alle vorderingen die uit op dat moment bestaande rechtsverhoudingen rechtstreeks zullen voortvloeien. Dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever doet niet af aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen. In het licht van het debat van partijen voor de Rechtbank, waaruit blijkt dat tussen partijen niet in geschil was om welke aan de bank verpande en door deze geïnde vorderingen het hier gaat, behoefde dit oordeel geen nadere motivering dan door de Rechtbank gegeven. Ook onderdeel 2 faalt derhalve.”
Het gaat in het oordeel van de Hoge Raad echter wel om een pandakte waarin niet een pandrecht is gevestigd op “alle goederen”, maar op een specifieke categorie goederen te weten vorderingen op derden. Deze worden er bovendien door gekenmerkt dat hun bestaan en omvang uit de administratie kan worden afgeleid. Dat behoeft echter niet voor “alle goederen” (of “alle roerende zaken en alle vermogens rechten voor zover die geen registergoederen zijn”) te gelden, zoals ook blijkt uit de in de pandakte genoemde voorbeelden: cliëntenbestanden en goodwill. Cliëntenbestanden plegen niet op de balans te worden vermeld, goodwill kan soms op de balans voorkomen, maar dat is niet altijd het geval. Ook in dit geval gaat het om een auteursrecht dat niet op de balans is vermeld.
De conclusie moet dan zijn dat een omschrijving die erop neerkomt dat deze alle goederen van de pandgever betreft, ook als deze zo zou wordt uitgelegd dat deze alleen betrekking heeft op de goederen waarop een pandrecht mogelijk is, onvoldoende bepaald en ook onvoldoende bepaalbaar is.
Dat leidt ertoe dat de vordering van de curator c.s. wordt toegewezen, met een kostenveroordeling ten laste van ING. De vordering in reconventie wordt afgewezen, ook met een kostenveroordeling ten laste van ING.
De beslissing
De rechtbank
1. verklaart voor recht dat ING geen geldig pandrecht heeft op de auteursrechten ten aanzien van de door CompLions ontwikkelde software en dat de verkoopopbrengst van alle auteursrechten van EUR 155.000,-- daarom niet toekomt aan ING;
2. veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op EUR 3.414,--, te vermeerderen met wettelijke rente, met ingang van de 15e dag na de datum van dit vonnis, indien ING voordien niet aan het vonnis heeft voldaan, tot aan de dag der voldoening;
3. veroordeelt ING in de na dit vonnis aan de zijde van de curator c.s. ontstane kosten, begroot op EUR 157,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ING niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 82,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de 15e dag na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der voldoening.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Uitspraak 20‑06‑2018
Mr. R.H.C. Jongeneel
Partij(en)
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
- 1.
mr. Paul Frederik SCHEPEL, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COMPLIONS B.V.,
wonende te Deventer,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BDO CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
advocaat mr. P.F. Schepel,
eisers in conventie bij dagvaarding van 27 november 2017,
verweerders in reconventie,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat mr. E.C. Netten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie.
Gronden van de beslissing
Nu is gedagvaard en voor antwoord is geconcludeerd, beveelt de rechtbank een verschijning van partijen ter terechtzitting.
De zitting heeft tot doel:
- —
het verkrijgen van inlichtingen
- —
het beproeven van een schikking
- —
de verdere instructie van de zaak.
Voorts kan de mogelijkheid van verwijzing naar mediation worden besproken.
Partijen zullen ieder de gelegenheid krijgen gedurende ten hoogste tien minuten hun standpunten toe te lichten. Eventuele daarop betrekking hebbende spreekaantekeningen kunnen worden overgelegd en zullen in het procesdossier worden gevoegd.
De rechtbank hanteert de volgende termijnen:
- —
conclusie van antwoord in reconventie: zes weken na heden;
- —
wijziging van eis: uiterlijk 2 weken vóór de comparitie in het bezit van rechtbank en wederpartij;
- —
nadere producties: uiterlijk 2 weken vóór de comparitie in het bezit van rechtbank en wederpartij.
Stukken die, zonder toestemming van de wederpartij, nadien door de rechtbank worden ontvangen, kunnen worden geweigerd; daarover zal ter zitting worden beslist.
De comparitiedatum is bepaald aan de hand van beschikbare data van beide partijen. Er kan alleen nog uitstel worden verleend in de volgende gevallen:
- a.
indien tussen de dag waarop de verhinderdata uiterlijk moesten zijn opgegeven en de datum waarop de dagbepaling heeft plaatsgevonden meer dan een week is verstreken, of
- b.
indien sprake is van klemmende redenen of overmacht.
Ter comparitie kan uitspraak worden gedaan over een bewijsopdracht of deskundigenbericht en een datum voor het getuigenverhoor worden bepaald. Ook kan een datum voor schriftelijk vonnis worden bepaald. Partijen zullen slechts gelegenheid krijgen voor een nadere conclusie, indien dit met het oog op hoor en wederhoor of een goede instructie van de zaak noodzakelijk is.
Beslissing
De rechtbank:
- —
verwijst de zaak naar de rol van 1 augustus 2018 voor conclusie van antwoord in reconventie;
- —
gelast partijen in persoon, rechtspersonen vertegenwoordigd door een bevoegde bestuurder of een door het bestuur schriftelijk gemachtigde, en desgewenst vergezeld van de raadslieden te verschijnen tot het in die rechtsoverwegingen aangegeven doel;
- —
bepaalt dat deze comparitie zal plaatsvinden op donderdag 27 september 2018 van 11.00 uur tot 12.30 uur in het gebouw van deze rechtbank, Parnassusweg 220–228, ingang Fred. Roeskestraat te Amsterdam;
- —
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.