NJB 2022/245
Herzieningsaanvraag gericht tegen de hoogte van de opgelegde straf, art. 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv: in casu wordt in de aanvraag in de kern aangevoerd dat het hof een lagere straf aan de aanvrager zou hebben opgelegd, als (i) het hof de aan de twee medeverdachten opgelegde straffen tot uitgangspunt had genomen, en (ii) het hof niet was uitgegaan van de in de aanvraag gestelde feitelijke onjuistheden in het arrest van het hof. In de aanvraag wordt aldus miskend dat onder ‘een minder zware strafbepaling’ in de zin van art. 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. De oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie of het achterwege laten van de oplegging van een sanctie valt daar niet onder.
HR 18-01-2022, ECLI:NL:HR:2022:35
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18 januari 2022
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, C. Caminada
- Zaaknummer
21/04269
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:35, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2022
- Wetingang
(art. 457 Sv)
Essentie
Herzieningsaanvraag gericht tegen de hoogte van de opgelegde straf, art. 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv: in casu wordt in de aanvraag in de kern aangevoerd dat het hof een lagere straf aan de aanvrager zou hebben opgelegd, als (i) het hof de aan de twee medeverdachten opgelegde straffen tot uitgangspunt had genomen, en (ii) het hof niet was uitgegaan van de in de aanvraag gestelde feitelijke onjuistheden in het arrest van het hof. In de aanvraag wordt aldus miskend dat onder ‘een minder zware strafbepaling’ in de zin van art. 457 lid 1, aanhef ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.