Hof Amsterdam, 03-02-2015, nr. 200.142.377/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:4712
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-02-2015
- Zaaknummer
200.142.377/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4712, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑02‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Burenrecht. Muur zwart geverfd. Ladderrecht. Voldoende ondoorzichtige ruiten. Aantasten van scheidsmuur. Onvoldoende belang bij vorderingen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.142.377/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : 521533/HA ZA 12-865
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 februari 2015
inzake
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.H.J. Emmen te Soest,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],beiden wonende te Bussum,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.C.A. Froon te Amsterdam.
1. Het procesverloop
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 26 november 2013 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2013, onder bovengenoemd zaak/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie, en [geïntimeerden] als eisers in conventie, verweerders in reconventie.
Bij arrest van 21 januari 2014 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zich onbevoegd verklaard te oordelen over het tussen partijen gewezen vonnis. Het hof heeft de zaak, in de stand waarin deze zich bevond, verwezen naar dit gerechtshof.
Vervolgens hebben [appellanten] de zaak aangebracht bij dit gerechtshof en [geïntimeerden] opgeroepen aldaar te verschijnen, zodat kan worden voortgeprocedeerd.
Hierna hebben partijen de volgende stukken ingediend:
- een memorie van grieven van [appellanten], met producties;
- een memorie van antwoord van Reinders.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerden] alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans hun deze zal ontzeggen. Voorts hebben zij gevorderd dat hun vorderingen jegens [geïntimeerden] alsnog zullen worden toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van [appellanten], met veroordeling van [appellanten], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben een bewijsaanbod gedaan.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het deze zaak gewezen vonnis van 28 augustus 2013 onder 2.1 tot en met 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn
- behoudens de vaststellingen onder 2.2 en 2.13, waartegen respectievelijk grief 1 en grief 2 zijn gericht - in hoger beroep op zich zelf niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met uitzondering van hetgeen is vastgesteld onder 2.2 en 2.3. Aangevuld met feiten die overigens nog zijn komen vast te staan - als enerzijds gesteld en anderzijds niet, althans onvoldoende, betwist - gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[geïntimeerden] en [appellanten] zijn (achter) buren.
2.2
[geïntimeerden] wonen boven hun patisserie 'De Ridder'. Achter de winkel ligt sinds tien jaar de bakkerij, die grenst aan de achtertuin van [appellanten] hebben hun woning, die schuin achter de bakkerij gelegen is, ongeveer zeven jaar geleden betrokken. Tussen partijen zijn problemen ontstaan, onder meer over het geluid van de motoren van de vriezers en de geur/stank van de ovens van de bakkerij van [geïntimeerden] hebben het plan om een opbouw op de bakkerij te plaatsen. Hierover zijn (of waren) partijen in een bestuursrechtelijke procedure verwikkeld.
Op de hierboven ingevoegde kopie van een uitvergroting van de kadastrale kaart is het perceel van [geïntimeerden] aangeduid als 2116 en dat van [appellanten] als 1416. De muren die als -1- en -2- zijn aangeduid, zijn de muren van de bakkerij die in eigendom toebehoren aan [geïntimeerden] De tuinmuur die als -3- is aangeduid staat op grond die in eigendom toebehoort aan [appellanten] Deze muur grenst aan perceel 2452, een parkeerterrein dat eigendom is van [geïntimeerden] Een aantal steunberen dat staat op grond van [geïntimeerden] maakt deel uit van de muur.
2.4
In muur -1- zitten meerdere raampjes, die zijn voorzien van gebobbeld glas. Vanuit de tuin van [appellanten] zijn twee van deze raampjes en de helft van een derde raampje zichtbaar. In 2009 hebben [appellanten] op enig moment de raampjes dichtgeplakt met vuilniszakken, om geen last te hebben van invallend licht in hun tuin/woning en om geen inkijk te hebben. Deze vuilniszakken zijn weer verwijderd. Hierna hebben zij een raster met klimop voor de raampjes geplaatst. Dit raster is na overleg tussen partijen weer verwijderd. In 2012 mei hebben [geïntimeerden] ander glas in de raampjes geplaatst en zijn de klapramen vervangen door dubbele vaste raampjes.Op enig moment hebben [appellanten] vlakbij deze raampjes een tweetal parasols geplaatst. De poot van de parasols staat op ongeveer één meter afstand van muur -1- voor de raampjes.
2.5
De buitenkant van muur -1- en -2- (grenzend aan de tuin van [geïntimeerden]) is door [appellanten] in 2011 zwart geschilderd.
