Zie voor de eerste verwijzing HR 25 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6741.
HR, 27-11-2018, nr. 17/04381 H
ECLI:NL:HR:2018:2195
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-11-2018
- Zaaknummer
17/04381 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2195, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑11‑2018; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1336
ECLI:NL:PHR:2018:1336, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2195
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0045
Uitspraak 27‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvraag gericht tegen 5 veroordelingen t.z.v. opiumwetdelicten. Aangevoerd wordt dat sprake is geweest van persoonsverwisseling, aangezien andere persoon zich meermalen (o.m. in gevallen waarin hij in aanraking komt met justitie) heeft bediend van persoonsgegevens van aanvrager. HR: Hetgeen in CAG is vermeld, geeft steun aan stelling waarop aanvraag berust, te weten dat in zaken die hebben geleid tot de uitspraken waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van persoonsverwisseling. CAG: Stelling dat sprake is geweest van persoonsverwisseling kan in het licht van in aanvraag aangevoerde, met bijlagen onderbouwde argumenten worden beschouwd als gegeven dat bij onderzoek ttz. aan rechter niet bekend was en dat op zichzelf of i.v.m. vroeger geleverde bewijzen met uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat ernstig vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, onderzoek zaak zou hebben geleid tot vrijspraak (art. 457.1.c Sv). HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaken naar Hof. Vervolg op 02012/07 (niet gepubliceerd, geen middelen ingediend).
27 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/04381 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan
a. vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Haarlem van 14 juni 2004, nummer 15/120011-04 (hierna: zaak A);
b. vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam van 10 januari 2005, nummer 13/601974-04 (hierna: zaak B);
c. arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 september 2006, nummer 23/005574-05 (hierna: zaak C);
d. vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Haarlem van 8 september 2009, nummer 15/668178-07 (hierna: zaak D);
e. arrest van het Gerechtshof te Amsterdam 16 december 2011, nummer 23/001888-11 (hierna: zaak E),
ingediend door G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1 De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter in de Rechtbank Haarlem heeft de aanvrager in zaak A ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam heeft de aanvrager in zaak B ter zake van overtreding van "APV94-AMSTERDAM 2.3/2" veroordeeld tot een geldboete van € 138,-, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Het Hof Amsterdam heeft de aanvrager in zaak C in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2005 - ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren.
De Kantonrechter in de Rechtbank Haarlem heeft de aanvrager in zaak D ter zake van "Overtreding van art. 27 lid 1 Wet Wapens en Munitie" veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
Het Hof Amsterdam heeft de aanvrager in zaak E in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Haarlem van 19 april 2011 - ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde als in het arrest omschreven.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de zaken zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaken die hebben geleid tot de uitspraken waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter in de Rechtbank Haarlem (zaak A), de Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam (zaak B), het Gerechtshof Amsterdam (zaken C en E) en de Kantonrechter in de Rechtbank Haarlem (zaak D), waren zij hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem in die zaken tenlastegelegde zouden hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de onder 1 vermelde vonnissen en arresten;
verwijst de zaken naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaken op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zullen worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2018.
Conclusie 09‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Herziening. Aanvraag gericht tegen 5 veroordelingen t.z.v. opiumwetdelicten. Aangevoerd wordt dat sprake is geweest van persoonsverwisseling, aangezien andere persoon zich meermalen (o.m. in gevallen waarin hij in aanraking komt met justitie) heeft bediend van persoonsgegevens van aanvrager. HR: Hetgeen in CAG is vermeld, geeft steun aan stelling waarop aanvraag berust, te weten dat in zaken die hebben geleid tot de uitspraken waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van persoonsverwisseling. CAG: Stelling dat sprake is geweest van persoonsverwisseling kan in het licht van in aanvraag aangevoerde, met bijlagen onderbouwde argumenten worden beschouwd als gegeven dat bij onderzoek ttz. aan rechter niet bekend was en dat op zichzelf of i.v.m. vroeger geleverde bewijzen met uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat ernstig vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, onderzoek zaak zou hebben geleid tot vrijspraak (art. 457.1.c Sv). HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaken naar Hof. Vervolg op 02012/07 (niet gepubliceerd, geen middelen ingediend).
