Deze zaak hangt samen met nr. 16/02616 (VOF [A] ) waarin ik ook vandaag conclusie neem.
HR, 31-01-2017, nr. 15/05669
ECLI:NL:HR:2017:119
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-01-2017
- Zaaknummer
15/05669
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:119, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑01‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1446, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1446, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:119, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Economische zaak. (Bewijs)klachten tegen veroordeling wegens illegaal slachten van schapen en feitelijk leiding geven aan frauderen met oormerken van kalveren. HR: art. 81.1. RO.
Partij(en)
31 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/05669 E
SG/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 25 november 2015, nummer 21/003541-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 januari 2017.
Conclusie 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Economische zaak. (Bewijs)klachten tegen veroordeling wegens illegaal slachten van schapen en feitelijk leiding geven aan frauderen met oormerken van kalveren. HR: art. 81.1. RO.
Nr. 15/05669
Mr. Machielse
Zitting 22 november 2016
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem heeft verdachte op 25 november 2015 voor 1 en 2 telkens: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 19 van de Landbouwwet, opzettelijk begaan, voor 4: Feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van echte merken gebruiken voor goederen of hun verpakking waarvoor die merken niet bestemd zijn, met het oogmerk om die goederen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de bedoelde merken daarvoor bestemd waren, en voor 5 en 6 telkens: Feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 105 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren, opzettelijk begaan, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk en tot een taakstraf van 120 uur. Voorts heeft het hof voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer zoals nader in het arrest aangegeven.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, heeft een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor de feiten 1 en 2. Verdachte heeft enkel het levende primaire product geleverd waardoor de uitzonderingsbepalingen van het derde lid onder c van artikel 1 van de Verordening 853/2004 en van het derde lid van artikel 1 van de Verordening 178/2002 van toepassing zijn.
3.2. Het hof heeft onder 1 en 2 bewezen verklaard dat
“1: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 14 maart 2011 te [plaats] , tezamen en in vereniging met één of meerander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 4, eerste tot en met vierde lid van Verordening (EG) Nr. 853/2004, aangezien, hij, al dan niet tezamen en in vereniging met die ander(en), (onder andere)
(artikel 4 lid 1 van die Verordening)
- als exploitant van een levensmiddelenbedrijf vlees van in Nederland geslachte schapen en/ofkalveren in de handel heeft gebracht dat niet was bewerkt en/of gehanteerd in een inrichting die door de bevoegde autoriteit was erkend, en/of
(artikel 4 lid 2 van die Verordening)
- een inrichting waar de producten van dierlijke oorsprong werden gehanteerd waarvoor bijlage III bij Verordening 853/2004 voorschriften bevat, te weten een slachthuis waar schapen en/of kalveren werden geslacht, in bedrijf heeft gehad zonder erkenning van de bevoegde autoriteit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004, en/of
(artikel 4 lid 4 van die Verordening)
- als exploitant van een levensmiddelenbedrijf niet heeft samengewerkt met de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 aangezien schapen en/of kalveren in strijd met artikel 5 lid 1 en Bijlage I, Sectie I, Hoofdstuk II van Verordening (EG) Nr. 854/2004 in dat slachthuis dat vers vlees in de handel bracht vóór de slacht niet werden onderworpen aan een antemortemkeuring door de officiële dierenarts en/of de karkassen en/of het slachtafval na het slachten van die schapen en/of kalveren niet onverwijld aan een postmortemkeuring (door de officiële dierenarts) werd(en) onderworpen;
2: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 14 maart 2011 te [plaats] , tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002, aangezien, hij, al dan niet tezamen en in vereniging met die ander(en), levensmiddelen, te weten vlees van schapen en/of kalveren, dat onveilig was in de handel heeft gebracht.”
3.3. Het hof heeft de bewezenverklaring van deze feiten vooraf doen gaan door de volgende overwegingen met betrekking tot het bewijs:
“Feiten 1 en 2 - Slachten
Door en namens de verdachte is betoogd dat hij de dieren niet (zelf) heeft geslacht. De verdachte heeft hierbij onder meer betoogd dat hij met het slachten alleen het doden van de dieren bedoelt.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof verstaat onder slachten het gehele proces vanaf het doden van een dier tot en met het verwerken van het vlees van het gedode dier ter ten behoeve van aflevering voor (verdere verwerking voor) consumptie.
