Hof 's-Hertogenbosch, 29-05-2019, nr. 20-003574-17 OWV
ECLI:NL:GHSHE:2019:4938
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-05-2019
- Zaaknummer
20-003574-17 OWV
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:4938, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:963, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-003574-17 OWV
Uitspraak : 29 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 november 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-840452-10 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de ontnemingsvordering afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 45.000,- en aan veroordeelde een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van de opgelegde ontnemingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 29 mei 2019 onder parketnummer (20-000024-16) tot straf veroordeeld onder meer ter zake van feit 1 – kort gezegd – het witwassen van een auto in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 maart 2011.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid (oud), van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Ontnemingsvordering
De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir (blz. 61) de ontnemingsvordering gebaseerd op de veroordeling ter zake feit 2. Het hof gaat er vanuit dat dit een kennelijke misslag betreft nu dat feit ziet op het witwassen van een pand en de onderliggende ontnemingsrapportage eveneens is gebaseerd op de veroordeling ter zake een ander feit dan feit 2.
De advocaat-generaal heeft de ontnemingsvordering gelijkgesteld aan de aankoopprijs van de witgewassen auto, zijnde een bedrag van € 45.000,-.
Met de rechtbank volgt het hof het openbaar ministerie niet in dit standpunt, gelet op bestendige jurisprudentie waaruit volgt dat, het oordeel dat gelden, nu zij voorwerp van het bewezenverklaarde witwassen waren, reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, niet juist is.
Besparing van kosten
Uit de bewijsmiddelen volgt dat veroordeelde de witgewassen auto van 8 oktober 2004 (datum van aankoop) tot de datum van inbeslagneming (30 maart 2011) in bezit heeft gehad. Het staat vast dat zijn vrouw al die jaren (6 jaar en ruim 5 maanden) van de auto gebruik heeft gemaakt. Door deze auto door haar te laten gebruiken heeft veroordeelde in zijn huishouden geld bespaard, te weten de kosten die gemoeid zouden zijn geweest met het gebruik van een vergelijkbare auto. Het hof gaat daarbij uit van een vergelijkbare auto, zijnde een luxe personenauto van het merk Mercedes E-klasse 320 CDI, 16 cilinder, 3222 cc. Dit is relevant, aangezien de bewuste auto een luxe auto is en zij dus ook die luxe hebben genoten.
Voor de hoogte van de totale besparing heeft het hof aansluiting gezocht bij de jaarlijkse afschrijving op een dergelijke auto, nu aannemelijk is dat die de ‘aanschafkosten’ per jaar weergeven.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bewuste auto voor een bedrag van € 45.000 is aangeschaft in Luxemburg. Dit is echter een aanschafbedrag exclusief btw en exclusief bpm, hetgeen uiteraard een veel lagere prijs oplevert dan inclusief deze belastingen. Nu het openbaar ministerie heeft nagelaten de prijs voor deze auto in 2004 inclusief deze belastingen weer te geven, zou het hof zijn toevlucht kunnen zoeken tot openbare bronnen om deze prijs te bepalen. Bij de behandeling ter terechtzitting is echter nagelaten de veroordeelde en diens raadsman hiermee te confronteren, waardoor het hof aansluiting zal zoeken bij de bedragen zoals die door de raadsman in zijn conclusie van antwoord d.d. 4 mei 2017 zijn genoemd.
Door de raadsman is als productie 1 overgelegd de prijsontwikkeling van een Mercedes E-klasse 300 CDI van het bouwjaar december 2010 met een nieuwprijs van € 72.816. Nu weliswaar het bouwjaar afwijkend is (nieuwprijzen van auto’s stijgen gemiddeld genomen in de loop der jaren), maar het wel een ander type Mercedes is (veroordeelde reed in een Mercedes 320 CDI 3222 cc, dus met meer motorinhoud en dus vallend in een hogere prjsklasse), kan het hof alleen maar concluderen dat de nieuwprijs van de Mercedes (inclusief alle belastingen) die veroordeelde gebruikte ongeveer dit bedrag zal zijn geweest.
De raadsman heeft getracht de restwaarde van de auto op het moment van inbeslagneming aan te tonen met de overgelegde stukken gevoegd als productie 2 bij zijn conclusie van antwoord. Het hof constateert dat hierbij de waardes inclusief btw en bpm zijn weergegeven. Nu de exacte nieuwprijs - en daarmee de exacte besparingen die verdachte heeft gerealiseerd – niet met zekerheid zijn vast te stellen, zal het hof in het voordeel van verdachte uitgaan van de aanschafwaarde van € 45.000. Het hof zal de raadsman volgen in zijn schatting dat na ommekomst van 6 jaar en 5 maanden € 30.000 zal zijn afgeschreven van de nieuwwaarde van de auto. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat dit een coulante schatting is.
Het hof stelt aldus het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 30.000.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 30.000,00 (dertigduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 30.000,00 (dertigduizend euro).
Aldus gewezen door:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 29 mei 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.