Nr. 17/04381 H Zitting: 9 oktober 2018 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. Bij verzoekschrift van 7 september 2017 hebben mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, namens [aanvrager] , de herziening aangevraagd van vijf ten laste van [aanvrager] uitgesproken veroordelingen: een vonnis van de rechtbank Haarlem van 14 juni 2004 (parketnummer 15/120011-04); een vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 10 januari 2005 (parketnummer 13/601974-04); een arrest van het hof Amsterdam van 27 september 2006 (parketnummer 23/005574-05); een vonnis van de kantonrechter Haarlem van 8 september 2009 (parketnummer 15/668178-07); een arrest van het hof Amsterdam van 16 december 2011 (parketnummer 23/001888-11).
2. De veroordelingen
Het vonnis van de kantonrechter Amsterdam betreft een veroordeling voor overtreding van art. 2.3/2 APV Amsterdam tot een geldboete van 138 euro met daarbij behorende vervangende hechtenis. Het vonnis van de kantonrechter Haarlem uit 2009 betreft een veroordeling ter zake van overtreding van art. 27 lid 1 van de Wet wapens en munitie tot een geldboete van 75 euro met daarbij behorende vervangende hechtenis. De overige rechterlijke beslissingen betreffen veroordelingen voor opzettelijke overtredingen van de Opiumwet tot een taakstraf van 180 uren (rechtbank Haarlem 2004), een gevangenisstraf van drie jaar (hof Amsterdam 2006) en een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk (hof Amsterdam 2011). Al deze veroordelingen zijn thans onherroepelijk.
3. De stelling waarop de aanvraag berust
Als grond voor herziening wordt aangevoerd dat niet de verzoeker, maar een persoon die mogelijk [betrokkene 1] heet, zich heeft schuldig gemaakt aan de strafbare feiten waarvoor [aanvrager] is veroordeeld. Deze persoon heeft zich meermalen – onder meer in gevallen waarin hij ‘in aanraking kwam met justitie’ – bediend van de persoonsgegevens van [aanvrager] . Kortom er is sprake van persoonsverwisseling.
4. De argumenten voor de persoonsverwisseling
- Een verhoor door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam van [aanvrager] in het kader van een vordering inbewaringstelling van 8 februari 2013 (parketnummer 13/701240-13) onder meer inhoudende als verklaring van verdachte dat het de eerste keer is dat hij in Nederland is, dat het niet kan kloppen dat hij justitiële documentatie heeft en dat hij in de periode 2004-2009 diende in het Franse leger in Frans Guyana (bijlage 7 bij de herzieningsaanvraag);
- Een kort overzicht van onder meer gegevens uit een memo van [betrokkene 2] (Justitiële Informatiedienst) van 11 maart 2014 en uit een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , ambtenaar van politie Eenheid Amsterdam, van 30 juni 2015 vervat in een emailbericht van [betrokkene 3] , Matching Autoriteit van de Justitiële Informatiedienst Leeuwarden met de volgende inhoud (bijlagen 9 en 10 bij de herzieningsaanvraag):
“Op 7 februari 2013 is te Amsterdam als verdachte aangehouden ene [aanvrager] , geb. [geboortedatum] 1982. Van betrokkene werd op 13 maart 2013 vingerafdrukken afgenomen. Deze vingerafdrukken zijn ingeboekt onder biometrienummer [0002] (in dit dossier zijn geen andere incidenten bekend). Hij blijkt zich hierbij geïdentificeerd te hebben met een geldige Franse identiteitskaart, nr. [0001] . Dit incident behoort bij parketzaak 13/701240-13.
[aanvrager] , geb. [geboortedatum] 1982 bleek bekend te zijn bij de gemeente (BRP) onder Anr. [0003] en in SKDB onder SKN [0008] met een rijke justitiële documentatie.