Op 14 maart 2011 werd een doorzoeking gedaan op het bedrijf van verdachte. Op deze locatie bevond zich een ruimte die volledig was ingericht ten behoeve van het slachten. Aan het plafond hingen vijftien vleeshaken en bevonden zich twee elektrische lieren. Op de vloer stond een slachttafel, waarop zes slachtmessen en een aanzetstaal lagen. Boven de tafel hing een elektrische zaag met aan het zaagblad diverse resten vlees en bloed. Er hing een weegschaal met een weegbereik van 100 kilogram. In de vloer bevond zich een gat. Rond dit gat waren vleesresten te zien. Op de vloer waren sporen van bloed waarneembaar. In blauwe vaten werden aanzienlijke hoeveelheden slachtafval en kadavers van schapen aangetroffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat er wel eens mensen een schaap van hem kopen en deze bij dit schaap op het bedrijf van verdachte een zogenoemde halssnede toepassen. Verdachte is daar naar eigen zeggen wel eens bij geweest en hij heeft ook wel eens geholpen met het ontvellen. Dit gebeurde in de ruimte die tijdens de doorzoeking is bekeken. De elektrische zaag had verdachte daar opgehangen voor het portioneren. Voorts heeft hij verklaard dat hij niet beschikt over een vergunning voor een slachthuis en dat zowel vóór als na het slachten de schapen en het vlees niet werden gekeurd.
In hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij een aantal keren heeft geholpen bij het portioneren van het vlees van het ter plekke gedode schaap.
Voorts bevinden zich in het dossier de - in het vonnis uitgebreid opgenomen - telefoongesprekken tussen verdachte en afnemers en de verklaringen van de afnemers [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , waaruit blijkt dat ook verdachte zelf dieren heeft gedood en/of de afnemers daarbij heeft geholpen en heeft geslacht en vervolgens delen van de geslachte dieren in feite aan afnemers afleverde.
Het hof is op grond van deze genoemde bevindingen en verklaringen van oordeel dat er sprake is van slachten door verdachte, zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd.
Feiten 1 en 2 - Uitzonderingsbepaling
Door de verdediging is voorts betoogd dat het handelen van verdachte - het incidenteel leveren van een schaap aan een eindgebruiker - valt onder de uitzonderingsbepalingen die in de EG-Verordeningen 853/2004 en 178/2002 zijn opgenomen, hetgeen tot vrijspraak zou moeten leiden.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder c van Verordering (EG) nummer 853/2004 luidt:
“Deze verordening is niet van toepassing met betrekking tot de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert. ”
Verordening (EG) nummer 178/2002 kent een soortgelijke uitzonderingsbepaling.
In de definitiebepaling van artikel 3.17 van Verordening (EG) nummer 178/2002 is - voor zover hier relevant - bepaald:
““Primaire productie”: de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwdieren, voorafgaande aan het slachten (...). ”
In artikel 2 van Verordening (EG) nummer 853/2004 is die definitiebepaling van overeenkomstige toepassing verklaard.
Het hof is van oordeel dat (onder meer) op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen vast is komen te staan dat het handelen van verdachte niet valt onder de genoemde uitzonderingsbepalingen. Verdachte heeft immers geslachte (onderdelen van) dieren aan eindgebruikers geleverd en dat zijn bij toepassing van de relevante definitie geen ‘primaire producten’.”
3.4. De Regeling vleeskeuring,2.die op een mijns inziens wat gekunstelde wijze is gebaseerd op artikel 19 van de Landbouwwet,3.verbiedt in het tweede lid van artikel 3 het handelen in strijd met de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5, en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004,4.en krachtens de artikelen 3, tweede lid, dan wel 10, eerste en tweede lid, van die verordening vastgestelde communautaire uitvoeringsmaatregelen. Artikel 19 van de Landbouwwet is genoemd in het eerste lid van artikel 1 WED. Overtreding van een bij of krachtens artikel 19 Landbouwwet gegeven voorschrift is ingevolge het eerste lid van artikel 2 WED een misdrijf voor zover het opzettelijk wordt begaan en anders een overtreding.
3.5. Voor de beoordeling van het middel zijn een aantal Europese Verordeningen van belang:
– Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1);
– Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139, 30.4.2004, p.1).
– Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55–205).
