Hof Den Haag, 16-12-2015, nr. 200.178.530/02
ECLI:NL:GHDHA:2015:3643
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
16-12-2015
- Zaaknummer
200.178.530/02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:3643, Uitspraak, Hof Den Haag, 16‑12‑2015; (Hoger beroep, Voorlopige voorziening)
- Wetingang
art. 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 16‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Verzoek tot treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, inhoudende schorsing van de beschikking waarin kinder- en partneralimentatie was bepaald, afgewezen. Toetsingskader.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak: 16 december 2015
Zaaknummer : 200.178.530/02
Rekestnummers rechtbank : FA RK 15-4472 en FA RK 15-5740
Zaaknummers rechtbank : C/09/490376 en C/09/493098
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E. van Kuijk-Wesdorp te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te Wassenaar,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.A. Schipper te Den Haag.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 31 juli 2015 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.178.530/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend, ingeschreven bij dit hof onder zaaknummer 200.178.530/02.
De vrouw heeft op 19 november 2015 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 5 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 25 november 2015 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 25 november 2015 mondeling behandeld, maar uitsluitend voor wat betreft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2013 en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 18 juni 2013 heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2013 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), dient te betalen van € 590,- per maand. Voorts is bepaald dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw € 1.452,- per maand dient te betalen. Een en ander overeenkomstig het in de beschikking opgenomen echtscheidingsconvenant. De beslissing met betrekking tot de kinder- en partneralimentatie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man – strekkende tot een wijziging van de door hem te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige en partneralimentatie ten behoeve van de vrouw, alsmede zijn verzoek tot het geven van een provisionele voorziening inzake de eerder bij beschikking van 18 juni 2013 vastgestelde kinder- en partneralimentatie – afgewezen.
Op 2 juli 2013 is de beschikking van echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. In geschil is het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv.
2. De man verzoekt het hof om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 18 juni 2013 van de rechtbank den Haag te schorsen voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft, kosten rechtens.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de man tot schorsing van de beschikking van 18 juni 2013 af te wijzen, kosten rechtens.
Nadere stukken
4. De advocaat van de vrouw heeft ter mondelinge behandeling medegedeeld dat zij – hoewel zij de brief van de advocaat van de man van 25 november 2015 met bijlagen pas op de ochtend van de zitting heeft ontvangen – instemt met overlegging van die bijlagen. Het hof slaat daarom ook acht op die brief met bijlagen.
Voorlopige voorziening ex 223 Rv
5. De man stelt zich op het standpunt dat door de executie van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 18 juni 2013 aan zijn zijde een noodtoestand is ontstaan. De man is inmiddels een jaar arbeidsongeschikt en er is nog geen zicht op herstel. Vanwege zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt hij nog slechts 70% van zijn volledige salaris. Ten tijde de echtscheidingsprocedure was nog geen sprake van een inkomensdaling wegens arbeidsongeschiktheid van de man. De man is derhalve van mening dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, die herziening van de kinder- en partneralimentatie rechtvaardigt. Nu de vrouw op grond van voornoemde beschikking beslag heeft laten leggen op het inkomen van de man, heeft dat als gevolg dat het resterende inkomen (de beslagvrije voet) onvoldoende is om de lasten van de man te voldoen. Dat de man financiële middelen heeft om reizen naar Parijs en Italië te betalen, wordt door hem betwist. Deze reizen zijn niet door hem zelf betaald, maar door (familie van) zijn nieuwe partner. Ook beschikt hij niet over een alternatieve bron van inkomsten uit de aan- en verkoop van auto’s. Deze auto’s zijn door zijn broer gefinancierd, aldus de man.
