Hof Amsterdam, 29-11-2011, nr. 200.090.461-01
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6343
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
200.090.461-01
- LJN
BU6343
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6343, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑11‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4156
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ4156, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Huur bedrijfsruimte. In verband met verhuizing naar een andere locatie vordert filmmuseum beëindiging van onderhuurovereenkomst met de exploitant van caféruimte. Hof: in die situatie is art. 7: 306 BW niet van overeenkomstige) toepassing. Belangenafweging. Vast staat dat het filmmuseum als hoofdhuurder tot daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde verplicht is; derhalve belang bij de nu gedane vordering (daarin ontvankelijk) en belangen filmmuseum wegen ook zwaarder dan die van de onderhuurder.
Partij(en)
29 november 2011 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VERTIGO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
advocaat: mr. T.A. Phijffer te Amsterdam,
t e g e n
de stichting STICHTING FILMINSTITUUT NEDERLAND (voorheen: Stichting Nederlands Filmmuseum),
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M. Kashyap te Amsterdam.
Partijen worden hierna ook Vertigo, respectievelijk het Filmmuseum genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1
Appellante, Vertigo, is bij exploot van 4 juli 2011 in hoger beroep gekomen van de vonnissen die de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam onder rolnummer
CV 10-2521 heeft gewezen en op 3 maart 2011 respectievelijk 7 april 2011 heeft uitgesproken tussen Vertigo als gedaagde en het Filmmuseum als eiseres, met dagvaarding van het Filmmuseum voor dit hof. De appeldagvaarding bevat een in acht (er zijn twee onderdelen VII) onderdelen uiteenvallende grief en een bewijsaanbod, met conclusie - kort gezegd - dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van het Filmmuseum zal afwijzen met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van het Filmmuseum in de kosten van beide instanties.
1.2
Vertigo heeft bij memorie van grieven dienovereenkomstig geconcludeerd.
1.3
Het Filmmuseum heeft bij memorie de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, harerzijds bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad - van Vertigo in de kosten van (het hof verstaat:) het hoger beroep.
1.4
Vervolgens hebben partijen de zaak op 7 november 2011 doen bepleiten bij monde van hun advocaten. Beide raadslieden pleitten aan de hand van nadien overgelegde notities. Bij die gelegenheid zijn door beide partijen aanvullende producties in het geding gebracht. Partijen hebben op vragen van het hof geantwoord en inlichtingen verschaft.
1.5
Ten slotte is het hof gevraagd arrest te wijzen.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden (tussen-)vonnis van 3 maart 2011 onder rechtsoverweging 1 tot en met 4 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Die vaststelling is in hoger beroep op zichzelf niet in geding, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
3.2
Het gaat in deze zaak kortweg om het volgende.
3.2.1
Het Filmmuseum en [ L ] hebben in maart 1991 een overeenkomst van (onder-)huur en verhuur gesloten voor de duur van vijf plus vijf jaren ter zake van (kort gezegd) de café- en restaurantruimte, met terras en bijbehorende voorzieningen in het perceel Vondelpark 3 te Amsterdam, de vestigingsplaats van het Filmmuseum.
Bij onderhandse akte van 13 december 2000 is het Filmmuseum met voornoemde [ L ] en [ N ] als vertegenwoordigers van Vertigo alsmede met [ L ] als huurder een indeplaatsstelling overeengekomen, die inhield dat het Filmmuseum zich bereid heeft verklaard de (onder-)huur-
overeenkomst na 28 februari 2001 met Vertigo voort te zetten onder de bij die overeenkomst omschreven voorwaarden.
3.2.2
In verband met een komende verhuizing naar een locatie in Amsterdam-Noord heeft het Filmmuseum de huur aan Vertigo opgezegd, laatstelijk bij aangetekende brief van 5 november 2009 per 31 december 2011, stellende daartoe gerechtigd te zijn omdat belangenafweging in haar voordeel uitvalt, subsidiair omdat zij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik, namelijk ontruimde oplevering aan de eigenaar/verhuurder, het stadsdeel. Vertigo wenst deze opzegging niet te aanvaarden.
3.2.3
Het Filmmuseum heeft Vertigo in rechte betrokken en gevorderd dat de kantonrechter zal bepalen dat de overeenkomst van onderhuur zal eindigen op 31 december 2011, met veroordeling van Vertigo tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft na het tussenvonnis van 3 maart 2011 en een uit hoofde daarvan gehouden comparitie van partijen bij zijn – overigens niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard - eindvonnis van 7 april 2011 de vordering toegewezen met veroordeling van Vertigo in de kosten van het geding. Daartegen heeft Vertigo zich voorzien in hoger beroep.
3.3
Door middel van de eerste grief betoogt Vertigo dat de kantonrechter zijn vonnis ontoereikend heeft gemotiveerd, in het bijzonder doordat hij heeft nagelaten de positie van de gemeente en het stadsdeel in zijn oordeel te betrekken en dusdoende geen recht gedaan heeft aan het bepaalde in artikel 7:306 BW.