Het eerste lid van artikel 1 van Verordening 853/2004 omschrijft de werkingssfeer van de Verordening in onderdeel 1 aldus:
“1. In deze verordening worden voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven specifieke hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld. Deze voorschriften zijn een aanvulling op Verordening (EG) nr. 852/2004. Zij hebben betrekking op onverwerkte en verwerkte producten van dierlijke oorsprong.”
Het derde lid noemt een aantal uitzonderingen:
“3. Deze verordening is niet van toepassing met betrekking tot:
a) de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik;
b) de huishoudelijke bereiding, het hanteren of de opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik;
c) de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert;
(…).”
Artikel 2 van Verordening 853/2004 verwijst voor de gebruikte definities naar Verordening 178/2002 en Verordening 852/2004. In de in de bewezenverklaring van feit 1 en 2 genoemde periode had artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 de volgende inhoud:
“Definitie van „levensmiddel”
In deze verordening wordt verstaan onder „levensmiddel” (of „voedingsmiddel”): alle stoffen en producten, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door de mens worden geconsumeerd.
(...)
Onder deze definitie vallen niet:
(...)
b) levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor menselijke consumptie;
(...)”
Artikel 3 van Verordening 178/2002 bevat een aantal andere begripsomschrijvingen. De volgende zijn voor de onderhavige zaak volgens mij relevant:
“2. „levensmiddelenbedrijf”: onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen;
3. „ exploitant van een levensmiddelenbedrijf”: natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in de levensmiddelenwetgeving vastgestelde voorschriften in het levensmiddelenbedrijf waarover hij de leiding heeft;
(...)
16. „ stadia van de productie, verwerking en distributie”: alle stadia, met inbegrip van invoer, vanaf de primaire productie van een levensmiddel tot en met opslag, vervoer, verkoop of levering daarvan aan de eindverbruiker en, voorzover van toepassing, invoer, productie, vervaardiging, opslag, vervoer, distributie, verkoop en levering van diervoeder;
17.„primaire productie”: de productie, het fokken en het telen van primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat tevens de jacht, de visvangst, en de oogst van wilde producten;
18. „ eindverbruiker”: de laatste verbruiker van een levensmiddel die het niet als deel van een levensmiddelenexploitatie of -activiteit zal gebruiken.”
Het eerste lid van artikel 3 van Verordening 853/2004 schrijft voor dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten voldoen aan de bepalingen van de bijlagen II en III.5.Bijlage II kent verschillende secties. De eerste sectie betreft het aanbrengen van identificatiekenmerken op producten van dierlijke oorsprong door exploitanten van levensmiddelenbedrijven. De tweede sectie legt verplichtingen op aan exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren. De derde sectie verplicht exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren tot bepaalde gedragingen met betrekking tot de informatie over de voedselketen. Bijlage III bestaat ook weer uit verschillende secties. Sectie 1 bevat allerlei voorschriften over het vervoer en het slachten van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren, en de opslag en het vervoer van het vlees van zulke dieren. Sectie 4 legt allerlei verplichtingen op aan exploitanten van levensmiddelenbedrijven die inrichtingen beheren waar gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees worden geproduceerd.
Artikel 4 van Verordening 853/2004 luidt aldus:
“Registratie en erkenning van inrichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven brengen alleen in de Gemeenschap vervaardigde producten van dierlijke oorsprong in de handel, indien ze uitsluitend bewerkt en gehanteerd zijn in inrichtingen:
a) die voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004, van de bijlagen II en III bij deze verordening en andere toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving,
en
b) die door de bevoegde autoriteit geregistreerd of, indien lid 2 zulks vereist, erkend zijn.
2. Onverminderd artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004, mogen inrichtingen waar de producten van dierlijke oorsprong worden gehanteerd waarvoor bijlage III voorschriften bevat, niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit ze overeenkomstig lid 3 heeft erkend, met uitzondering van inrichtingen waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot:
a. a) primaire productie;
(...)
3. Een inrichting die aan de in lid 2 bedoelde erkenning is onderworpen, mag niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (1)6.:
a) de inrichting erkend heeft na een inspectiebezoek ter plaatse,
of
b) de inrichting voorwaardelijk erkend heeft.
4. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven werken samen met de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen er met name voor dat een inrichting ophoudt in bedrijf te zijn wanneer de bevoegde autoriteit de erkenning intrekt of, in geval van voorwaardelijke erkenning, nalaat deze te verlengen of een volwaardige erkenning te verlenen.
(...)”
