CRvB, 03-05-2005, nr. 03/2970 OSV
ECLI:NL:CRVB:2005:AT6660
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
03-05-2005
- Zaaknummer
03/2970 OSV
- LJN
AT6660
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AT6660, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 03‑05‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Verloont eiseres (uitzendbureau) sec functioneel bezien voor meer dan 50% op jaarbasis aan werkzaamheden die ressorteren onder sector 17. Detailhandel en ambachten (en huishoudelijk personeel)?
Partij(en)
03/2970 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 9 mei 2003 heeft verweerder, beslissende op het bezwaarschrift van eiseres van 29 november 2002, zijn besluit van 13 november 2002 herroepen, voor zover het gaat om de indeling van eiseres in sector 42. Groothandel II met ingang van 1 januari 2003 en nader bepaald dat eiseres met ingang van die datum is aangesloten bij sector 17. Detailhandel en ambachten.
Namens eiseres hebben J. de Jong en E. ten Cate, belastingadviseurs werkzaam bij Deloitte & Touche op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) d.d. 25 juli 2003 aangevoerde gronden beroep ingesteld tegen evenbedoeld besluit.
Verweerder heeft bij brief van 21 augustus 2003 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 november 2004, waar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F.M.E. Schuttenhelm, belastingadviseur werkzaam bij Deloitte & Touche en waar verweerder na schriftelijke kennisgeving niet is verschenen.
Na de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend.
Desverzocht heeft verweerder bij brief van 23 december 2004 een aantal van de kant van de Raad gestelde vragen beantwoord.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 maart 2005, waar voor eiseres is verschenen mr. Schuttenhelm, voornoemd, terwijl verweerder zich, daartoe opgeroepen door de Raad, heeft doen vertegenwoordigen door R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de volgende, niet bestreden, feiten.
Eiseres exploiteert een uitzendbureau, waarbij uitzendkrachten werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin niet een beding als bedoeld in artikel 7:691, tweede lid, van het BW is opgenomen.
De door de uitzendkrachten verrichte werkzaamheden zijn divers van aard en behoren tot verschillende sectoronderdelen van het bedrijfsleven.
Een evenredige toerekening van de premieloonsommen over de jaren 2000 tot en met 2002 aan de onderscheidene sectoren heeft verweerder bij het bestreden besluit tot de conclusie gevoerd dat eiseres voor meer dan 50% van de premieloonsom op jaarbasis, werknemers ter beschikking stelt voor het verrichten van werkzaamheden die van rechtswege ressorteren onder de werkingssfeer van sector 17. Detailhandel en ambachten. Bij het bestreden besluit is eiseres ingaande 1 januari 2003 ingedeeld bij deze sector.
Eiseres bestrijdt deze conclusie met het betoog dat er geen werkzaamheden worden verricht ten behoeve van bedrijven die vallen onder de sector Detailhandel en ambachten. Zij doet daartoe aanvoeren dat vanaf het jaar 2000 meer dan 50% van de loonsom van de uitzendkrachten met name betrekking heeft op het inpakken/sorteren van bloemstukjes/boeketten en bloembollen ten behoeve van opdrachtgevers die vallen onder sector 42. Groothandel II.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 97l, eerste lid, van de Werkloosheidswet (WW) is een werkgever van rechtswege aangesloten bij de op grond van artikel 97k van de WW door de minister vastgestelde sector waartoe de werkzaamheden behoren die hij als werkgever doet verrichten.
In het tweede lid van artikel 97l WW is bepaald dat indien een werkgever werkzaamheden doet verrichten die behoren tot verschillende sectoren, hij van rechtswege is aangesloten bij de sector waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.
Voor uitzendbedrijven is van belang het Besluit indeling uitzendbedrijven, Stcrt. 2000, 49, dat op 1 januari 2001 in werking is getreden.
Tussen partijen is niet in geschil dat indeling van eiseres bij de sector 52. Uitzendbedrijven niet aan de orde kan zijn wegens het ontbreken van een beding als bedoeld in artikel 7:691, tweede lid, van het BW in de arbeidsovereenkomsten met de uitzendkrachten.
De Raad stelt vast dat verweerder een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 3 van het Besluit indeling uitzendbedrijven door te beslissen dat eiseres arbeidskrachten ter beschikking stelt die sec functioneel bezien voor meer dan 50% van het totale premieplichtige loon op jaarbasis aan één sector kunnen worden toegerekend.
Het gaat, gelet op het betoog van de kant van eiseres, derhalve om de vraag of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres sec functioneel bezien voor meer dan 50% op jaarbasis verloont aan werkzaamheden die ressorteren onder sector 17. Detailhandel en ambachten (en huishoudelijk personeel).
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
De systematiek van de indeling in sectoren, zoals sinds 1 januari 2002 neergelegd in de bij en krachtens artikel 97k van de WW uitgevaardigde Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren (Stcrt. 1997, 41 en Stcrt. 2003, 99) brengt mee dat de werkzaamheden die eiseres in beroep heeft vermeld terecht zijn aangemerkt als ambachten, die geen grootindustrie naast zich vinden, zoals bijvoorbeeld verzorgings- en dienstverlenende bedrijven. Hierbij is niet relevant of de opdrachtgevers van eiseres werkzaamheden doen verrichten die tot indeling in sector 42 voeren. Bepalend is tot welke sector de werkzaamheden van de uitzendkrachten van eiseres behoren, voorzover betrekking hebbend op meer dan 50% van de premieloonsom van eiseres. Vastgesteld moet worden dat deze werkzaamheden divers van aard zijn en dat deze niet exact in de bijlage bij voormelde regeling worden aangetroffen. Onder deze omstandigheden dient verweerder aan te sluiten bij takken van bedrijf en beroep, waarin werkzaamheden worden verricht, welke naar aard het meest met de werkzaamheden in die takken van bedrijf en beroep overeenkomen.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep van eiseres niet kan slagen.
De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.