ABRvS, 20-06-2014, nr. 201400058/1/V2
ECLI:NL:RVS:2014:2351, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-06-2014
- Zaaknummer
201400058/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2351, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑06‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2013:18616, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
JV 2014/249
Uitspraak 20‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
201400058/1/V2.
Datum uitspraak: 20 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 december 2013 in zaak nr. 12/19927 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr. 201307228/1/V2 ter zitting behandeld op 28 maart 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, en de vreemdeling, bijgestaan door mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger. De door de vreemdeling overgelegde stukken zijn genoemd in de aangehechte bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van de uitspraak.
1.1. De staatssecretaris klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op de door de vreemdeling ter onderbouwing van zijn aanvraag overgelegde stukken en het algemeen ambtsbericht inzake Sri Lanka van de minister van Buitenlandse Zaken van 6 juni 2013 (hierna: het ambtsbericht van 2013), de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka is verslechterd. Hij betoogt hiertoe dat uit deze stukken niet blijkt dat iedere Tamil bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en dat de risicofactoren, die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in het arrest van 17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk (www.echr.coe.int; hierna: het arrest NA.) heeft genoemd, anders moeten worden beoordeeld. Hij vindt hiervoor steun in de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 5 juli 2013, GJ and Others (post-civil war: returnees) Sri Lanka CG [2013] UKUT 00319 (IAC) (https://tribunalsdecisions.service.gov.uk; hierna: de uitspraak van het Upper Tribunal) en de rechtspraak van het EHRM (Mo. P. tegen Frankrijk, ontvankelijkheidsbeslissing van 30 april 2013, nr. 55787/09; www.echr.coe.int). Onder verwijzing naar overweging 336 van de uitspraak van het Upper Tribunal voert hij voorts aan dat de rechtbank hem ten onrechte niet is gevolgd in zijn standpunt dat thans met name Tamils die een significante rol spelen in een georganiseerd separatistisch streven buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-staat, of het doen herleven van het gewapende conflict in Sri Lanka, als activist, een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De vreemdeling heeft met zijn activiteiten niet aannemelijk heeft gemaakt tot deze categorie te behoren.
1.2. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris zijn standpunt nader toegelicht. Uit de uitspraak van het Upper Tribunal blijkt volgens de staatssecretaris dat de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet is verslechterd en dat de risicofactoren genoemd in het arrest NA. niet anders moeten worden beoordeeld. De werkwijze van de Sri Lankaanse autoriteiten is namelijk inmiddels zodanig ontwikkeld, dat zij in staat zijn gewone Sri Lankaanse remigranten, waaronder voormalige asielzoekers, te onderscheiden van activisten die een risico vormen voor de eenheid van Sri Lanka, omdat zij een significante rol spelen in een georganiseerd separatistisch streven buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-staat of het doen herleven van het gewapende conflict in Sri Lanka. De informatie in het ambtsbericht van 2013, dat de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten is verschoven naar Tamils in het buitenland, dat aldaar verrichte politieke activiteiten gericht tegen deze autoriteiten net als verdenking van betrokkenheid bij de Liberation Tigers of Tamil Eelam (hierna: de LTTE) bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico kunnen meebrengen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, dat er meldingen waren van mishandelde asielzoekers die vanuit Nederland naar Sri Lanka waren teruggekeerd en dat de LTTE onder andere met fondsenwerving in Nederland actief zijn, duidt er volgens de staatssecretaris in dat licht evenmin op dat de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka is verslechterd. De informatie in het ambtsbericht van 2013 steunt bovendien op en strookt met de door de vreemdeling overgelegde stukken. Het Upper Tribunal heeft een groot deel van deze stukken betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 5 juli 2013. De strekking van de overige door de vreemdeling overgelegde stukken komt grotendeels overeen met de stukken die door het Upper Tribunal zijn beoordeeld.
Over de vreemdeling heeft de staatssecretaris verder nog aangevoerd dat zo de Sri Lankaanse autoriteiten al op de hoogte zijn van het bestaan van de door de vreemdeling overgelegde foto's waaruit zijn deelname aan politieke activiteiten zou blijken, en in staat zijn de personen op de foto's te koppelen aan hun personalia, hij dan gelet op de aard van de activiteiten slechts zal worden aangemerkt als 'meeloper' en niet als activist in vorenbedoelde zin.
