Hof 's-Hertogenbosch, 22-11-2011, nr. HV 200.093.153/01
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5542
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
HV 200.093.153/01
- LJN
BU5542
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5542, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑11‑2011
Uitspraak 22‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Verzoek toelating WSNP. Consequentie tegenstrijdige en/of niet nader onderbouwde verklaringen. Onvoldoende aantrekken belangen schuldeisers. Karakter schuld die helft schuldenpakket uitmaakt. Nog onvoldoende reden toepassing hardheidsclausule.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 22 november 2011
Zaaknummer: HV 200.093.153/01
Zaaknummer eerste aanleg: 229658/FT-RK 11.673
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna ook te noemen: [X.],
advocaat: mr. P.A. Schippers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 24 augustus 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2011, heeft [X.] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2011.
Bij die gelegenheid is [X.] gehoord, bijgestaan door mr. Schippers. Tevens is mevrouw I.T.A. Roelofs, namens de beschermingsbewindvoerder, verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 juli 2011;
- -
de overige stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2011;
- -
de brief met bijlage van mr. Schippers d.d. 1 november 2011;
- -
de faxbrief met bijlage van mr. Schippers d.d. 10 november 2011.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [X.] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld.
3.2.
Uit de brief van mr. Schippers van 10 november 2011 met daarbij als bijlage een brief d.d. 10 november 2011 van M.B.E. Tijssen, de beschermingsbewindvoerder, blijkt dat deze instemt met het verzoek van [X.] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [X.] heeft ingesteld, zodat [X.] in zoverre ontvankelijk is in haar verzoek en in het hoger beroep.
4.1.[X.] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 20.554,28. Daaronder bevinden zich een schuld aan onder meer Kanteel Kinderopvang B.V. van € 10.008,12, een schuld aan Credivance van € 5.342,14 en een schuld aan Vodafone Libertel N.V. van € 1.632,35. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat [X.] over onvoldoende aflossingscapaciteit beschikt.
- 4.2.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [X.] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [X.] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest en dat evenmin voldoende aannemelijk is geworden dat [X.] zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
4.3 [X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.4. [X.] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat – het volgende aangevoerd.
4.4.1. [X.] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het onvoldoende aannemelijk is geworden dat [X.] zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven en dat zij haar schulden niet te goeder trouw heeft laten ontstaan.
4.4.2. [X.] voert hiertoe allereerst aan dat zij aan het begin van haar schuldhulpaanvraag een Chrysler PT Cruiser op haar naam gesteld heeft gehad, maar dat voornoemde auto eigendom was van een toenmalige vriend van haar, een zekere [Y.]. [X.] stelt dat voornoemde vriend overtredingen met deze auto heeft begaan en dat de vorderingen van het CJIB die betrekking hebben op deze overtredingen, bij haar in rekening werden gebracht omdat de auto op haar naam stond. [X.] heeft voornoemde auto verkocht om daarmee de boetes van het CJIB te kunnen voldoen. [X.] stelt zich op het standpunt dat zij dit heeft gedaan in het kader van haar retentierecht en dat zij de auto niet heeft verkocht als eigenaar. [X.] is dan ook van mening dat er geen sprake geweest is van het op enigerlei wijze onttrekken van verhaalsobjecten aan het verhaal van haar schuldeisers.
4.4.3. Daarnaast voert [X.] aan dat zij terzake de schuld aan Kanteel Kinderopvang ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de Belastingdienst de kosten voor kinderopvang rechtstreeks aan Kanteel Kinderopvang voldeed. [X.] heeft het geld dat zij heeft ontvangen van de Belastingdienst, welke zij op haar rekening ontving onder de noemer “kinderopvangtoeslag”, aangewend voor de dagelijkse kosten van de huishouding. [X.] is van mening dat de kosten voor kinderopvang ook aan te merken zijn als kosten van de huishouding en dat, als zij de kosten van kinderopvang wel aan Kanteel Kinderopvang zou hebben voldaan, er elders schulden waren ontstaan en dat derhalve niet kan worden gesteld dat deze schuld niet te goeder trouw is aangegaan.
