ABRvS, 20-08-2003, nr. 200205986/1
ECLI:NL:RVS:2003:AI1234
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
20-08-2003
- Zaaknummer
200205986/1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2003:AI1234, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20‑08‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JM 2004/44 met annotatie van Wiggers
Uitspraak 20‑08‑2003
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 december 2001, kenmerk MW2001.37451, heeft verweerder op grond van artikel 100a van de Wet geluidhinder de hoogst toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld ten behoeve van de reconstructie van de Droogsestraat en de aanliggende kruising Droogsestraat-Broekkant-Hatertseweg te Malden.
200205986/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2001, kenmerk MW2001.37451, heeft verweerder op grond van artikel 100a van de Wet geluidhinder de hoogst toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld ten behoeve van de reconstructie van de Droogsestraat en de aanliggende kruising Droogsestraat-Broekkant-Hatertseweg te Malden.
Bij besluit van 1 oktober 2002, kenmerk MW2002.2882, verzonden op 9 oktober 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 mei 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar [appellanten] en verweerder, vertegenwoordigd door I. Booij, ing. J.A. Davidson en mr. S. Sprokkereef, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is namens de gemeente Heumen ing. J. Nillissen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten voeren aan dat er ook nu de reconstructie nog niet heeft plaatsgevonden al sprake is van geluids- en stankhinder. Zij stellen in de vroege ochtend vaak door zwaar vracht- en machineverkeer gewekt te worden.
2.1.1. De Afdeling overweegt dat de door appellanten aangevoerde reeds nu ondervonden geluidshinder, wat daarvan ook moge zijn, geen rol kan spelen bij de beoordeling van een besluit in zake de vaststelling van hogere geluidsgrenswaarden. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.2. Appellanten voeren aan dat door de reconstructie veel sluipverkeer zal worden aangetrokken. Zij zijn van mening dat dit sluipverkeer de hoofdstroom van het verkeer over de Rijksweg zal verstoren waardoor de overlast overal zal toenemen. Volgens appellanten bepaalt de Wet geluidhinder dat een bovenwettelijke verhoging van de geluidsbelasting op de ene plaats moet leiden tot een vermindering van de overlast elders.
2.2.1. Verweerder stelt dat de te reconstrueren weg een noodzakelijke verkeers- of vervoersfunctie zal gaan vervullen waardoor het niet nodig is dat de verhoging van geluidsbelasting door een vermindering elders wordt gecompenseerd.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in artikel 2, vijfde lid, van het “Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen” wordt bepaald dat de toepassing van artikel 100a van de Wet geluidhinder slechts mogelijk is voor zover de te reconstrueren weg een noodzakelijke verkeers- of vervoersfunctie zal gaan vervullen; of voor zover deze weg een zodanige verkeersverzamelfunctie zal vervullen dat de reconstructie van die weg zal leiden tot aanmerkelijke lagere geluidsbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg. Uit de stukken blijkt dat de Droogsestraat in het verkeersplan van de gemeente Heumen wordt aangeduid als een wijkontsluitingsweg die tevens moet dienen voor een betere ontsluiting van het bedrijventerrein “de Hoge Brug” en de ontlasting van een andere ontsluitingsweg van dit bedrijventerrein. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Droogsestraat een noodzakelijke verkeers- of vervoersfunctie zal gaan vervullen waardoor het niet nodig is dat de verhoging van geluidsoverlast door een vermindering elders wordt gecompenseerd. Gelet op de omliggende wegenstructuur lijkt het de Afdeling niet aannemelijk dat de door appellanten gevreesde verstoring van de verkeersstructuur door sluipverkeer zal optreden. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.3. Appellanten voeren aan dat de verbrede weg tot harder rijden zal uitnodigen waardoor meer geluidsoverlast zal ontstaan. Zij stellen hierbij dat de maximumsnelheid van 50 km/u nu al wordt overtreden.
2.3.1. Verweerder stelt dat in de berekeningen is uitgegaan van de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat verweerder bij de berekening van het wegverkeerslawaai terecht van de ter plaatse geldende maximumsnelheid is uitgegaan. Twijfels over de handhaving van deze snelheid kunnen in deze procedure geen rol spelen. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.4. Appellanten voeren aan dat het aandeel vrachtverkeer zal toenemen tot 15% van het totaal in plaats van de door het gemeentebestuur gehanteerde 7,3%.
2.4.1. Ter zitting heeft verweerder onder verwijzing naar een brief van het adviesbureau Goudappel Coffeng aangevoerd dat een deel van het van het bedrijventerrein “de Hoge Brug” afkomstige vrachtverkeer dat nu nog via de Broekkant rijdt in de toekomst via de Droogsestraat zal worden afgewikkeld. In de huidige situatie is op basis van tellingen vastgesteld dat het percentage vrachtverkeer zowel in de nacht- als de dagperiode 2,7% bedraagt. In het bestreden besluit is uitgegaan van een verdubbeling van het vrachtverkeer in de nachtperiode en een bijna verdriedubbeling in de dagperiode. Er is volgens verweerder dan ook uitgegaan van een forse verhoging die zeker niet te laag zal blijken te zijn.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat in de toelichting op het “Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai”, een regeling als bedoeld in artikel 102, eerste en tweede lid, van de Wet geluidhinder wordt voorgesteld om voor het onderhavige type weg uit te gaan van een percentage vrachtverkeer van 15%. In de berekeningen van de toekomstige verkeerssamenstelling is uitgegaan van door tellingen verzamelde gegevens en de uitvoering van het verkeersplan van de gemeente Heumen. In deze berekeningen is voor de maatgevende nachtperiode uitgegaan van 5,5% vrachtverkeer, voor de dagperiode geldt de door appellanten genoemde 7,3%.