Dit komt er dus, globaal gezegd, op neer dat alleen inrichtingen waar uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot de primaire productie, niet hoeven te voldoen aan de strenge eisen van Verordeningen 852/2004, 853/2004 en 854/2004, behoudens waar specifieke regels voor de primaire productie worden gesteld.7.
3.5. De steller van het middel gaat ervan uit dat het levende dier het primair product is en dat verdachte dit product mochten leveren aan de eindgebruiker, de koper, die het zelf in eigen huiskring zou gaan gebruiken. Daartoe wordt onder meer een beroep gedaan op het derde lid van artikel 1 van Verordening 178/2002, dat aldus luidt:
“3. Deze verordening is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen en diervoeders. Zij is niet van toepassing op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, behandeling of opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik.”
Naar mijn oordeel geeft deze stelling blijk van een onjuiste uitleg van de aan de orde zijnde begrippen. Blijkens artikel 3 van Verordening 178/2002 staat de primaire productie van levensmiddelen, zoals een schaap dat voor consumptie bestemd is, aan het begin van de keten van productie, verwerking en distributie. Verordening 178/2002 onderscheidt zeer duidelijk de primaire productie van opslag, vervoer, verkoop en levering aan de eindgebruiker. De primaire productie is het oorspronkelijk tot stand brengen, doen ontstaan, het oorspronkelijk fokken of telen van een dier respectievelijk gewas. De verkoop of levering van een dier aan de eindgebruiker volgt daarna. Het gaat dus om de primaire productie voor eigen huishoudelijk gebruik. Primaire productie, gericht op uiteindelijk huishoudelijk gebruik van een andere eindgebruiker wordt wel beheerst door deze regelgeving. Zulks wordt bevestigd in de considerans voor Verordening 852/2004, waar in (6) de primaire productie wordt onderscheiden van het in de handel brengen. Overweging (9) is in dit verband ook illustratief. Zij luidt aldus:
“Communautaire voorschriften dienen niet van toepassing te zijn op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, hantering en opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik. Bovendien zijn communautaire voorschriften alleen van toepassing op ondernemingen, hetgeen een bepaalde continuïteit van de activiteiten en een bepaalde organisatiegraad veronderstelt."
Artikel 4 van Verordening 852/2004 schrijft in zijn eerste lid dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met primaire productie zich houden aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage I deel A, alsmede aan alle andere specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004. Het tweede lid van dit artikel 4 luidt aldus:
“Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die zich bezighouden met enigerlei stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen dat volgt op de stadia waarop lid 1 van toepassing is, houden zich aan de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II, alsmede aan alle specifieke voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004.”
Ook hieruit is op te maken dat de primaire productie helemaal aan het begin van de keten staat. Dit wordt bevestigd in het derde lid van artikel 5 van de Verordening 852/2004 waarin sprake is van een op de primaire productie volgende fase van de productie, de verwerking en de distributie van levensmiddelen.
Bijlage I van Verordening 852/2004 betreft de primaire productie. Deze bijlage is volgens artikel 1 onder a van toepassing op de primaire productie en op het vervoer, de opslag en het hanteren van primaire producten op de plaats van productie. Uit artikel 4 van deze bijlage valt eveneens op te maken dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven die dieren fokken primaire producten produceren.
De considerans voor Verordening 853/2004 ademt dezelfde geest. Overweging (7) onderscheidt ook de primaire productie van een volgende fase van productie, verwerking en distributie. Overweging (11) luidt aldus:
“Communautaire voorschriften dienen niet van toepassing te zijn op de primaire productie voor particulier huishoudelijk gebruik, noch op de huishoudelijke bereiding, hantering en opslag van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk verbruik. Voorts dient, in het geval van de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden primaire producten of van bepaalde vleessoorten aan eindverbruikers of een plaatselijke detailhandelszaak door de levensmiddelenbedrijfexploitant die die producten produceert, de volksgezondheid door het nationale recht te worden beschermd, met name vanwege de nauwe relatie tussen de producent en de consument.”
Ook in deze overweging heeft de eerste zin betrekking op primaire productie voor eigen huishoudelijk verbruik. De tweede volzin van deze overweging slaat naar mijn overtuiging op de noodzaak flexibiliteit te betrachten, vooral voor kleinere bedrijven in regio's met specifieke geografische problemen (bergstreken, afgelegen eilanden), en voor de vervaardiging van traditionele producten op een lokale markt door kleine productie-eenheden.8.