1.3. Het Britse Upper Tribunal heeft, voor zover thans van belang, in voormelde uitspraak van 5 juli 2013 op basis van uitvoerig onderzoek geconcludeerd dat een persoon die gedetineerd wordt door de Sri Lankaanse autoriteiten nog altijd een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het streven van de Sri Lankaanse autoriteiten is er nu op gericht te voorkomen dat de burgeroorlog in Sri Lanka herleeft en de LTTE of vergelijkbare separatistische Tamil-organisaties herrijzen, waardoor de autoriteiten met name aandacht hebben voor Tamils in het buitenland. Een Tamil zal daarom thans bij terugkeer naar Sri Lanka met name in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staan als hij als activist een risico vormt voor de eenheid van Sri Lanka. Dat is het geval als hij volgens de Sri Lankaanse autoriteiten een significante rol speelt in een georganiseerd separatistisch streven buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-staat of het doen herleven van het interne gewapende conflict in Sri Lanka. Het enkel deelnemen aan demonstraties in het buitenland is hiervoor niet voldoende. Het verleden van een Tamil, vóór zijn vertrek uit Sri Lanka, is bovendien slechts relevant voor zover dat door de Sri Lankaanse autoriteiten kan worden aangemerkt als een actueel risico voor de eenheid van Sri Lanka. De werkwijze van de Sri Lankaanse autoriteiten is zodanig ontwikkeld dat zij vorenbedoelde activisten bij hun terugkeer naar Sri Lanka kunnen onderscheiden van gewone remigranten, waarbij in aanmerking wordt genomen dat veel Tamils als economische migranten naar het buitenland zijn vertrokken en een ieder uit de noordelijke provincie tijdens de burgeroorlog in een zekere mate betrokken is geweest bij de LTTE, aldus het Upper Tribunal.
1.4. Uit de ingeroepen rechtspraak van het EHRM, de uitspraak van het Upper Tribunal, de gegevens waarop die uitspraak steunt, en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka niet is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het arrest NA. De Sri Lankaanse autoriteiten zijn immers inmiddels in staat gewone Sri Lankaanse remigranten, waaronder voormalige asielzoekers, te onderscheiden van activisten die een risico vormen voor de eenheid van Sri Lanka, omdat zij een significante rol spelen in een georganiseerd separatistisch streven buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-staat of het doen herleven van het gewapende conflict in Sri Lanka.
Het Upper Tribunal heeft bovendien, zoals de staatssecretaris terecht heeft aangevoerd, een groot deel van de door de vreemdeling overgelegde - in de aangehechte bijlage genoemde - stukken betrokken en beoordeeld. De strekking van de overige door de vreemdeling overgelegde stukken komt grotendeels overeen met de door het Upper Tribunal beoordeelde stukken. Hoewel uit een aantal stukken kan worden afgeleid dat een vanuit Nederland naar Sri Lanka teruggekeerde Tamil is mishandeld, volgt hieruit niet dat elke teruggekeerde Tamil in weerwil van vorenbedoelde algemene informatie en rechtspraak een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Uit het gegeven dat de LTTE in Nederland actief zijn, volgt evenmin dat de Sri Lankaanse autoriteiten elke Tamil die terugkeert vanuit Nederland, vanwege de aanwezigheid van de LTTE alhier, zullen aanmerken als een activist die een risico vormt voor de eenheid van Sri Lanka en zullen blootstellen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Aldus kan noch uit de door de vreemdeling overgelegde stukken, noch uit de informatie in het ambtsbericht van 2013, die steunt op en strookt met voormelde stukken, worden afgeleid dat de risicofactoren genoemd in het arrest NA. anders moeten worden beoordeeld of dat de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka anderszins is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het arrest NA.
1.5. Over de persoonlijke feiten en omstandigheden van de vreemdeling overweegt de Afdeling dat, in het licht van voormelde ontwikkelde werkwijze van de Sri Lankaanse autoriteiten en verhoogde aandacht voor Tamils in het buitenland, de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vreemdeling heeft aangetoond dat hij staat afgebeeld op een gepubliceerde foto bij het vertaalde artikel van www.pathivu.com van 20 mei 2013. Daarin wordt verslag gedaan van een demonstratie in het kader van de herdenking van het einde van de burgeroorlog en wordt gesproken over genocide op Tamils door het 'Singalese chauvinisme'.
1.6. Daargelaten echter of de Sri Lankaanse autoriteiten in staat zijn de deelname aan de demonstratie aan de hand van de foto te koppelen aan de personalia van de vreemdeling, heeft de staatssecretaris zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, mede in dat licht, maar met name in het licht van het onder 1.3 en 1.4 overwogene, terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de enkele deelname aan deze demonstratie, noch vanwege de gestelde maar niet aangetoonde deelname aan de zogenoemde 'Heldendag' op 6 juli 2013, door de Sri Lankaanse autoriteiten als activist zal worden beschouwd. Ook anderszins heeft de vreemdeling nog immer niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten is komen te staan.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 juni 2012 van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 december 2013 in zaak nr. 12/19927;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Yildiz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2014
594-802.