3.4
De eerste grief kan Vertigo niet baten, reeds omdat noch de gemeente, noch het stadsdeel partij is in dit geding. Bovendien staat vast dat het Filmmuseum haar huurovereenkomst met het stadsdeel heeft opgezegd, zodat artikel 7:306 BW, dat geschreven is voor de situatie waarin de hoofdverhuurder door opzegging tot beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst wil geraken, toepassing mist in de onderhavige situatie, die erdoor wordt gekenmerkt dat de hoofdhuurder tevens onderverhuurder door opzegging beëindiging van de onderhuurovereenkomst nastreeft.
Terecht heeft de kantonrechter geoordeeld, dat de overeenkomst tussen het Filmmuseum en Vertigo na verstrijken van de overeengekomen termijn van vijf plus vijf jaren voor onbepaalde tijd loopt, zodat er na opzegging van die overeenkomst plaats is voor afweging van de belangen van de betrokken partijen, het Filmmuseum en Vertigo.
De toelichting op deze grief lijkt ervan uit te gaan dat de belangenafweging in het voordeel van Vertigo zou zijn uitgevallen, als de belangen van de gemeente/het stadsdeel bij deze belangenafweging zouden zijn betrokken. Voor die veronderstelling bieden de stellingen van Vertigo evenwel onvoldoende houvast, alleen al omdat onbestreden is gebleven dat het pand in kwestie grondig moet worden opgeknapt, met ingrijpende gevolgen voor de gehuurde bedrijfsruimte.
De eerste grief faalt daarom.
3.5
De tweede grief strekt ten betoge dat het gehuurde blijkens de omschrijving in de onderhandse akte van 13 december 2000 meer omvat dan de kantonrechter heeft vastgesteld, namelijk ook het buiten gelegen terras ter linkerzijde van het Vondelparkpaviljoen, alsmede het bordes van het paviljoen.
3.6
De grief is op zichzelf gegrond, maar zij kan niet tot de verlangde vernietiging van het bestreden vonnis leiden reeds omdat zij zich richt tegen een overweging van de kantonrechter die de in het dictum van het vonnis van 7 april 2011 neergelegde eindbeslissing van de kantonrechter niet draagt.
3.7
Door middel van de derde en de (eerste) zevende grief, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, stelt Vertigo de ontvankelijkheid van het Filmmuseum in haar vordering aan de orde, stellende daartoe dat het Filmmuseum geen rechtens relevant belang bij haar vordering heeft. Daartoe betoogt Vertigo dat zij, indien zij in de positie zou kunnen worden gebracht dat zij rechtstreeks van het stadsdeel huurt, eenvoudigweg in het gehuurde kan blijven, terwijl thans nog onvoldoende zekerheid bestaat over de toekomstplannen van de gemeente of het stadsdeel om de verregaande maatregel van een ontruiming door Vertigo te rechtvaardigen.
3.8
Dit betoog kan niet worden aanvaard. Wat er ook zij van de stelling van Vertigo op zichzelf, op grond van de als productie 2 bij de memorie van antwoord overgelegde e-mail van het stadsdeel aan de raadsvrouw van het Filmmuseum van 25 juli 2011 kan als vaststaand worden aanvaard dat het stadsdeel het Filmmuseum in overeenstemming met het bepaalde in het huurcontract wenst te houden aan de verplichting tot het leeg opleveren van het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst. Hetgeen Vertigo daartegenover heeft aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunt om te oordelen dat rekening moet worden gehouden met een voldoende reële mogelijkheid dat zij in het gehuurde kan blijven. Mitsdien heeft het Filmmuseum een rechtens relevant belang om in haar vordering ontvangen te worden.
3.9
De vierde, vijfde en zesde grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij kritiseren de belangenafweging door de kantonrechter en strekken allereerst ten betoge dat de afweging van de belangen van Vertigo en die van het Filmmuseum in het voordeel van Vertigo had moeten uitvallen, reeds omdat het – aldus Vertigo – het Filmmuseum zelf is die de beëindiging van de hoofdhuur door opzegging heeft bewerkstelligd. Volgens Vertigo hoeft zij de tussen het stadsdeel en Filmmuseum “bedisselde” beëindiging daarom niet tegen zich te laten gelden, terwijl ook voor het overige de belangen van Vertigo bij continuering van de beschikbaarheid van het gehuurde naar haar eigen mening zwaarder wegen dan de belangen van het Filmmuseum bij ontruiming ervan door Vertigo.
3.10
Mét Vertigo is het hof van oordeel dat het Filmmuseum bij haar streven naar beëindiging van haar huurovereenkomst met het stadsdeel ook de daarbij betrokken belangen van haar onderhuurder Vertigo in acht had te nemen. Dat betekent evenwel niet dat aan die belangen de doorslaggevende betekenis toekomt die Vertigo bepleit, met name kunnen die belangen niet zonder meer in de weg staan aan de door het Filmmuseum nagestreefde beëindiging van haar huurovereenkomst met het stadsdeel.