4.4.4. Ook beroept [X.] zich op de hardheidsclausule zoals bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. Zij voert hiertoe aan dat zij tijdig heeft beseft dat de inrichting van haar financiële huishouding te wensen overliet. [X.] heeft daarom zelf om haar onderbewindstelling verzocht. Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch, van 6 september 2011 is dit beschermingsbewind, dat zich uitstrekt over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [X.], met ingang van 6 september 2011 ook daadwerkelijk ingesteld en wel tot 6 september 2018.[X.] stelt zich derhalve op het standpunt dat voldoende aannemelijk is dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen.
4.4.5. Ten slotte voert [X.] aan dat zij op dit moment 32 uur per week werkzaam is. [X.] is dan ook van mening dat zij ook aan haar verplichting om betaalde arbeid te verrichten voldoet.
4.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
4.5.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
4.5.2. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [X.] tegenstrijdige en/of niet met nadere stukken onderbouwde verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de Chrysler PT Cruiser met het kenteken [kenteken], meer in het bijzonder met betrekking tot de - juridische en economische - eigendom van deze auto, de titel van de eigendomsoverdracht en het (mede-)gebruik door haar van deze auto; verklaarde zij bijvoorbeeld tijdens het intakegesprek d.d. 1 november 2010 met mevrouw [Z.] van het Team Schuldhulpverlening van de Gemeentelijke Kredietbank ’s-Hertogenbosch nooit in vorenbedoelde Chrysler te hebben gereden omdat deze auto niet verzekerd was, in appel heeft zij gesteld zelf ook, kennelijk eveneens in de periode van haar vriendschappelijke relatie met een zekere [Y.], deze, klaarblijkelijk dus onverzekerde, auto op enkele momenten te hebben benut. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat [X.] op dit moment niet beschikt over de juiste instelling voor een schuldsaneringsregeling, mede reden waarom het hof onvoldoende aannemelijk acht dat [X.] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Overigens heeft het hof, nu evenmin als destijds in het kader van de aanvraag schuldhulpverlening door [X.] een specificatie van de CJIB-schuld is verstrekt, niet kunnen beoordelen welke gedragingen aan de CJIB-boetes, waarvoor [X.] als eigenaar van de auto verantwoordelijk was, ten grondslag hebben gelegen.
4.5.2.1. Het hof acht ook daarom onvoldoende aannemelijk dat [X.] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen (en dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven), nu [X.] de eigendom van de auto heeft overgedragen aan haar vader voor een bedrag van, naar [X.] heeft gesteld, € 1100,-. waar deze auto, naar op zichzelf genomen niet verder gemotiveerd is betwist, toentertijd een dagwaarde van circa € 6000,-. had. Dit betekent dat [X.], nadat zij een schuldhulpaanvraag had gedaan, ten detrimente van haar schuldeisers niet alleen bewust een verhaalsobject heeft prijsgegeven – formeel behoorde [X.] immers de eigendom van de auto toe nu de bijbehorende papieren op haar naam stonden terwijl overigens ook niet is aangetoond dat de economische eigendom bij een toenmalige vriend zou hebben berust – , maar tevens dat zij voor dit verhaalsobject een bedrag heeft ontvangen dat ver beneden de werkelijke waarde van dat moment lag. Met deze handelwijze heeft [X.] naar het oordeel van het hof er blijk van gegeven zich de belangen van haar schuldeisers onvoldoende aan te trekken, hetgeen voor het hof wederom een aanwijzing vormt dat [X.] de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen (noch dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven).