2.6
In opdracht van [geïntimeerden] is in juni 2012 een leiding aangebracht door de onderkant van een van de steunberen van muur -3-, in verband met een koelunit van de bakkerij.
3. Beoordeling
3.1
Het gaat om deze zaak om een burengeschil, waarbij partijen over en weer verschillende vorderingen tegen elkaar hebben ingesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen en die van [appellanten] afgewezen. Tegen die beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen richt zich het hoger beroep van [appellanten]
3.2
Bij grief 1 keren [appellanten] zich tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld door zonder toestemming van [geïntimeerden] de muren -1- en -2- zwart te schilderen.
[appellanten] stellen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat de staat van de muren ver beneden lag van wat acceptabel is. De muren hadden een ontsierend uiterlijk, onder meer door zoutuitslag, slecht voegwerk en graffiti. Bovendien stellen [appellanten] dat [geïntimeerden] toestemming hebben gegeven voor het schilderen van de muren.
3.3
Het hof overweegt het volgende. [geïntimeerden] hebben onvoldoende gemotiveerd betwist dat de muren -1- en -2- niet in goede staat verkeerden, in die zin dat sprake was van slecht voegwerk. Voorts hebben zij onvoldoende gemotiveerd betwist dat de muren geen fraai uiterlijk hadden, doordat sprake was van zoutuitslag en graffiti aan hun zijde van de muren. Op de door [appellanten] in het geding gebrachte foto's (prod. 6 conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie) is ook te zien dat sprake was van vlekken op de muren en slecht voegwerk.Weliswaar waren [appellanten] op zich zelf niet gerechtigd om de muren, zonder vooroverleg met en toestemming van [geïntimeerden] - veronderstellenderwijs aangenomen dat daarvan geen sprake is geweest - zwart te schilderen, zodat zij niet langer hoefden aan te kijken tegen de vlekken en het slechte voegwerk. Echter, het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] in het onderhavige geval onvoldoende belang hebben bij hun vordering tot verwijdering van de verf. [geïntimeerden] hebben niet gemotiveerd bestreden dat de muren zijn geschilderd met verf die geschikt is voor een buitenmuur, zodat er geen reden is om aan te nemen dat de staat van de muren op enigerlei wijze verslechterd is door het schilderen. Wel hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat zij last hebben van de zwarte kleur op de muren, doordat de zwarte kleur warmte aantrekt, wat instraalt op de bakkerij. Dat is ongunstig, omdat de vriesinstallatie van de bakkerij zich achter een van de muren bevindt, aldus [geïntimeerden] Naar 's hofs oordeel hebben [geïntimeerden] echter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat het zwart schilderen van de muren leidde tot hogere temperaturen in de bakkerij, zeker nu [geïntimeerden] niet hebben betwist dat de muren niet in de zon liggen. Het hof is dan ook van oordeel dat [geïntimeerden] geen redelijk belang hadden bij hun vordering tot verwijdering van de zwarte verf van de muren.
Daarmee slaagt grief 1.
3.4
Grief 2 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellanten] zijn gehouden het ladderrecht te respecteren. In de toelichting op de grief stellen [appellanten] dat zij steeds hebben aangegeven zich aan te wet (art. 5:56 BW) te zullen houden, zij het dat [geïntimeerden] hen wel zouden moeten informeren over de uitoefening van het ladderrecht. Onder die omstandigheden valt niet in te zien welk belang [geïntimeerden] hadden bij hun vordering. De rechtbank had hen die vordering derhalve moeten ontzeggen, aldus [appellanten]
3.5
Uit het dossier komt naar voren dat partijen al een aantal jaren verwikkeld zijn in tal van geschillen en dat zij kennelijk niet in staat zijn om die op te lossen en redelijke afspraken te maken over hun wederzijds rechten en verplichtingen. Daarmee hadden [geïntimeerden] voldoende belang bij een rechterlijke veroordeling van [appellanten] om de noodzakelijk aanpassingen die verricht moeten worden met betrekking tot de opbouw van de [geïntimeerden] (waaronder het ladderrecht), te gehengen en te gedogen.
Daarmee faalt de grief.