Terecht en op goede gronden overwoog de kantonrechter dat de (onder-)huurovereenkomst tussen het Filmmuseum en Vertigo na ommekomst van meer dan tien jaren thans loopt voor onbepaalde tijd en derhalve kan eindigen, indien de belangen van het Filmmuseum bij de beëindiging ervan zwaarder wegen dan die van Vertigo bij continuering ervan. De vraag of zulks het geval is, beantwoordt het hof met de kantonrechter bevestigend.
Het voornemen van het Filmmuseum het museum naar een andere locatie te verplaatsen die meer ruimte en meer mogelijkheden tot ontwikkeling en uitbreiding van haar activiteiten biedt levert een zeer zwaarwegend belang op voor het Filmmuseum om de exploitatie van het Vondelparkpaviljoen te staken. Daarbij komt dat de bevoegdheid van het Filmmuseum tot onderverhuring eindigt met de beëindiging van de hoofdhuur. Zij dient het gehele gebouw in ontruimde staat aan de gemeente/het stadsdeel ter beschikking te stellen, zodat zij niet meer in staat zal zijn het gebruik van het gehuurde aan Vertigo te verschaffen. Zou zij deze verplichting jegens het stadsdeel niet nakomen, dan loopt zij het risico dat het stadsdeel haar aansprakelijk houdt voor de schade die daaruit voortkomt.
Daartegenover is het belang van Vertigo bij ongestoorde exploitatie van haar onderneming op deze voor haar aantrekkelijke locatie in het Vondelpark ook zwaarwegend te noemen.
De belangen van het Filmmuseum wegen zwaarder. Het Filmmuseum is voor haar toekomst, waarbij een publiek belang in het geding is, aangewezen op verhuizing. Vertigo zou, dat valt te begrijpen, haar onderneming op deze bijzondere plaats graag voortzetten maar heeft, naar mag worden aangenomen na zo’n langdurige huurovereenkomst, haar investeringen kunnen terugverdienen. Van betekenis is ook dat Vertigo al vele jaren weet van de verhuisplannen van het Filmmuseum en daarbij is betrokken. Zij wordt dus niet overvallen door de nieuwe situatie die zal ontstaan. In dit verband heeft bovendien te gelden dat van het Filmmuseum mede gelet op haar doelstellingen niet kan worden gevergd de huurovereenkomst met het stadsdeel uitsluitend ten behoeve van de voortzetting van de exploitatie door Vertigo te continueren. Dat geldt ook als van het Filmmuseum wordt verlangd dat zij als hoofdhuurder acht slaat op de belangen van haar onderhuurder Vertigo.
Niet valt verder in te zien dat het Filmmuseum, door gebruik te maken van haar bevoegdheid de hoofdhuurovereenkomst te beëindigen, het recht heeft verwerkt de onderhuurovereenkomst met Vertigo te beëindigen.
Het komt er uiteindelijk op neer dat voor het belang van het Filmmuseum het belang van Vertigo moet wijken.
Tot slot kan nog worden vastgesteld dat, naar thans is komen vast te staan, het Filmmuseum jegens het stadsdeel gehouden is tot ontruimde oplevering van het gehuurde en mitsdien het gehuurde dringend nodig heeft voor het in deze oplevering bestaande eigen gebruik. De grieven vier, vijf en zes falen.
3.11
Hetzelfde lot is ook de laatste grief beschoren, nu deze naast de voorgaande zelfstandige betekenis mist en reeds om die reden niet tot de verlangde vernietiging van het bestreden vonnis kan voeren.
3.12
Ter gelegenheid van de pleidooien heeft het Filmmuseum nog aanvullend gevorderd dat het hof de veroordeling van Vertigo tot ontruiming anders dan de kantonrechter deed uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren. Vertigo heeft deze vordering als tardief aangemerkt.
Het hof gaat aan de vordering voorbij nu het Filmmuseum niet incidenteel heeft geappelleerd en niet eerder dan bij pleidooi de onderhavige grief tegen de desbetreffende overweging van de kantonrechter heeft voorgesteld.
Er bestaat in dit stadium van het geding voorts ontoereikende grond om de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het Filmmuseum op te vatten als een incidentele vordering die los van de hoofdzaak zou moeten worden behandeld en beslist.
4. Slotsom
De grieven zijn tevergeefs voorgedragen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Bewijslevering kan bij gebreke van ter zake dienende stellingen achterwege blijven. Als in het ongelijk gestelde partij dient Vertigo in de kosten van het hoger beroep verwezen te worden.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
verwijst Vertigo in de kosten van dit hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting Filminstituut Nederland begroot op € 649,- voor verschotten, op € 2.682,- voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat deze veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep,
- J.
Wortel en E.J.H. Schrage en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2011 door de rolraadsheer.