Rb. Noord-Nederland, 27-02-2014, nr. AWB LEE 14/369
ECLI:NL:RBNNE:2014:989
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-02-2014
- Zaaknummer
AWB LEE 14/369
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2014:989, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑02‑2014; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
V-N 2014/22.8 met annotatie van Redactie
NTFR 2014/1617 met annotatie van Mr. drs. B.J.E. Lodder
Uitspraak 27‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Voorzieningenrechter wijst verzoek voorlopige voorziening van een verzorgende in de AWBZ-thuiszorg af. Geen spoedeisend belang. Financiële problemen ziijn veroorzaakt door risicomijdend gedrag van bemiddelingskantoren.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: AWB LEE 14/369
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 februari 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Coördinatiepunt VAR Groningen, verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 28 januari 2014 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Deze verklaring is geldig vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
Verzoekster heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 februari 2014 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om de onder het procesverloop bedoelde zogenoemde VAR-verklaring te wijzigen in een verklaring, waarbij de voordelen die verzoekster uit haar werkzaamheden geniet of zal genieten, voorlopig als winst uit onderneming worden aangemerkt.
3.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen, indien het financiële belang zodanig zwaarwegend is dat sprake is van een financiële noodsituatie.
4.
Verzoekster was in het jaar 2013 in dienstbetrekking werkzaam bij [thuiszorginstelling A] voor de duur van 12 uur per week. Van deze werkgever heeft zij in 2013 een bedrag van € 22.619 aan looninkomsten genoten onder inhouding van€ 6.491 aan loonheffingen. Tevens heeft verzoekster in 2013 van [thuiszorginstelling A] een bedrag van € 4.047 aan inkomsten genoten, zonder inhouding van loonheffingen. Verzoekster was in het jaar 2013 daarnaast (op oproepbasis) in dienstbetrekking werkzaam voor [thuiszorginstelling B] en [thuiszorginstelling C]Van deze thuiszorginstellingen genoot zij in totaal een bedrag van € 8.496 aan looninkomsten onder inhouding van € 1.587 aan loonheffingen. Verzoeksters werkzaamheden in dienstbetrekking bestonden uit het verlenen van thuiszorg in natura. Verzoekster heeft een opleiding tot verzorgende-IG genoten. Zij mag bepaalde medische handelingen verrichten.
5.
Verzoekster heeft per 2 september 2013 een onderneming met de naam [X] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [X] richt zich op de zogenaamde 24-uurszorg. Verzoekster heeft op 26 september 2013 bij verweerder een aanvraagformulier voor een verklaring arbeidsrelatie ingediend. Haar werkzaamheden heeft zij daarin omschreven als “verzorging en verpleging”. Verweerder heeft bij beschikking van 27 september 2013 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als winst uit onderneming (VAR WUO). Deze verklaring is geldig vanaf 3 september 2013 tot en met 31 december 2013.
6.
Sinds 2 september 2013 heeft verzoekster in het kader van [X] werkzaamheden verricht voor een viertal AWBZ-bemiddelingskantoren. Zonder een zogenoemde VAR WUO kan een verzorgende bij geen enkele thuiszorginstelling of geen enkel bemiddelingsbureau in de 24-uurszorg aan de slag. Verzoekster heeft, naast haar werkzaamheden voor [X], haar dienstverband van 12 uur per week bij [thuiszorginstelling A], ook thans nog, aangehouden.
7.
Verzoekster heeft op 2 december 2013 bij verweerder opnieuw een aanvraagformulier voor een verklaring arbeidsrelatie ingediend. Haar werkzaamheden heeft zij daarin omschreven als “Verzorging en verpleging”. Verweerder heeft bij beschikking van 28 januari 2014 verklaard dat de voordelen die verzoekster uit de in haar aanvraagformulier omschreven werkzaamheden geniet of zal gaan genieten, worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking (VAR Loon). Deze verklaring is geldig vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.
8.
Verzoekster stelt dat het voor haar zonder een VAR WUO niet mogelijk is om als zelfstandige in de AWBZ-thuiszorg werkzaam te zijn. Nu zij niet meer beschikt over een VAR WUO, wordt zij niet, althans nauwelijks, meer ingeschakeld door de bemiddelingskantoren. Zo zij al wordt ingeschakeld, is dit tegen een verlaagd uurloon.
Verzoekster stelt dat zij hierdoor in financiële problemen komt. Zonder de inkomsten van de bemiddelingskantoren kan zij haar vaste lasten niet meer betalen. Volgens verzoekster is het voor haar als zorgverlener lastig om, in plaats van als zelfstandige, als werknemer inkomsten te verwerven. [thuiszorginstelling A] wenst volgens verzoekster ter vermijding van financiële risico’s alleen werknemers in dienst te hebben met een beperkt aantal vaste uren. Verzoekster zal er daarom niet in slagen om haar dienstverband van 12 uur en daarmee haar looninkomsten bij deze thuiszorginstelling uit te breiden. Volgens verzoekster is het daarnaast in 2014 niet haalbaar om bij [thuiszorginstelling B] en [thuiszorginstelling C], net als in 2013, circa € 8.500 aan looninkomsten te genereren, omdat de werkzaamheden bij deze thuiszorginstellingen ingekrompen zijn. Het is volgens verzoekster ook niet mogelijk om een dienstbetrekking aan te gaan bij de bemiddelingskantoren, omdat zij weigeren om zorgverleners in loondienst te nemen. Ter vermijding van de aan het werkgeverschap verbonden fiscale en financiële risico’s (het voldoen van belastingen en sociale premies en dragen van de uit de Arbeidsomstandighedenwet en de CAO voortvloeiende financiële lasten), wensen de bemiddelingskantoren namelijk alleen zorgverleners met een VAR WUO in te schakelen.