6. De vrouw betwist dat sprake is van een noodtoestand aan de zijde van de man. Zij voert daartoe aan dat de man in 2015 naar Italië en Parijs is gereisd, hetgeen iemand die in een financiële noodsituatie verkeert zich niet kan veroorloven. De man had de belangen van de vrouw en de minderjarige moeten laten prevaleren. Verder heeft de man niet vermeld dat hij inmiddels samenwoont met zijn nieuwe partner en derhalve zijn woonlasten kan delen. Ook zijn er aanwijzingen dat de man over een alternatieve inkomensbron beschikt, nu de man in de afgelopen maanden een groot aantal auto’s op zijn naam heeft laten zetten en via diverse kanalen op internet verkoopt. Mede gelet op het feit dat zij in grote financiële problemen verkeert, is de vrouw daarom van mening, dat er onvoldoende aanleiding is om de executie van de beschikking van 18 juni 2013 te schorsen.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
8. Bij uitspraak van 5 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3533) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 Rv zich niet verzetten tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures. Er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever, door alleen in zaken van echtscheiding en scheiding van tafel en bed voorlopige voorzieningen wettelijk te regelen, daarbuiten de mogelijkheid van een voorlopige voorziening in de verzoekschriftprocedure heeft willen uitsluiten. De Hoge Raad heeft dan ook geoordeeld dat ook in andere gevallen in een verzoekschriftprocedure een incidenteel verzoek kan worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding overeenkomstig hetgeen artikel 223 Rv bepaalt voor dagvaardingsprocedure.
9. Het hof stelt voorop dat het algemene vereiste voor toewijsbaarheid van een provisionele voorziening, dat de verzoekende partij bij zijn vordering belang heeft, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een provisionele voorziening op grond van artikel 223 Rv, leidt tot het vereiste dat de verzoeker in die zin belang bij het verzoek moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer op grond van eindbeslissingen in de hoofdzaak al vast staat dat het provisioneel gevorderde uiteindelijk in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Daarnaast dienen de belangen van partijen te worden afgewogen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
10. Naar het oordeel van het hof heeft de man – in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan zijn zijde sprake is van een noodtoestand. Hoewel vast is komen te staan dat het inkomen van de man uit zijn dienstbetrekking bij [werkgever] is gedaald wegens arbeidsongeschiktheid, is naar het oordeel van het hof onvoldoende duidelijk geworden dat zijn huidige inkomen in vergelijking met de aanvangssituatie aanmerkelijk is gedaald en te beperkt is om alle maandelijkse verplichtingen te kunnen voldoen. Het hof neemt daarbij in overweging dat is gebleken dat de man thans samenwoont met zijn nieuwe partner, waardoor hij zijn woonlasten kan delen. Dat de nieuwe partner van de man niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, is niet gebleken. De enkele stelling van de man dat zijn nieuwe partner op dit moment geen inkomen uit arbeid meer heeft, is daartoe onvoldoende. Dit geldt temeer nu ter zitting van het hof is gebleken dat de nieuwe partner van de man tot recent wel inkomen uit arbeid genereerde. Voorts weegt het hof mee dat de man ter zitting heeft erkend dat sprake is van autohandel, maar onvoldoende duidelijk is of en zo ja, welke inkomsten de man hieruit genereert. Dat de man in het geheel geen inkomsten uit deze handel genereert, acht het hof op basis van de thans in het geding gebrachte gegevens onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande is het hof zonder nader onderzoek, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent, niet in staat om te beoordelen hoeveel draagkracht de man thans heeft om kinder- en partneralimentatie te voldoen en of de man daadwerkelijk in een financiële noodsituatie zal terechtkomen bij het ongewijzigd laten doorlopen van zijn alimentatieverplichtingen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat van de man niet gevergd kan worden dat hij de eindbeslissing in de hoofdzaak afwacht. Het hof zal de door de man gevraagde voorziening derhalve afwijzen.
Proceskosten
11. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in het incident compenseren.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET VERZOEK TOT HET TREFFEN VAN EEN VOORLOPIGE VOORZIENING
Het hof:
wijst het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, L.F.A. Husson en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2015.