HR, 15-03-2011, nr. 10/00949
ECLI:NL:HR:2011:BP2440
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2011
- Zaaknummer
10/00949
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BP2440
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP2440, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP2440
ECLI:NL:PHR:2011:BP2440, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑01‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP2440
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Onttrekking aan het verkeer. ’s Hofs oordeel dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde koffer van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang is niet zonder meer begrijpelijk. Nu i.c. is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring van de koffer, zal de HR om doelmatigheidsredenen die koffer verbeurd verklaren.
15 maart 2011
Strafkamer
Nr. 10/00949
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 februari 2010, nummer 23/002683-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel komt op tegen 's Hofs beslissing tot onttrekking aan het verkeer van een koffer.
3.2. De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"De in beslag genomen koffer dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezenverklaarde met betrekking tot dit voorwerp is begaan, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan - nu de geur van cocaïne er mogelijk nog aan zit - in strijd is met de wet of met het algemeen belang."
3.3. 's Hofs oordeel dat het ongecontroleerde bezit van de koffer in strijd is met de wet of met het algemeen belang is niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht, zodat het bestreden arrest in zoverre niet in stand kan blijven. Nu in dit geval is voldaan aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring van de koffer, zal de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen die koffer verbeurd verklaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor zover daarbij de onttrekking aan het verkeer is uitgesproken van de inbeslaggenomen koffer;
verklaart genoemd voorwerp verbeurd;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 maart 2011.
Conclusie 18‑01‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdac[verdachte]
1.
Bij arrest van 12 februari 2010 is verzoeker door het gerechtshof te Amsterdam wegens het invoeren van ruim zes kilo cocaïne veroordeeld tot 40 maanden gevangenisstraf. Voorts werd de daarvoor gebruikte koffer onttrokken aan het verkeer, werden enige documenten verbeurd verklaard en enige geldbedragen teruggegeven.
2.
Namens verzoeker heeft mr M. van Stratum, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgedragen.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het bewezenverklaarde opzet niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. De in appèl ingenomen stelling was dat een ander de cocaïne in verzoekers koffer had verstopt en verzoeker een onwetend onschuldig slachtoffer daarvan is.
4.
Ten laste van verzoeker is bewezenverklaard:
‘hij op 24 januari 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 6.051,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne.’
5.
Het hof heeft het desbetreffende verweer als volgt samengevat en verworpen:
‘Nadere overwegingen omtrent het bewijs
‘De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu — kort gezegd — het opzet op de invoer van cocaïne, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt.’
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De verdachte is op 24 januari 2009 vanuit Paramaribo op Schiphol aangekomen. Met diezelfde vlucht arriveerde een roze koffer met daaraan bevestigd een bagagelabel op naam van de verdachte. De verdachte verklaarde desgevraagd dat dit zijn koffer is. Verdachte was ook in het bezit van de claimtag (proces-verbaal blz. l.1.4). Bij controle van deze koffer zijn zes pakketten aangetroffen met in totaal ongeveer 6.051,3 gram van een materiaal, waarin blijkens het rapport van het Douanelaboratorium cocaïne zat.
Gelijk de rechtbank is het hof van oordeel dat als uitgangspunt geldt, dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert, met de inhoud daarvan bekend pleegt te zijn. Hij draagt voor die inhoud, ook waneer dat cocaïne betreft, dan ook verantwoordelijkheid. Dit is slechts anders indien uit de stukken of uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat de passagier van de aanwezigheid van de cocaïne niet wist of zich niet heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in zijn bagage cocaïne zat.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen, zijn koffer is. Hij heeft de koffer op de dag van vertrek ingepakt en deze met het cijferslot afgesloten. Daarnaast heeft hij ter extra beveiliging een zwartgrijze kofferband met kliksluiting om de koffer gedaan en in de beide uiteinden daarvan gaatjes geboord. Door die gaatjes heeft hij een hangslotje gedaan, dat hij heeft afgesloten. Blijkens de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, had hij de beide uiteinden tezamen genomen en vervolgens door de gaatjes in beide uiteinden het hangslotje bevestigd. Hierdoor stak de kliksluiting van de zwartgrijze kofferband omhoog. De sleutels van het hangslotje heeft de verdachte in zijn handbagage bewaard. De afgesloten koffer heeft de verdachte zelf in Zanderij ingecheckt. Toen hem, na aankomst in Nederland door de douanier is gevraagd om de koffer te openen, zag hij dat het hangslotje al open was. Het cijferslot was nog wel afgesloten. De verdachte heeft desgevraagd het cijferslot van de koffer geopend.
Het hof stelt vast dat, anders dan de verdachte ter terechtzitting verklaart, blijkens het proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1] (blz. 1.1.8) er slechts aan één uiteinde van de kofferband een gaatje zat waar het hangslotje was doorheen gehaald. Dat hangslotje vervulde geen enkele functie bij het vergrendelen van de koffer. Het hof merkt op dat de door de verdachte omschreven wijze van bevestiging ook tot een volstrekt onpraktisch resultaat zou leiden. Het hof gaat derhalve uit van de lezing in voormeld proces-verbaal. Op de wijze waarop het hangslotje volgens dit proces-verbaal was bevestigd, heeft het hangslotje geen functie in het vergrendelen van de koffer, al wordt bij oppervlakkige beschouwing die indruk wellicht gewekt.