3.6
Grief 3 is gericht tegen de beslissing van de rechtbank dat [appellanten] geen parasols dicht bij de erfgrens mogen hebben en dat de ramen in de zijmuur voldoende ondoorzichtig zijn. Volgens [appellanten] zijn de ramen niet voldoende ondoorzichtig, nadat [geïntimeerden] in 2012 ander glas heeft geplaatst. Dit nieuwe glas biedt aanzienlijk meer doorzicht dan het glas dat zich daarvoor in de ramen bevond. Artikel 5:51 BW eist dat ramen in de zijmuur ondoorzichtig moeten zijn. Of dit het geval is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Volgens [appellanten] is dat in casu niet het geval, wat al blijkt uit de eigen stelling van [geïntimeerden], dat haar werknemers zouden schrikken van dingen die zij door de ramen zouden zien. Volgens [appellanten] kunnen zij bewegingen van personen en zaken door het glas waarnemen, en kunnen zij van personen zelfs de gezichten (min of meer als vlek) zien.
3.7
Het hof overweegt het volgende. De rechtbank heeft een gerechtelijke plaatsopneming gelast, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. In het proces-verbaal is vermeld dat de rechter geconstateerd heeft dat de ramen voorzien zijn van niet-doorzichtig glas en dat [appellanten] door de ramen slechts zichtbaar waren als vage contouren. De woning van [appellanten] was niet waarneembaar door de ramen. Voorts is in het bestreden vonnis vermeld dat sprake is van hoogteverschil tussen de percelen (het perceel van [geïntimeerden] ligt hoger), waardoor het zicht beperkt is in die zin dat vanuit de bakkerij alleen waarneembaar is wat zich vlak voor het raam afspeelt op het perceel van [appellanten] Dit heeft tot gevolg, aldus de rechtbank, dat alleen als [appellanten] vlak voor de ramen staan en dus aan de rand van hun eigen perceel, er een vage contour zichtbaar is vanuit de bakkerij.Gelet hierop is het hof van oordeel dat [appellanten] onvoldoende gemotiveerd hebben toegelicht dat de ramen onvoldoende ondoorzichtig zijn c.q. welke overlast zij precies ervaren. Zo zijn zij in het geheel niet ingegaan op het door de rechtbank geconstateerde hoogteverschil en de gevolgen daarvan voor het zicht vanuit de bakkerij op het perceel van [appellanten] Bij gebreke aan een deugdelijke onderbouwing, komt het hof niet toe aan bewijslevering, zodat het betreffende bewijsaanbod zal worden gepasseerd. Dit betekent dat er onvoldoende grond is voor toewijzing van de vordering van [appellanten] tot het voorzien van de ramen van ondoorzichtige vensters. Het voorgaande leidt tevens tot het oordeel dat [appellanten] niet gerechtigd zijn om parasols voor de ramen te plaatsen - waarvan [geïntimeerden], zo is door [appellanten] niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, overlast ervaren door verminderde lichtinval, getik en gefladder -, om zodoende hun privacy te waarborgen.De grief faalt.
3.8
Bij grief 4 stellen [appellanten] aan de orde het oordeel van de rechtbank, dat het aantasten van een steunbeer van de scheidsmuur door [geïntimeerden] niet onrechtmatig is.
Volgens [appellanten] overweegt de rechtbank ten onrechte dat sprake is van een mandelige muur; dat is niet het geval nu de scheidsmuur zelf geheel gesitueerd is op het perceel van [appellanten] [geïntimeerden] hebben gaten geboord in een aan [appellanten] toebehorende steunbeer. Daardoor is de steunbeer verzwakt.
3.9
Het hof onderschrijft de juistheid van het standpunt van [appellanten], dat de muur (muur -3- op het bij de feiten opgenomen kaartje) niet mandelig is. De muur bevindt zich immers, zo is ook erkend door [geïntimeerden], geheel op het perceel van [appellanten] en is derhalve eigendom van [appellanten] Derhalve zijn ook de steunberen, die bestanddeel zijn van de muur, eigendom van [appellanten] Deze zijn derhalve niet mandelig. Het hof overweegt hierbij nog dat niet gebleken is dat de (lengte)fundering van de muur wel precies onder de erfgrens loopt, nog daargelaten dat ook indien dit wel het geval zou zijn, geen sprake is van een mandelige muur.
