ABRvS, 03-10-2018, nr. 201806925/1/A1
ECLI:NL:RVS:2018:3226
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-10-2018
- Zaaknummer
201806925/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:3226, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑10‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 03‑10‑2018
Inhoudsindicatie
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij uitspraak van 17 mei 2016 het besluit op bezwaar van het college van 12 juni 2015 vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Nu de ingebrekestelling bij brief van 5 juli 2018 heeft plaatsgevonden en op dezelfde dag door het college is ontvangen, is ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb, 21 juli 2018 de eerste dag waarover het college aan [appellant] een dwangsom is verschuldigd.
201806925/1/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), mede handelend namens [bedrijf], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele,
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een nieuw besluit door het college naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2301.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en [persoon] en het college, vertegenwoordigd door J.P. Buijze, bijgestaan door mr. J.C. de Snoo-Verhage, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
2. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij uitspraak van 17 mei 2016 het besluit op bezwaar van het college van 12 juni 2015 vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
Bij voormelde uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 12 juni 2015 in stand heeft gelaten. De Afdeling heeft het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bepaald dat tegen dat besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
3. [appellant] betoogt dat het college niet tijdig een nieuw besluit op het door hem gemaakte bezwaar heeft genomen. Hij verzoekt de Afdeling om de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen en het college te gelasten deze te betalen. Voorts verzoekt hij de Afdeling het college op te dragen om op straffe van een dwangsom binnen twee weken alsnog een besluit op bezwaar te nemen.
4. Vaststaat dat het college tot op heden nog geen besluit heeft genomen. Na de voormelde uitspraak van de Afdeling had het college in beginsel twaalf weken de tijd om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het college stelt zich op het standpunt dat de termijn voor het nemen van een nieuw besluit meerdere malen door hem is verlengd met toepassing van artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dit omdat het college nog nader onderzoek nodig acht om tot een zorgvuldig besluit te komen. Volgens het college dient Baker Tilly Berk accountants een nader rapport uit te brengen. Naar het oordeel van de Afdeling is dit gelet op het tijdsverloop sinds de uitspraak van de Afdeling geen omstandigheid als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet eerder mogelijk was om een opdrachtbevestiging te verstrekken aan Baker Tilly Berk accountants, zodat een nader rapport kon worden opgesteld.
[appellant] heeft het college bij brief van 5 juli 2018 medegedeeld dat het in gebreke is tijdig een nieuw besluit te nemen op zijn bezwaar. De termijn voor het nemen van een besluit was toen al verstreken.
5. Gelet op het voorgaande en gegeven het feit dat het college niet binnen twee weken nadat het in gebreke is gesteld alsnog een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, is het beroep kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
6. Nu de ingebrekestelling bij brief van 5 juli 2018 heeft plaatsgevonden en op dezelfde dag door het college is ontvangen, is ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb, 21 juli 2018 de eerste dag waarover het college aan [appellant] een dwangsom is verschuldigd. Er zijn inmiddels meer dan 42 dagen verstreken na die dag. Ingevolge artikel 8:55c, gelezen in samenhang met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, wordt de door het college verbeurde dwangsom vastgesteld op een bedrag van € 1.260,00.
Het college dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en bekend te maken. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling zal de hoogte van deze dwangsom vaststellen op een bedrag van € 100,00 per dag, met een maximum van een bedrag van € 15.000,00.
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij zal de Afdeling een wegingsfactor van 0,5 (licht) hanteren.
9. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant A] en [appellante B];
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Borsele op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van [appellant A] en [appellante B] te nemen en dit bekend te maken;
IV. stelt de door het college van burgemeester en wethouders van Borsele verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, vast op een bedrag van € 1.260,00 (zegge: twaalfhonderdzestig euro);
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borsele tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Borsele aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. de Koning, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Koning
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018
712. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Artikel 4:18
Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. ( …), en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.