Rb. Haarlem (vzr.), 13-01-2011, nr. 175613 / KG ZA 10-587
ECLI:NL:RBHAA:2011:BP1780
- Instantie
Rechtbank Haarlem (Voorzieningenrechter)
- Datum
13-01-2011
- Magistraten
Mr. A.J. van der Meer
- Zaaknummer
175613 / KG ZA 10-587
- LJN
BP1780
- Roepnaam
Interzuid Transport
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BP1780, Uitspraak, Rechtbank Haarlem (Voorzieningenrechter), 13‑01‑2011
Uitspraak 13‑01‑2011
Mr. A.J. van der Meer
Partij(en)
Vonnis in kort geding van 13 januari 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. INTERZUID TRANSPORT,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. C.P. ten Bruggencate te Amsterdam,
tegen
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIPPON EXPRESS EURO CARGO B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIPPON EXPRESS (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk, gemeente Haarlemmermeer,
- 3.
de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
NIPPONKOA INSURANCE COMPANY (EUROPE) LIMITED,
gevestigd te Amsterdam,
alsmede haar
NIEDERLASSUNG FÜR DEUTSCHLAND,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
gedaagden,
advocaat mr. A.D. Huisman te Rotterdam.
Eiseres zal hierna Interzuid genoemd worden. Gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 zullen hierna gezamenlijk Nippon genoemd worden. Gedaagde sub 3 zal hierna Nipponkoa genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk Nippon c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het exploot van dagvaarding van 3 december 2010, waarbij Nippon is gedagvaard tegen 23 december 2010
- —
het verzoek tot verplaatsing van de mondelinge behandeling van 23 december 2010 van mr. Ten Brugggencate naar 7 januari 2011
- —
de inwilliging van voormeld verzoek
- —
het exploot van dagvaarding van 27 december 2010, waarbij Nippon c.s. zijn gedagvaard tegen 7 januari 2011
- —
de mondelinge behandeling
- —
de pleitnota van Nippon c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In augustus 2007 heeft Nippon van Canon Europe N.V. althans Canon Amsterdam N.V. althans Canon Deutschland GmbH (hierna gezamenlijk te noemen: Canon) opdracht gekregen tot het vervoer van goederen van Schiphol en Amstelveen naar de vestiging van Canon in Willich, Duitsland.
2.2.
Het vervoer is door Nippon opgedragen aan Interzuid, die het heeft uitbesteed aan Drentse Transport Combinatie B.V. (hierna: DTC). In opdracht van DTC is het transport uitgevoerd door Kingma Transport B.V., althans Kingma Transport v.o.f. (hierna: gezamenlijk te noemen: Kingma).
2.3.
Nipponkoa is de verzekeraar van Nippon.
2.4.
Het transport is op 22 augustus 2007 aangekomen te Willich. In de nacht van 22 op 23 augustus 2007 is een groot deel van de lading gestolen, ter waarde van ongeveer EUR 705.000,00 (hierna: de diefstal).
2.5.
Op de vervoersovereenkomsten is dwingendrechtelijk van toepassing het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg van de verenigde Naties van 1956 (hierna: CMR-Verdrag). Artikel 31 van het CMR-Verdrag luidt:
‘[…]
- 1.
Alle rechtsgedingen, waartoe het aan dit Verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, kunnen door de eiser behalve voor de gerechten van de bij dit Verdrag partij zijnde landen, bij beding tussen partijen aangewezen, worden gebracht voor de gerechten van het land op het grondgebied waarvan:
- a).
de gedaagde zijn gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of het filiaal of agentschap heeft, door bemiddeling waarvan de vervoerovereenkomst is gesloten, of
- b).
de plaats van inontvangstneming der goederen of de plaats bestemd voor de aflevering der goederen, is gelegen;
zij kunnen voor geen andere gerechten worden gebracht.
- 2.
Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een vordering aanhangig is voor een volgens dat lid bevoegd gerecht, of wanneer in een zodanig geding door een zodanig gerecht een uitspraak is gedaan, kan geen nieuwe vordering omtrent hetzelfde onderwerp tussen dezelfde partijen worden ingesteld, tenzij de uitspraak van het gerecht, waarvoor de eerste vordering aanhangig is gemaakt, niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging in het land, waarin de nieuwe vordering wordt ingesteld.