Uit onderzoek is inmiddels vast komen te staan dat de BRP-SKDB [aanvrager] bekend is onder biometriedossier [0009] en dus iemand anders betreft dan de [aanvrager] die op 7 februari 2013 is aangehouden. Vastgesteld is, dat degene die zich in 2003 bij de gemeente heeft laten inschrijven als [aanvrager] (en een strafblad op die naam heeft opgebouwd), [betrokkene 1] , geb. [geboortedatum] 1977 is geweest, nu bekend onder SKN [0004] , Vnr. [0005] .
Kortom. De [aanvrager] in zaak 13/701240-13 is zeer waarschijnlijk de 'echte' [aanvrager] en de [aanvrager] die in de BRP bekend staat is in werkelijkheid [betrokkene 1] geweest.”
- Na (tweede) verwijzing1.door de Hoge Raad (arrest van 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3552) is verdachte bij arrest van het hof Amsterdam van 22 november 2016 vrijgesproken van opzettelijk handelen in strijd met art. 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet in 2007. In het verzoekschrift wordt gesteld dat dit is geschied naar aanleiding van het proces-verbaal van bevindingen in bijlage 6. Ik veronderstel dat gedoeld wordt op de gegevens uit het hierboven weergegeven korte overzicht en merk op dat uit het arrest van het hof niet uitdrukkelijk blijkt dat de vrijspraak daarop is gestoeld nu deze niet nader is gemotiveerd en een proces-verbaal van de zitting van het hof zich niet bij de stukken bevindt (en vermoedelijk ook niet is opgemaakt).2.
- De vermelding van een mondelinge mededeling van de officier van justitie belast met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 13/701240-13 (in welk kader verdachte eerder is gehoord door de RC; zie boven) dat “getracht is de justitiële documentatie van aanvrager ‘te schonen’, maar dat dit in weerwil van de toezegging in de email van de Justitiële Informatiedienst in 2015 niet mogelijk is gebleken”.
- Enkele uit het onderzoek blijkende omstandigheden (zie p. 4 en 5 van het verzoek) waaronder: dat de persoon die zich voor [aanvrager] uitgeeft in het bezit is van een Nederlands rijbewijs met nummer [0006] (bijl. 8) en zich identificeert met dat rijbewijs zijnde het rijbewijs van [betrokkene 1] (bijlage 19), dat die persoon zich in 2003 bij de gemeente heeft doen inschrijven bij de gemeente (hij verklaart meer dan eens dat hij woont bij zijn oom [betrokkene 4] op het adres [a-straat 1] ) (bijl. 9, 13 en 15), dat die persoon gebruik maakt van een Frans paspoort met nummer [0007] (bijl. 10), dat hij door de politie wordt herkend als zijnde [aanvrager] die eerder in 2005 was aangehouden en veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet en dat hij in het kader van de voorlichtingsrapportage voor de berechting in 2011 verklaart dat de veroordeling tot een geldboete van 75 euro was opgelegd in verband met het bezit van een mes.
5. Conclusie
De hierboven onder 3 vermelde stelling dat er sprake is geweest van persoonsverwisseling kan in het licht van de onder 4 vermelde argumenten worden beschouwd als een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak van de gewezen verdachte (art. 457, eerste lid onder c, Sv). Om elk verder misverstand te voorkomen is het aangewezen dat Uw Raad de opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraken zal bevelen.
6. Deze conclusie strekt tot verwijzing van de vijf ten laste van verdachte gewezen veroordelingen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472, tweede lid, Sv.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑10‑2018
Ik wijs ook nog op een andere samenhangende zaak in cassatie: HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2652. Het beroep in cassatie werd niet-ontvankelijk verklaard omdat [aanvrager] stelde niet de persoon te zijn ten laste van wie het arrest van het hof van 16 september 2014 was gewezen (het hof verklaarde appeldagvaarding op naam van [aanvrager] nietig, omdat niet [aanvrager] maar een persoon zich noemende [aanvrager] had moeten worden gedagvaard).