3.6. Het is zonneklaar dat aanvaarding van de stelling van de verdediging ertoe zou leiden dat de bescherming van de voedselveiligheid aan alle kanten lek zou worden geschoten in strijd met de bedoelingen van de communautaire wetgever. De bedoeling van de communautaire wetgever is geweest om de uitzonderingen waarop de verdediging zich beroept te reserveren voor de primaire producent. Als deze uitzonderingen ook zouden gelden voor handelsbedrijven als dat van verdachte zou dus ieder schaap dat zo een bedrijf heeft aangekocht het stempel "primair product" op zich meedragen in alle fasen tot aan de eindconsumptie. Verordening 853/2004 met bijlagen zou niet van toepassing zijn op het slachten van schapen en het verkopen ervan. Eigenlijk zou in de visie van het middel Verordening 853/2004 op geen enkele fase tussen het geboren worden van het dier en de menselijke consumptie van runderen, schapen, geiten, varkens van toepassing zijn omdat ieder individueel dier nou eenmaal een primair product is en blijft. Het bestaansrecht van de communautaire wetgeving over voedselhygiëne zou, wat betreft voedsel van dierlijke oorsprong, de prullenbak in kunnen. Men kan veel van de communautaire wetgever zeggen maar zo een diskwalificatie gaat wel erg ver. Kortom, verdachte is niet de primaire producent van de schapen en de door hem aangekochte schapen zijn niet zijn primaire product.
3.7. Overigens veroorloof ik mij ook nog een opmerking ten overvloede over de stelling van de verdediging dat verdachte hooguit een onbetekenende dienst heeft verleend aan de afnemers en niet alle schapen zou hebben geslacht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op het bedrijf van verdachte zich een ruimte bevond die volledig was ingericht voor de slacht. Aanzienlijke hoeveelheden slachtafval en kadavers van schapen zijn er aangetroffen. Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte door derden werd benaderd met de vraag of hij schapen had en dat verdachte daarop bevestigend antwoordde. Ook al zou verdachte niet betrokken zijn geweest bij het slachten van alle schapen waarvan de kadavers zijn aangetroffen, dan nog vermocht hij erover te beschikken dat dit allemaal op zijn bedrijf gebeurde en heeft hij dat alles aanvaard.
Overigens is verdachte er niet van beschuldigd dat hij eigenhandig heeft geslacht, maar dat hij als exploitant van een levensmiddelenbedrijf artikel 4 van Verordening 853/2004 door verschillende gedragingen heeft geschonden.
Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor de feiten 4, 5 en 6. De bewezenverklaring van het geven van feitelijke leiding zou tekortschieten. Het verweer is gevoerd dat de dieren zijn weggevoerd voor onderzoek naar een andere locatie waar verdachte geen toezicht kon uitoefenen, zodat niet uit te sluiten is dat op die andere locatie de nummers zijn verwisseld voordat het onderzoek een aanvang heeft genomen. Het hof is ten onrechte op dat verweer niet ingegaan.
4.2. Als feit 4, 5 en 6 is bewezen verklaarde dat
“4. V.O.F. [A] in of omstreeks de periode van 7 juli 2010 tot en met 14 maart 2011, in ieder geval op of omstreeks 14 maart 2011 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één (of meer) ander(en), althans alleen,
- een echt oormerk met ID-code [001] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [002] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [003] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [004] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [005] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [006] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [007] heeft gebruikt voor een rund'(kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [008] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [009] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [010] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [011] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ED-code [012] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [013] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [014] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [015] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [016] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [017] heeft gebruikt voor een rund (kalf) waarvoor dat oormerk niet bestemd was, en/of
- een echt oormerk met ID-code [018] heeft gebruikt voor een rund (kalf)
waarvoor dat oormerk niet bestemd was,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die rund(eren) (kalf/kalveren) te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken alsof dat/die bedoelde oormerk(en) voor dat/die rund(eren) (kalf/kalveren) bestemd was/waren, tot welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,opdracht heeft gegeven, en/of aan welke verboden gedraging verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
