Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2014/59/EU betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen
Artikel 13 Vereisten en procedure voor groepsafwikkelingsplannen
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf uiterlijk 28-12-2020.
- Bronpublicatie:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/879)
- Inwerkingtreding
27-06-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2019, PbEU 2019, L 150 (uitgifte: 07-06-2019, regelingnummer: 2019/879)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
EU-moederondernemingen dienen de informatie die krachtens artikel 11 vereist kan zijn, in bij de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Deze informatie heeft betrekking op de EU-moederonderneming en, voor zover noodzakelijk, op elk van de groepsentiteiten, met inbegrip van de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten.
Mits de bij deze richtlijn vastgestelde vertrouwelijkheidsvereisten worden toegepast, geeft de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau de overeenkomstig dit lid verstrekte informatie door aan:
- a)
de EBA;
- b)
de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen;
- c)
de afwikkelingsautoriteiten in de jurisdicties waar significante bijkantoren zijn gevestigd, voor zover een en ander relevant is voor het significante bijkantoor;
- d)
de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten; en
- e)
de afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten waar de in artikel 1, lid 1, onder c) en d), bedoelde entiteiten zijn gevestigd.
De informatie die door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau wordt verstrekt aan de afwikkelingsautoriteiten en de voor de dochterondernemingen bevoegde autoriteiten, aan de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren zijn gevestigd, en aan de in de artikelen 115 en 116 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde betrokken bevoegde autoriteiten, omvat ten minste alle informatie die relevant is voor de dochteronderneming of het significante bijkantoor. De informatie die aan de EBA wordt verstrekt, omvat alle informatie die relevant is voor de rol van de EBA met betrekking tot de groepsafwikkelingsplannen. Betreft het informatie in verband met dochterondernemingen in derde landen, dan is de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau niet verplicht die informatie door te geven zonder toestemming van de toezichthoudende autoriteit of de afwikkelingsautoriteit van het betrokken derde land.
2.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau, gezamenlijk handelend met de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bedoelde afwikkelingsautoriteiten in afwikkelingscolleges en na raadpleging van de betrokken bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de bevoegde autoriteiten van de jurisdicties waar significante bijkantoren gevestigd zijn, groepsafwikkelingsplannen opstellen en bijhouden. Afwikkelingsautoriteiten op groepsniveau mogen naar eigen inzicht, mits zij voldoen aan de vertrouwelijkheidsvereisten van artikel 98 van deze richtlijn, afwikkelingsautoriteiten van derde landen in de jurisdictie waarvan de groep dochterondernemingen, financiële holdings of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 51 van Richtlijn 2013/36/EU heeft gevestigd, betrekken bij het opstellen en bijhouden van groepsafwikkelingsplannen.
3.
De lidstaten dragen er zorg voor dat de groepsafwikkelingsplannen ten minste één keer per jaar worden geëvalueerd en zo nodig bijgewerkt, alsook na elke verandering in de juridische of organisatiestructuur, de bedrijfsactiviteiten of de financiële positie van de groep, inclusief eventuele groepsentiteiten, die een wezenlijk effect op de plannen kan hebben of een wijziging ervan kan vergen.
4.
De vaststelling van het groepsafwikkelingsplan heeft de vorm van een gezamenlijk besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau en de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen.
Indien een groep uit meer dan één af te wikkelen groep bestaat, wordt de planning van de afwikkelingsmaatregelen als bedoeld in artikel 12, lid 3, punt a bis), opgenomen in een gezamenlijk besluit als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.
Deze afwikkelingsautoriteiten komen tot een gezamenlijk besluit binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum van de toezending van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau.
Op verzoek van een afwikkelingsautoriteit kan de EBA overeenkomstig artikel 31, onder c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.
5.
Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau zelf een besluit over het groepsafwikkelingsplan. Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt.
Behoudens lid 9 van dit artikel, stelt de afwikkelingsautoriteit haar besluit uit indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing.
6.
Indien de afwikkelingsautoriteiten er niet in slagen binnen vier maanden een gezamenlijk besluit te nemen, neemt elke afwikkelingsautoriteit die verantwoordelijk is voor een dochteronderneming en het niet eens is met het groepsafwikkelingsplan zelf een besluit, wijst zij, in voorkomend geval, de af te wikkelen entiteit aan en stelt zij een afwikkelingsplan op — dat zij bijhoudt — voor de af te wikkelen groep die bestaat uit entiteiten in haar rechtsgebied. Elk van de individuele besluiten van afwikkelingsautoriteiten die het oneens zijn wordt volledig gemotiveerd, bevat de redenen voor de afwijzing van het voorgestelde groepsafwikkelingsplan en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten. Elke afwikkelingsautoriteit brengt haar besluit ter kennis van de andere leden van het afwikkelingscollege.
Behoudens lid 9 van dit artikel, stelt de desbetreffende afwikkelingsautoriteit haar besluit uit indien een afwikkelingsautoriteit aan het einde van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, en wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsperiode in de zin van die verordening. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat er een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA er niet in slaagt binnen één maand een besluit te nemen, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.
7.
De overige afwikkelingsautoriteiten die het niet oneens zijn uit hoofde van lid 6 kunnen een gezamenlijk besluit bereiken over een groepsafwikkelingsplan dat groepsentiteiten in hun rechtsgebieden bestrijkt.
8.
De in de leden 4 en 7 bedoelde gezamenlijke besluiten en de in de leden 5 en 6 bedoelde besluiten die de afwikkelingsautoriteiten hebben genomen bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit, worden als definitief erkend en door de andere betrokken afwikkelingsautoriteiten toegepast.
9.
Overeenkomstig de leden 5 en 6 van dit artikel kan de EBA op verzoek van een afwikkelingsautoriteit de afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 helpen bij het bereiken van overeenstemming, tenzij een betrokken afwikkelingsautoriteit oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, op de ene of andere wijze afbreuk kan doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat.
10.
Indien gezamenlijke besluiten overeenkomstig de leden 4 en 7 worden genomen en indien een afwikkelingsautoriteit overeenkomstig lid 9 oordeelt dat het onderwerp waarover onenigheid bestaat, afbreuk doet aan de budgettaire verantwoordelijkheden van haar lidstaat, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau het initiatief tot een herbeoordeling van het groepsafwikkelingsplan, met inbegrip van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.