[X.] heeft weliswaar in appel nog uitdrukkelijk bewijs aangeboden van haar stelling dat zij van haar vader € 1100,-. heeft ontvangen voor de, inmiddels kennelijk door brand verwoeste, auto, doch het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij reeds omdat thans niet meer op basis van een onafhankelijk keuringsrapport valt vast te stellen of, gelet op de stelling van [X.] dat de auto stuk zou zijn geweest, € 1100,-. conform de werkelijke dagwaarde van de auto ten tijde van de verkoop is geweest. Wat betreft de beweerdelijke besteding van de door [X.] van haar vader ontvangen € 1100,-. merkt het hof op, dat dit geld kennelijk enkel naar het CJIB is gegaan, ofschoon het, mede in het licht van de door mevrouw [Z.] op 1 november 2010 aan [X.] geschreven brief, in de rede zou hebben gelegen dat dit bedrag zou zijn aangewend ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, meer in het bijzonder in het kader van een akkoord in verband met het minnelijk traject. In de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw wordt door de betrokken medewerker - dan ook - onder meer aangegeven dat de afspraken door de schuldenaar, dat is [X.], slecht zijn nagekomen, terwijl op basis van het gedrag van [X.] de schuldhulpverlener de kans gering acht dat zij het wettelijk traject doorloopt.
4.5.2.2. Al deze omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, dragen bij tot het oordeel van het hof dat onvoldoende aannemelijk is – gemaakt – dat [X.] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daarmee voldoet het verzoek van [X.] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in elk geval niet aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw. De stelling van [X.] dat zij op dit moment 32 uur per week betaalde arbeid verricht doet hieraan niet af, ook gelet op het gegeven dat zij op dit moment gedeeltelijk een nulurencontract heeft, zodat er geen sprake is van zekerheid van vaste inkomsten. Overigens dient, de mogelijkheid van een – gedeeltelijke – vrijstelling door de rechter-commmissaris daargelaten, in het kader van de schuldsanering wekelijks 36 uur per week tegen betaling te worden gewerkt, althans dient men zich voldoende en aantoonbaar in te spannen om per saldo een dergelijke betaalde aanstelling te verkrijgen.
4.5.3. Het hof is verder gebleken dat de [X.] terzake de schuld aan Kanteel Kinderopvang ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de Belastingdienst de kosten voor de kinderopvang rechtstreeks aan Kanteel Kinderopvang voldeed. Het hof is van oordeel dat [X.] tijdig contact had moeten opnemen met Kanteel Kinderopvang toen zij geld van de Belastingdienst op haar rekening ontving onder de noemer “kinderopvangtoeslag” en dat zij dit geld niet had mogen aanwenden voor de dagelijkse kosten van de huishouding in plaats van de bedragen te voldoen aan Kanteel Kinderopvang. Nu het hof niet is gebleken dat [X.] hieromtrent tijdig contact heeft opgenomen met Kanteel Kinderopvang, is het hof van oordeel dat voornoemde schuld, die ook nog eens om en nabij de helft van het totale schuldenpakket van [X.] zoals vermeld op de verklaring ex artikel 285 lid 1 onder e Fw uitmaakt, niet te goeder trouw ontstaan en onbetaald gelaten is.
4.5.4. Ten slotte is het hof gebleken dat er bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch van 6 september 2011 over de goederen die aan [X.] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Mevrouw Roelofs heeft ter zitting namens de beschermingsbewindvoerder verklaard dat zij op dit moment nog niet veel verder is dan het inventariseren van de schulden. In dit stadium kan het hof dan ook niet beoordelen of [X.] correct aan haar verplichtingen zal voldoen. Reeds hierom kan het hof het door [X.] gedane beroep op de hardheidsclausule genoemd in artikel 288 lid 3 Fw vooralsnog niet honoreren.
4.6. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [X.] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Ook acht het hof op grond van bovenstaande overwegingen onvoldoende aannemelijk dat [X.] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat zij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Het hof acht de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende ernstig om afwijzing van de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.
Dat [X.] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen, acht het hof vooralsnog onvoldoende aannemelijk.
4.7. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
- 5.
De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011.