Naar het oordeel van het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden de verklaring dat een ander buiten medeweten van de verdachte cocaïne in de koffer zou hebben gestopt onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig en volgt hieruit dat de verdachte ervan op de hoogte was dat er in zijn koffer cocaïne is of werd vervoerd. De ongeloofwaardige verklaring van de verdachte over de wijze van vergrendelen van zijn koffer weegt daarbij mee, nu deze verklaring kennelijk was bedoeld om de waarheid te verhullen dat de verdachte wist dat, naar het hof aanneemt, een ander dan de verdachte de cocaïne in de koffer heeft verstopt. Daarmee is het opzet op de invoer bewezen. Het verweer wordt verworpen.’
6.
In cassatie kan niet worden onderzocht of de feitenrechter terecht opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft aangenomen. Slechts kan worden onderzocht of de feitenrechter van een juiste opvatting omtrent opzet is uitgegaan, en of zijn op de vastgestelde feiten gebaseerde oordeel begrijpelijk is.
7.
Aangezien nergens blijkt dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan omtrent de inhoud van het dogmatische begrip opzet en evenmin onbegrijpelijk is zijn op de bewijsmiddelen berustende oordeel dat bij verzoeker opzet — in onvoorwaardelijke vorm — aanwezig was, faalt het middel.
8.
Het tweede middel bevat de klacht dat het verzoek tot nader onderzoek op niet zonder meer begrijpelijke gronden is afgewezen.
9.
Het hof heeft het verzoek als volgt samengevat en afgewezen:
‘Verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan voor het geval het hof van oordeel is dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. In dat geval dient volgens de verdediging de zaak te worden aangehouden teneinde alsnog een dactyloscopisch onderzoek aan de bewuste koffer en het verpakkingsmateriaal van de aangetroffen cocaïne te laten plaatsvinden, alsmede het Hoofd Beveiliging op Zanderij en de direct betrokken personen die de papieren van [verdachte] in de vertrekhal op Zanderij hebben gecontroleerd, als getuigen te horen.
Het hof wijst deze verzoeken af. De verzoeken zijn onvoldoende onderbouwd. De raadsman heeft verzocht om dactyloscopisch onderzoek aan de koffer en het verpakkingsmateriaal. Het is het hof niet duidelijk op welke vragen dergelijk onderzoek een antwoord zou moeten geven. Dat geldt eveneens voor de oproeping van genoemde getuigen. Noch in de appelschriftuur noch ter terechtzitting heeft de raadsman de verzoeken nader gemotiveerd. De verdachte wordt derhalve door de afwijzing niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.’
10.
Het is mij in het geheel niet duidelijk geworden wat een dactyloscopisch onderzoek zou kunnen opleveren. In ieder geval: heel veel vingerafdrukken van heel veel personen die de desbetreffende koffer hebben ‘afgehandeld’, zowel op Zanderij als op Schiphol, en dan nog afgezien van alle andere personen die elders deze koffer in handen hebben gehad. Mochten voorts op de verpakking van de cocaïne de vingerafdrukken van verzoeker worden aangetroffen, is het bewijs ronder dan rond. Maar mochten zijn vingerafdrukken niet op die verpakking worden aangetroffen, zegt dit helemaal niets: als verzoeker de koerier was zal hij toch niet zo dom zijn om zelf de cocaïne in zijn koffer te stoppen? Dat zal hij dan toch door een — ons onbekende — ander (die zijn — ons onbekende — vingerafdrukken achter laat) laten doen? Van een ander als inpakker is het hof ook uitgegaan. Voorts ontgaat het mij wat de personen die de papieren van verzoeker op Zanderij hebben gecontroleerd zouden kunnen vertellen over de inhoud van de koffer die zij niet hebben gecontroleerd (als de koffer in Zanderij al is gecontroleerd).
11.
De afwijzing van het verzoek is voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
12.
Het middel faalt.
13.
Het derde middel bestrijdt de motivering van de onttrekking aan het verkeer van de koffer waarmee de cocaïne is vervoerd. Dat, zoals het hof heeft overwogen, de koffer van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, aangezien de geur van cocaïne er mogelijk nog aan zit, is — in mijn woorden — speculatief, omdat dit niet is vastgesteld.
14.
De jurisprudentie van de Hoge Raad laat zien dat onttrekking aan het verkeer ook kan worden bevolen indien de desbetreffende voorwerpen mogelijk in strijd met de wet worden gebruikt (HR 7 november 2000, LJN AA8201, NJ 2001, 15 betreffende een motorstep waarvan het voor de hand lag dat deze op de openbare weg zou worden gebruikt; HR 12 november 2002, LJN AE7636, NJ 2003, 595, onttrekking van een omgekatte auto ter bestrijding van autodiefstal en illegale autohandel in het algemeen).
15.
Het middel faalt.
16.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G