5: V.O.F. [A] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2010 tot en met 14 maart 2011 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, telkens, al dan niet opzettelijk, als degene die ingevolge de Regeling identificatie en registratie van dieren gegevens moet melden aan het I&R-systeem, dit niet telkens volledig, juist en naar waarheid heeft gedaan, aangezien zij, verdachte, in dat I&R-systeem heeft doen voorkomen dat zij de houder was van één of meer rund(eren) (kalf/kalveren) met de ID-code(s) [001] en/of [002] , en/of [003] en /of [004] en/of [005] en/of /of [010] en/of [011] en/of [012] en/of [013] en/of [014] en/of [015] en/of [016] en/of [017] en/of [018] , zulks terwijl dat telkens niet het geval was, tot welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, en/of aan welke verboden gedraging verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
6: V.O.F. [A] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2010 tot en met 14 maart 2011 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, telkens, al dan niet opzettelijk, één of meer (oor)merk(en) van (een) rund(eren) (kalf/kalveren) voorzien van de ID-code(s) [001] en/of [002] , en/of [003] en/of [004] en/of [005] en/of [006] en/of [019] en/of [008] en/of [009] en/of [010] en/of [011] en/of [012] en/of [014] en/of [015] en/of [016] en/of [017] en/of [018] heeft hergebruikt, tot welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opdracht heeft gegeven, en/of aan welke verboden gedraging verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;”
4.3. De bewezenverklaring van deze feiten berust op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van alle feiten
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 442 e.v.), voorzover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte:
De V.O.F. [A] staat op naam van mijn vrouw en mij. Ik ben samen met mijn vrouw verantwoordelijke voor de V.O.F. V.O.F. [B] is verantwoordelijk voor de kalveren.
Het melden in het I&R-systeem doe ik.
(...)
Ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6
13. De in de wettelijke vorm opgemaakte ambtshandeling (dossierpagina 155 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 maart 2011 vonden doorzoekingen plaats van de panden aan de [a-straat 1] te [plaats] . Wij verbalisanten zagen in stallen 22 runderen waarvan de oormerken beschadigd/bewerkt waren. Dit waren (onder andere) de runderen die voorzien waren van de merken met ID-codes:
- [001]
- [002]
- [003]
- [004]
- [005]
- [006]
- [007]
- [008]
- [009]
- [010]
- [011]
- [012]
- [013]
- [014]
- [015]
- [016]
- [017]
- [018] .
14. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Ambtshandeling IBNrunderen Morab 77156 (dossierpagina 1062 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens de doorzoeking op 14 maart 2011 werden op het adres [a-straat 1] te [plaats] 32 runderen (kalveren) in beslag genomen. Van de in beslag genomen runderen/kalveren tijdens de doorzoeking is via de online I&R-database vastgesteld wie de moeders van deze runderen/kalveren waren. Vervolgens zijn deze moederdieren ook op DNA bemonsterd. Op deze manier kan makkelijk door DNA-onderzoek van de haarmonsters worden vastgesteld of de nakomeling voorzien is van het juiste I&R-merk: er zou dan een match moeten zijn tussen beide. Opgemerkt wordt dat er vier moeders niet meer beschikbaar waren voor DNA-onderzoek, omdat deze of geslacht, of geëxporteerd waren.
De restgroep van 28 moederdieren is qua DNA onderzocht op mogelijke verwantschap met de basisgroep van 32 nakomelingen.
Bij geen van de restgroep van 28 bemonsterde moederdieren blijkt echter een moeder-nakomelingrelatie met de 32 in beslag genomen runderen/kalveren. In werkelijkheid bestaat er geen biologische verwantschap tuseen de moeder en de nakomeling, zoals in het I&R-systeem geregistreerd.
Omdat verdachte tijdens het verhoor verklaarde dat er een aantal losse tijdens de doorzoeking aangetroffen I&R-merken zou horen bij de aangetroffen merkloze runderen, is daarnaar onderzoek verricht. Dit DNA-onderzoek, soortgelijk uitgevoerd als bovenvermeld DNA-onderzoek, resulteerde erin dat er werderom geen verwantschap is aangetoond. De losse I&R-merken behoren kennelijk niet bij de aangetroffen merkloze runderen.
Tijdens de doorzoeking is een tang in beslag genomen die gebruikt kan worden om I&Rmerken uit oren van runderen te verwijderen.
Tijdens de doorzoeking werden twee kadavers van runderen/kalveren aangetroffen met een op het oog geschatte leeftijd van circa vier werken. Deze runderen/kalveren waren echter voorzien van I&R-merken, die aangaven dat de leeftijd aanmerkelijk hoger lag.
15. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Overzicht levensloop dier (dossierpagina 1098 e.v):
Dier [001] heeft als moederdier [020] .