9.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster in het jaar 2013 bij [thuiszorginstelling A] een bedrag van € 22.619 aan looninkomsten heeft genoten bij een vast dienstverband van 12 uur per week. Dit dienstverband heeft verzoekster thans nog steeds aangehouden. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat verzoekster in het jaar 2014 in staat zou moeten zijn om onder dezelfde condities bij deze werkgever eenzelfde bedrag aan looninkomsten te verdienen. De voorzieningenrechter overweegt dat, ook al zal het voor verzoekster in 2014 niet meer haalbaar om bij [thuiszorginstelling B] en [thuiszorginstelling C]een bedrag van € 8.500 aan looninkomsten te genereren, zij met de bij [thuiszorginstelling A] te verwerven looninkomsten ruim boven het bestaansminimum zal blijven. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat bij verzoekster sprake is van een (op korte termijn naderende) financiële noodsituatie, temeer niet nu verzoekster onvoldoende naar voren heeft gebracht over de hoogte van haar vaste lasten in relatie tot haar netto-inkomsten.
10.
Voor zover wel sprake zou zijn van nijpende financiële problemen, zijn deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet veroorzaakt door verweerders beslissing om verzoekster een VAR Loon in plaats van een VAR WUO te geven. Hierbij wijst de voorzieningenrechter verzoekster erop dat deze beslissing is gebaseerd op de door verweerder voorgestane uitleg van de wettelijke bepalingen inzake het verstrekken van AWBZ-thuiszorg in natura. Ter bestrijding van deze uitleg staan verzoekster diverse rechtsmiddelen open. Zolang nog niet definitief in rechte vaststaat of bij AWBZ-thuiszorg in natura sprake kan zijn van winst uit onderneming, kan verweerder buiten het bestaan van een financiële noodsituatie niet worden gedwongen om van zijn huidige wetsinterpretatie af te wijken. In weerwil van deze interpretatie van verweerder houden de AWBZ-bemiddelingskantoren echter – zoals partijen ter zitting gezamenlijk hebben verklaard - vast aan hun gedragslijn om alleen zorgverleners met een VAR WUO in te schakelen ter vermijding van de aan het werkgeverschap verbonden fiscale en financiële risico’s. Verzoekster, die niet meer over een VAR WUO beschikt, wordt hierdoor belemmerd in haar streven om in de AWBZ-thuiszorg inkomsten te verwerven. Voor zover dit zou leiden tot een financiële noodsituatie bij verzoekster, zou deze situatie door de bemiddelingskantoren kunnen worden opgeheven door, overeenkomstig verweerders standpunt, zorgverleners in loondienst te nemen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de door verzoekster gestelde financiële problemen niet zozeer zijn opgeroepen door verweerders beslissing om geen VAR WUO meer te verstrekken, maar vooral door de gekozen gedragslijn van de AWBZ-bemiddelingskantoren.
11.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter niet aannemelijk acht dat bij verzoekster sprake is van een financiële noodsituatie. Voor zover hiervan wel sprake zou zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerders beslissing om verzoekster een VAR Loon te geven tot de door verzoekster gestelde financiële problemen hebben geleid. In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht over haar financiële problemen ziet de voorzieningenrechter dan ook in geen geval aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
12.
Verzoekster heeft verder nog gesteld dat het niet meer verstrekken van een VAR WUO bij verzoekster tot onduidelijkheid leidt over het antwoord op de vraag of zij haar onderneming kan voorzetten dan wel uitbreiden. De geplande investeringen heeft verzoekster vooralsnog noodgedwongen moeten annuleren. De voorzieningenrechter ziet echter hierin geen spoedeisend belang om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, reeds omdat dit niet zal leiden tot de door verzoekster gewenste zekerheid over het antwoord op de vraag of zij fiscaal gezien als ondernemer kan worden aangemerkt.
13.
Verzoekster heeft ten slotte gesteld dat het haar aan het hart gaat dat zij geen 24-uurszorg, waar haar passie ligt, meer kan verlenen. Zij wenst daarom zo snel mogelijk weer in de 24-uurs-zorg werkzaam te zijn. Hoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor deze stelling en het betreurt dat verzoekster wordt belemmerd in de uitoefening van de door haar gewenste werkzaamheden, ziet de voorzieningenrechter ook hierin geen spoedeisend belang om de door verzoekster gewenste voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoekster geen 24-uurszorg kan verlenen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bovendien immers eerder een gevolg van de gekozen gedragslijn van de AWBZ-bemiddelingskantoren dan van verweerders beslissing om een VAR Loon af te geven (zie onder 10). Het ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook eerder op de weg van de AWBZ-bemiddelingskantoren om de gesignaleerde belemmeringen op te heffen en verzoekster in staat stellen om weer 24-uurszorg te verlenen.
14.
Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat is veroorzaakt door verweerders beslissing om verzoekster een VAR Loon te geven. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
w.g. griffier
w.g. voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.