3.10
Dit betekent dat het [geïntimeerden] op zich zelf niet gerechtigd waren gaten in de steunbeer aan te brengen om daar een leiding doorheen te leggen. Echter, evenals hiervoor is overwogen in het kader van grief 1, is het hof van oordeel dat [appellanten] onvoldoende belang hebben bij hun vordering tot verwijdering van de leiding en het weer dichtmaken van het gat (of de gaten) in de steunbeer. [appellanten] hebben een rapport van [A] in het geding gebracht, waaruit zou moeten blijken dat de werkzaamheden van [geïntimeerden] aan de steunbeer schade hebben aangericht. Naar 's hofs oordeel is dit rapport echter onvoldoende concreet over de veronderstelde schade. In het rapport is vermeld dat niet is aangetoond dat de situatie voldoende veilig is, dat is geconstateerd dat de funderingsconstructie eenzijdig is ondergraven en dat niet vaststaat dat aan de toepasselijke NEN-norm is voldaan. Voorts is vermeld dat voor de door [geïntimeerden] aangebrachte installatie - het hof begrijpt: de koelinstallatie waar de leidingen naar toe lopen - wellicht een melding in het kader van het Activiteitenbesluit noodzakelijk was en dat er een vermoeden is dat installatie niet voldoet aan dit Activiteitenbesluit. Voorts is vermeld dat het goed mogelijk is dat de tuinmuur kantelt door middel van de ongelijkmatige funderingsbelasting en de trillingen, die worden veroorzaakt door de installatie.Het hof stelt vast dat de installatie geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige procedure, zodat buiten bespreking kan blijven of deze wel of niet voldoet aan eventueel toepasselijke normen. Voorts overweegt het hof dat uit het rapport niet blijkt dat metingen zijn verricht met betrekking tot eventuele trillingen in (de fundering van) de muur, veroorzaakt door de installatie, noch met betrekking tot het scheefzakken van de tuinmuur. Gelet daarop is het hof van oordeel dat het rapport van De Beaufort zodanig hypothetisch van aard is, dat daaruit niet kan worden afgeleid dat daadwerkelijk sprake is van schade aan (de draagkracht van) de muur of dat er een voldoende concreet risico is op schade aan (de draagkracht van) de muur.Daarmee faalt de grief.
3.11
Bij grief 5 maken [appellanten] bezwaar tegen de beslissing van de rechtbank om de vordering van [appellanten], dat [geïntimeerden] zich dienen te onthouden van het inbalken of inankeren van zaken in de scheidsmuur, af te wijzen. [appellanten] voeren daartoe aan dat [geïntimeerden] is doorgegaan met het beschadigen van de scheidsmuur, terwijl zij eerder hadden gezegd van de muur af te zullen blijven.
3.12
Naar 's hofs oordeel slaagt deze grief. Zoals hiervoor is overwogen, is de scheidsmuur, inclusief de daarvan deel uitmakende steunberen, eigendom van [appellanten] Dit betekent dat [geïntimeerden] in beginsel toestemming dienen te vragen aan [appellanten] om in de muur gaten te boren voor het doorvoeren van leidingen of op andere wijze zaken in die muur in te balken of in te ankeren.Gelet op de verstoorde relatie van partijen hebben [appellanten] voldoende belang bij hun vordering dat [geïntimeerden] dit achterwege zullen laten (behoudens toestemming van [appellanten]), zeker nu [geïntimeerden] in hun memorie van antwoord aangeven zich de vrijheid voor te behouden dit (zonder toestemming) toch te doen. Het hof zal thans geen dwangsom verbinden aan deze veroordeling, maar indien [geïntimeerden] in de toekomst eigenmachtig inbreuk maken op eigendommen van [appellanten], kan daarvoor alsnog aanleiding zijn.
3.12
Grief 1 en grief 5 slagen en de overige grieven falen. Gelet hierop ziet het hof aanleiding de kosten van het geding in beide instanties (in eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie) te compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
4. 4. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2013, in conventie voor zover [appellanten] daarin zijn veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom, de zwart geschilderde muren (-1- en -2-) te herstellen in de oude toestand, en voor zover [appellanten] daarin zijn veroordeeld in de proceskosten, en in reconventie voor zover de vordering van [appellanten] tot veroordeling van [geïntimeerden] zich te onthouden van het inbalken en/of inankeren in de scheidsmuur en/of het anderszins daarop of daaraan te bevestigen van zaken, is afgewezen, en eveneens voor zover [appellanten] daarin zijn veroordeeld in de proceskosten;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerden] tot veroordeling van [appellanten] tot herstel in de oude toestand van de zwart geschilderde muren (-1- en -2-) alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerden] om zich te onthouden van het inbalken en/of inankeren in de scheidsmuur en/of het anderszins daarop of daaraan bevestigen, op welke wijze dan ook, van zaken;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.H. de Bock, R.J.M. Smit en L.R. van Harinxma thoe Slooten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.