Houder van dier [001] is V.O.F. [A] .
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 1101 e.v.), voorzover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
[020] is de draagmoeder van [001] . Biologische moeder is [021] .
17. Het ambtsedig relaas (dossierpagina 1097), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Van dier [001] is een monster genomen die is verpakt in secubag 01947691.
18. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Rapportage onderzoek van Dr. Van Haringen Laboratorium (dossierpagina 1103 e.v.):
Het monster in secubag is voorzien van nummer VHL ID R388538. Van het rund met nummer [021] is een monster bekend onder VHL_ID R177987.
19. Een geschrift als bedoeld in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Rapportage onderzoek van Dr. Van Haringen Laboratorium (dossierpagina 110 e.v.):
Van de dieren van de nummers
– [002]
– [003]
– [004]
– [005]
– [006]
– [007]
– [008]
– [009]
– [010]
– [011]
– [012]
– [013]
– [014]
– [015]
– [016]
– [017]
– [018]
zijn monsters genomen. De houder van deze dieren is V.O.F. [A] .
Onderzocht is welke moederdieren bij deze dieren horen. Van deze moederdieren zijn monsters genomen. De monsters zijn op achttien erfelijke kenmerken in duplo onderzocht.
Tussen dieren die niet vermeld zijn in het overzicht kunnen mogelijke moeder-nakomeling relaties uitgesloten worden.
Er bestaat geen moeder-nakomeling relatie tussen de runderen bekend onder de VHL_ID nummers R388538 en R177987.
20. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 442 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik heb wel eens de identiteit van een rund veranderd.
Ik heb weleens een oormerk beschadigd met het doel om een ander rund van dat oormerk te voorzien of andersom. De reden om de identiteit .van een kalfte veranderen, is omdat de kalveren anders te oud zijn voor de verkoop. De kalveren moeten onder de 40 dagen oud zijn anders kan ik ze minder goed verkopen.
21. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (dossierpagina 672 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [betrokkene 4] :
Ik heb op 12 maart 2011 kalveren aan [verdachte] verkocht. Die zijn op 12 maart 2011 opgehaald. Die dieren waren niet gemerkt met een I&R-merk omdat mijn bliktang het niet meer deed. Ik snap niet waarom [verdachte] kalveren heeft staan zonder I&R-nummer. Ik was ter goede trouw en heb de kalveren aan [verdachte] meegegeven en had verwacht dat hij ze direct zou blikken.”
4.4.
In bewijsmiddel 13 verklaren verbalisanten dat zij op 14 maart 2011 in stallen van het bedrijf van de V.O.F. runderen zagen waarvan de oormerken beschadigd of bewerkt waren. De ID-codes van de merken van deze runderen zijn genoteerd. Uit DNA-onderzoek kwam naar voren dat deze oormerken niet konden kloppen. De gebezigde bewijsmiddelen sluiten dus al uit dat de oormerken op een tijdstip na het aantreffen van de kalveren in de stallen en het noteren van de oormerken zijn aangebracht zoals de steller van het middel suggereert. Daarom treft de klacht dat het hof niet op dit uitdrukkelijk gevoerde verweer is ingegaan, terwijl dit wel had gemoeten, geen doel. Over andere bewijskwesties wordt in cassatie niet geklaagd, zodat ik er vanuit ga dat de verdediging bij zulke klachten geen belang meent te hebben.
5. Beide voorgestelde middel falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2016
Ministeriële Regeling van 15 december 2005, Stb. 2005, 250
Wet van 26 juli 1957, Stb. 1957, 342.
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55–205).
Bijlage I bij Verordening 853/2004 bevat definities, zoals voor vlees, visserijproducten. enz.
Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 206)
Zoals de eisen die zijn vervat in Bijlage I Deel A van Verordening 852/2004 en die betrekking hebben op algemene hygiënevoorschriften. Ook Bijlage II Sectie I van Verordening 853/2004) legt plichten op aan de primaire producent met het oog op identificatie van dieren.
Zie het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong /* COM/2000/0438 def. - COD 2000/0179 */ Publicatieblad Nr. C 365 E van 19/12/2000 blz. 0058 - 0101 onderII. LEVENSMIDDELENHYGIËNE, 1. Hygiënevoorschriften voor alle levensmiddelen, g) Flexibiliteit en2. Hygiënevoorschriften voor levensmiddelen, h) Kleine productie-eenheden.