Einde inhoudsopgave
Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers
Artikel 22 Berekening partnerpensioen
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2022
- Bronpublicatie:
23-06-2021, Stb. 2021, 328 (uitgifte: 09-07-2021, kamerstukken: 35548)
- Inwerkingtreding
01-07-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2022, Stb. 2022, 262 (uitgifte: 28-06-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid nabestaanden / Nabestaandenuitkering
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Het partnerpensioen, bedoeld in artikel 15, bedraagt 70 procent van het ouderdomspensioen, waarop de overleden minister als zodanig aanspraak zou hebben gehad indien hij met ingang van de dag na die van zijn overlijden was ontslagen of waarop de overleden gewezen minister als zodanig recht of uitzicht had, een en ander met inachtneming van artikel 15, tweede lid, onder b en c.
2.
In afwijking van het vorige lid bedraagt het partnerpensioen:
- a.
bij overlijden van een minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, 70 procent van het ouderdomspensioen waarop die minister aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij zijn ambt tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bekleed, zonder rekening te houden met artikel 13e, tweede of derde lid;
- b.
bij overlijden van een gewezen minister in de periode, waarover hem een uitkering is toegekend, 70 procent van het ouderdomspensioen waarop de gewezen minister aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd recht op uitkering zou hebben gehad, met dien verstande, dat voor de berekening van het ouderdomspensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van medetelling van diensttijd op de dag van overlijden.
3.
Indien wegens eenzelfde overlijden voor een partner recht ontstaat zowel op partnerpensioen krachtens deze afdeling als op partnerpensioen krachtens of op de voet van de derde of vijfde afdeling van deze wet, wordt voor de berekening van de ouderdomspensioenen waarvan de partnerpensioenen zijn afgeleid, tijd die zowel voor de berekening van eerstbedoeld pensioen als voor de berekening van het andere pensioen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
4.
Bij de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt ten aanzien van het ouderdomspensioen opgebouwd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995, gerekend met een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde franchise.