- 3.
Wanneer in een rechtsgeding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, een uitspraak, gedaan door een gerecht van een bij het Verdrag partij zijnd land, in dat land uitvoerbaar is geworden, wordt zij eveneens uitvoerbaar in elk ander bij het Verdrag partij zijnd land, zodra de aldaar terzake voorgeschreven formaliteiten zijn vervuld. Deze formaliteiten kunnen geen hernieuwde behandeling van de zaak meebrengen.
- 4.
De bepalingen van het derde lid van dit artikel zijn van toepassing op uitspraken op tegenspraak gewezen, op uitspraken bij verstek en op schikkingen, aangegaan ten overstaan van de rechter, maar zij zijn niet van toepassing op uitspraken die slechts bij voorraad uitvoerbaar zijn, noch op veroordelingen tot vergoeding van schaden en interessen, welke boven de kosten zijn uitgesproken tegen een eiser wegens de gehele of gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering.[…]’
2.6.
Kingma heeft DTC, Interzuid, Nippon en Canon op 27 augustus 2007 gedagvaard voor deze rechtbank. Op 28 augustus 2007 en 18 september 2007 hebben respectievelijk Interzuid en DTC Nippon en Canon gedagvaard voor deze rechtbank. Bij vonnis van 21 januari 2009 heeft rechtbank Haarlem voor recht verklaard dat Kingma, DTC en Interzuid niet verder aansprakelijk zijn dan tot het bedrag van de beperkingen van artikel 23 lid 3 CMR. Nippon heeft tegen dit vonnis geen appel ingesteld. Canon heeft tegen dit vonnis appel ingesteld. Bij arresten van Hof Amsterdam van 30 november 2010 is het vonnis van de rechtbank bevestigd.
2.7.
Canon heeft Nippon op 5 december 2007 gedagvaard voor het Landgericht Krefeld te Duitsland. Canon heeft vergoeding van de waarde van de gestolen goederen gevorderd, vermeerderd met rente en kosten, ten bedrage van ongeveer EUR 800.000,00. Deze procedure is geëindigd in een schikking, waarbij Nippon EUR 500.000 aan Canon heeft betaald.
2.8.
Tot de stukken behoort een ‘Abtretungsvereinbarung’, ondertekend op 17 augustus 2010, waarbij Nippon zijn vorderingen op Interzuid, DTC en Kingma uit hoofde van de diefstal overdraagt aan Nipponkoa.
2.9.
Nipponkoa heeft Interzuid op 28 september 2010 gedagvaard voor het Landgericht Krefeld te Duitsland en in verband met de diefstal veroordeling gevorderd tot betaling van EUR 500.000,00 te vermeerderen met rente. De procedure is aanhangig onder nummer 11 0 111/10.
3. Het geschil
3.1.
Interzuid vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Nippon c.s., althans gedaagde sub 1, althans gedaagde sub 2, althans gedaagde sub 3,
- I.
te gelasten om de procedure voor de rechtbank Krefeld met nummer 11 0 111/10 binnen twee weken na betekening van het vonnis in kort geding te beëindigen zonder kosten voor Interzuid; en
- II.
te verbieden om in Duitsland of in een andere CMR-verdragsstaat een procedure aanhangig te maken over het in het lichaam van deze dagvaarding bedoelde transport en/of aansprakelijkheid van Interzuid voor het daarbij ontstane verlies; en
- III.
te verbieden om hun vorderingsrechten tegen Interzuid, DTC en Kingma ter zake het in het lichaam van deze dagvaarding bedoelde transport over te dragen aan een derde; en
- IV.
te veroordelen om een dwangsom te betalen van € 550.000,- die wordt verbeurd indien het onder I. genoemde gebod niet wordt nageleefd of indien het onder II. of het onder III. genoemde verbod wordt overtreden, en
- V.
