Rb. Den Haag, 23-07-2013, nr. 09/817666-13
ECLI:NL:RBDHA:2013:9168
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
23-07-2013
- Zaaknummer
09/817666-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:9168, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 23‑07‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Artikel 197 Sr. Ongewenst verklaarde vreemdeling. Geslaagd beroep op Richtlijn 2004/38/EG betreffende regels omtrent het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. De richtlijn staat niet in de weg aan het tot ongewenst vreemdeling verklaren van personen die onder zijn reikwijdte vallen, maar een dergelijke verklaring is slechts mogelijk zolang van de ongewenst verklaarde een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat die kan worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig. In casu was de bedreiging niet langer actueel. Vrijspraak.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817666-13
Datum uitspraak: 23 juli 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op[geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] (Turkije),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
buitenlands verblijfsadres: [adres]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van de politierechter van 13 maart 2013 en ter zitting van de meervoudige kamer van 9 juli 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. D. Gürses, advocaat te Utrecht, en door verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 maart 2013 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd - zakelijk en verkort weergegeven - dat uit het dossier blijkt dat verdachte zich op 5 maart 2013 in Nederland bevond, terwijl hij in 2005 tot ongewenst vreemdeling is verklaard en daarvan ook op de hoogte is. Voor zover verdachte heeft betoogd dat hij de toezegging van de politie had gekregen dat hij in maart 2013 ondanks de ongewenstverklaring naar Nederland mocht komen om een boete te betalen, acht de officier van justitie dat onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat hem een vrijgeleide is verleend, blijkt evenmin. Voorts ziet zij geen redenen om aan te nemen dat de ongewenstverklaring van verdachte in strijd is met enige rechtstreeks werkende bepaling van het Europees gemeenschapsrecht, in het bijzonder met Richtlijn 2004/38/EG. De bepalingen van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) leiden er haars inziens niet toe dat aan verdachte geen gevangenisstraf kan worden opgelegd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank in haar vonnis de gevangenneming van verdachte zal bevelen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit - zakelijk en verkort weergegeven -verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken, aangezien de ongewenstverklaring van verdachte in strijd is met het Europees gemeenschapsrecht, onder meer met de bepalingen van Richtlijn 2004/38/EG. Op grond van de bepalingen van die richtlijn dient te worden getoetst of verdachte een actuele bedreiging voor de samenleving vormt. Dat is volgens de raadsman niet het geval. Mocht de rechtbank toch wettig en overtuigend bewezen achten dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, dan heeft de raadsman subsidiair verzocht verdachte een straf op te leggen gelijk aan het aantal dagen dat hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De delictsomschrijving van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht bevat het bestanddeel dat verdachte ‘op grond van een wettelijk voorschrift’ tot ongewenst vreemdeling is verklaard. In de tenlastelegging is dit nader gespecificeerd als ‘op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift’. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (LJN: BL2854) dienen deze in de tenlastelegging voorkomende woorden aldus te worden verstaan, dat daarvan geen sprake kan zijn indien de ongewenstverklaring in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van Europees gemeenschapsrecht.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier blijkt het volgende.
Verdachte is door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij beschikking van 2 februari 2005 ingevolge artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Deze beschikking is op 22 maart 2005 aan verdachte uitgereikt.
Verdachte bevond zich op 5 maart 2013 in Den Haag.
Verdachte, die de Turkse nationaliteit bezit, is getrouwd met een vrouw die de Nederlandse nationaliteit heeft. In 2011 heeft hij zich met haar in België gevestigd. Hij beschikt over een door de Belgische autoriteiten afgegeven “verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie”, welke geldig is van 14 maart 2011 tot en met 14 maart 2016. Zijn vrouw heeft zich, zo heeft verdachte ter zitting verklaard, na één jaar weer in Nederland gevestigd.
Op 29 juni 2004 is de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad in werking getreden. Deze bevat regels betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Blijkens artikel 3, eerste lid, is deze richtlijn van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
Ingevolge artikel 2, punt 2 onder a, van deze Richtlijn wordt onder ‘familielid’ verstaan: de echtgenoot.
Naar het oordeel van de rechtbank is Richtlijn 2004/38/EG hiermee van toepassing op verdachte. Hij is immers getrouwd met een vrouw die de Nederlandse nationaliteit heeft en die daardoor ingevolge artikel 2, punt 1, van de Richtlijn een burger van de Unie is, zij heeft zich in een andere lidstaat dan Nederland, namelijk België, gevestigd en hij heeft haar begeleid. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte door het vertrek van zijn vrouw naar Nederland of anderszins zijn status van familielid van een burger van de Unie heeft verloren.
Artikel 27 van voormelde Richtlijn - voor zover hier van belang - luidt:
1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
2. De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen.
Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat Richtlijn 2004/38/EG niet in de weg staat aan het tot ongewenst vreemdeling verklaren van personen die onder zijn reikwijdte vallen, maar dat een dergelijke verklaring slechts mogelijk is zolang van de ongewenst verklaarde een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat die kan worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig.
Verdachte woonde ten tijde van zijn ongewenstverklaring met zijn echtgenote in Nederland. De Richtlijn is voor hem pas gaan gelden toen hij zich met zijn vrouw in België vestigde. De rechtbank dient dus te onderzoeken of zijn ongewenstverklaring, gezien artikel 27 van de Richtlijn, rechtskracht heeft behouden. Zij moet de vraag beantwoorden of op 5 maart 2013 van het gedrag van verdachte een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitging die kon worden aangemerkt als actueel, werkelijk en voldoende ernstig.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte wegens het meermalen gepleegd hebben van feiten in strijd met het bepaalde in de Wet wapens en munitie, in 2003 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden.Voor zover bekend is hij (behalve wegens overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht) daarna alleen nog veroordeeld wegens een mishandeling op 21 september 2011, waarvoor hem een geldboete van € 600,- werd opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank was de dreiging die van deze feiten uitgaat, op 5 maart 2013 niet langer actueel. De eerstgenoemde feiten zijn daarvoor te lang geleden gepleegd en laatstgenoemd feit niet voldoende ernstig.
Uit het hiervoor overwogene trekt de rechtbank de conclusie dat niet bewezen kan worden verklaard dat de beslissing tot ongewenstverklaring van verdachte op de datum van het ten laste gelegde feit, 5 maart 2013, gegrond was op enig wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Nu dit bestanddeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden verklaard, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
De vordering van de officier van justitie dat tegen verdachte een bevel tot gevangenneming zal worden verleend, wordt derhalve afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
wijst af de vordering van de officier van justitie dat tegen de verdachte een bevel tot gevangenneming zal worden verleend.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta en mr. C. Fetter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2013.