De Afdeling overweegt verder dat ten opzichte van de door tellingen vastgestelde bestaande situatie in de berekeningen is uitgegaan van een aanmerkelijke stijging van het vrachtverkeer. Deze stijging is gebaseerd op het bestaande verkeerskundig inzicht in de locale en regionale wegenstructuur. Mede gelet op de ter zitting aangevoerde nadere motivering lijkt het de Afdeling niet onaannemelijk dat de gehanteerde percentages vrachtwagens passen in de regionale verkeersstructuur. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van deze percentages kon worden uitgegaan. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.5. Appellanten voeren aan dat er in de loop der jaren diverse getallen voor de verwachte verkeersintensiteit zijn genoemd, waarbij er geen duidelijke correlatie lijkt te bestaan tussen die verkeersintensiteit en de op basis daarvan berekende geluidsbelasting.
2.5.1. De Afdeling overweegt dat de eerdere berekeningen waar appellanten naar verwijzen geen directe relatie hebben met het thans ter discussie staande besluit. In deze berekeningen wordt, bijvoorbeeld, uitgegaan van een ander type wegdek en een andere situering van de wegas. Gelet hierop kunnen deze berekeningen in de onderhavige procedure geen rol spelen. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.6. Appellanten voeren aan dat de bij de berekening van het wegverkeerslawaai uitgegaan is van niet representatieve verkeerstellingen. Het beginniveau is, volgens appellanten, te hoog gesteld en daardoor het eindniveau over 10 jaar te laag. Volgens appellanten wordt een salamitactiek toegepast door gefaseerd andere wegreconstructies door te voeren. Er zou, volgens appellanten uitgegaan moeten worden van de veel lagere verkeersintensiteit rond het jaar 1990. In dit kader stellen zij op basis van eigen tellingen dat de voor het jaar 2011 geprognosticeerde aantallen reeds nu ruimschoots worden overschreden.
2.6.1. Verweerder voert aan dat in maart 2000 verkeerstellingen zijn gehouden. Aan de hand van deze tellingen en het verkeersplan van de gemeente Heumen is een berekening gemaakt van de in 2010 te verwachten verkeersintensiteit. Om tot de verwachte verkeersintensiteit in het jaar 2011 te komen is hierbij een stijging van 2% verdisconteerd. Verweerder acht dit een redelijke inschatting. Hij stelt verder dat de door appellanten gemaakte schattingen niet onderbouwd zijn.
2.6.2. De Afdeling overweegt dat de systematiek van de Wet geluidhinder zich niet verzet tegen het stapsgewijs verhogen van de geluidsbelasting ten gevolge van opeenvolgende reconstructies. Er zijn in deze wet enkel grenswaarden aangegeven voor de maximale toename ten gevolge van één reconstructie en voor het uiteindelijk aanvaardbaar te achten maximale geluidsniveau. Conform de toelichting op het “Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai” dient voor de onderhavige situatie de geluidsbelasting in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de reconstructie van de weg plaatsvindt als basisjaar te worden aangehouden. Er behoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met eerdere verkeersontwikkelingen. Nu in het onderhavige geval is uitgegaan van de verkeersintensiteit in het jaar 2000 en het niet aannemelijk is dat sedertdien de verkeersintensiteit is afgenomen kan niet worden gesteld dat het bestreden besluit op een te hoge bestaande verkeersintensiteit is gebaseerd. Mede gelet op het deskundigenbericht is de Afdeling niet gebleken dat het gehanteerde rekenmodel onjuist zou zijn. De door appellanten uitgevoerde tellingen zijn gebaseerd op zeer korte waarnemingsperioden en kunnen reeds hierom niet als voldoende onderbouwd worden aangemerkt. Gelet op het bovenstaande kan deze beroepsgrond geen doel treffen.
2.7. Appellanten voeren aan dat het voor geluidsisolerende maatregelen gereserveerde bedrag van fl. 270.000 te laag is voor al de betrokken woningen.
2.7.1. Verweerder stelt dat de gemeenteraad op basis van artikel 112 van de Wet geluidhinder bij toepassing van artikel 110a van deze wet maatregelen dient te treffen waardoor de geluidsbelasting vanwege de gereconstrueerde weg binnen de betrokken woningen ten hoogste 35 dB(A) bedraagt. De kosten die hiermee gepaard gaan komen geheel voor rekening van de wegbeheerder. Eventuele reserveringen doen hier niet aan af.
2.7.2. Gelet op het bovenstaande overweegt de Afdeling dat de juistheid van de geraamde kosten voor uit te voeren isoleringsmaatregelen niet af doet aan de verplichting om de vereiste maatregelen ter waarborging van een aanvaardbaar geluidsniveau binnen de betrokken woningen te treffen. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.8. Appellanten voeren aan dat de toename van het verkeer en de bijbehorende geluidsoverlast de bedrijfsvoering van de aan de weg gevestigde fysiotherapiepraktijk en bloemenbedrijf belemmeren.
2.8.1. Verweerder stelt dat beide bedrijven geen geluidsgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder zijn. Evenmin heeft, volgens verweerder, de Wet geluidhinder tot doel de bereikbaarheid van bedrijven te beschermen.
2.8.2. De Afdeling overweegt dat de door appellanten aangevoerde bezwaren met betrekking tot de beperking van de bedrijfsvoering van bovengenoemde bedrijven, wat daarvan ook moge zijn, geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van een besluit in zake de vaststelling van hogere geluidsgrenswaarden. Deze beroepsgrond treft derhalve geen doel.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003
315.