te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Nippon c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Interzuid legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De Nederlandse rechter heeft reeds uitspraak gedaan. Artikel 31 lid 2 CMR-Verdrag verbiedt onder deze omstandigheden het instellen van een vordering over hetzelfde onderwerp tegen dezelfde wederpartij in Duitsland. Het handelen van Nippon c.s. schendt de rechtszekerheid van Interzuid. Nippon c.s. maakt met haar handelen misbruik van recht. Nippon c.s. streeft met haar handelen geen rechtens te respecteren doel na en handelt onrechtmatig jegens Interzuid. Door het entameren van een procedure in Duitsland bestaat de kans dat de Duitse rechter een vonnis wijst dat strijdig is met de uitspraak van de Nederlandse rechter. Dit zal leiden tot problemen bij de tenuitvoerlegging in Nederland, waarbij het risico bestaat dat een eerder gewezen vonnis van een Nederlandse rechter in Nederland niet ten uitvoer kan worden gelegd. Indien de Duitse rechter een vonnis wijst dat overeenstemt met dat van de Nederlandse rechter, zal de procedure blijken volstrekt zinloos te zijn geweest en is zij onnodig op kosten gejaagd, aldus Interzuid.
4.2.
Nippon c.s. stelt zich onder verwijzing naar de Abtretungsvereinbarung op het standpunt dat alle vorderingen tot vergoeding van de schade jegens derden onder Duits recht zijn overgedragen aan Nipponkoa, en dat zij daardoor geen mogelijkheid meer heeft om ter zake van de diefstal een schadevergoedingsvordering jegens Interzuid in te stellen. Als gevolg hiervan ligt het niet in de macht van Nippon om de reeds door Nipponkoa jegens Interzuid in Duitsland aanhangig gemaakte procedure te staken, zodat Interzuid niet in haar vorderingen jegens Nippon kan worden ontvangen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Interzuid dit met haar stellingen dat zij niet weet of de cessie naar Duits recht rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en dat haar niet bekend is of er vorderingen aan andere verzekeraars zijn overgedragen, onvoldoende weersproken.
Het ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot Nippon slaagt derhalve.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt met betrekking tot de vordering van Interzuid jegens Nipponkoa als volgt.
Een onbelemmerde toegang tot de rechter behoort tot de grondbeginselen van de rechtsstaat en verschaft justitiabelen een zodanig fundamenteel recht daartoe, dat een verbod tot procederen als gevorderd slechts kan worden toegewezen onder uitzonderlijke omstandigheden, zoals wanneer evident sprake is van misbruik van bevoegdheid. Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval geen sprake. Het beroep van Interzuid op het bepaalde in art. 31 lid 2 van het CRM moet reeds daarom falen, omdat deze bepaling naar het oordeel van het Duitse Bundesgerichtshof — dat met evenveel gezag als ieder ander bevoegd gerecht over de interpretatie van de verdragsbepalingen kan oordelen — het entameren van een tweede procedure door de partij die de ladingschade heeft geleden niet uitsluit, zoals Nippon c.s. terecht betoogt. Onder deze omstandigheden is het feit dat Interzuid vooralsnog in onzekerheid verkeert omrent haar juridische positie, noch het risico op het naast elkaar bestaan van onderling strijdige vonnissen of op oplopende proceskosten van zodanig gewicht dat geoordeeld moet worden dat Nippon c.s. misbruik maakt van haar bevoegdheid tot procederen.
De vorderingen sub I. en sub II, voor zover ingesteld tegen Nipponkoa, dienen derhalve te worden afgewezen.
4.4.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door Nippon c.s. heeft Interzuid de vordering sub III. onvoldoende onderbouwd, zodat de overige vorderingen eveneens dienen te worden afgewezen.
4.5.
Interzuid zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Nippon c.s. worden begroot op:
— | vast recht | EUR | 568,00 |
— | salaris advocaat | 816,00 | |
Totaal | EUR | 1.384,00 |
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de voorziening,
5.2.
veroordeelt Interzuid in de proceskosten, aan de zijde van Nippon c.s. tot op heden begroot op EUR 1.384,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.