HR, 28-09-2010, nr. 09/03197 Hs
ECLI:NL:HR:2010:BN8467
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
09/03197 Hs
- LJN
BN8467
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN8467, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening. Geurproef.
28 september 2010
Strafkamer
nr. 09/03197 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 6 februari 2003, nummer 07/480148-02, ingediend door mr. J. Groen, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van juni 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder
2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Het vonnis waarvan herziening wordt gevraagd betreft een veroordeling van de aanvrager ter zake van een op 6 september 2002 te Heino, gemeente Raalte, door twee of meer verenigde personen gepleegde poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2. De Politierechter heeft volstaan met een "aantekening mondeling vonnis" als bedoeld in art. 378a, eerste lid, Sv.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid.
(i) Opsporingsambtenaren [verbalisant 1 t/m 4] hebben het volgende gerelateerd. Op vrijdag 6 september 2002 omstreeks 03:48 uur gingen zij naar aanleiding van een melding naar de [a-straat] in Heino, alwaar drie mannen zich verdacht zouden ophouden in de omgeving van "[A]". Ter plaatse gekomen zagen de opsporingsambtenaren twee personen bij de voordeur van een woning. Eén van de personen zat geknield met zijn gezicht naar de deur gericht. Zij kregen de indruk dat deze personen probeerden in te breken in deze woning door de voordeur open te breken. Tevens zagen zij nog één persoon voor "[A]", bij het portiek. Toen zij stopten en uitstapten zagen zij dat onmiddellijk hierop alle drie de personen begonnen te rennen. Na een korte achtervolging werd verdachte [betrokkene 1] aangehouden. Omstreeks 07:10 uur werden verdachten [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op de rondweg te Heino aangehouden. Omstreeks 07:30 uur werd tenslotte verdachte [betrokkene 4] op de [a-straat] te Heino aangehouden. Ter plaatse werd een zwartkleurige Honda Civic CRX met het kenteken [AA-00-BB] aangetroffen. De ramen van de auto waren in tegenstelling tot de in de omgeving geparkeerde auto's niet beslagen en de motorkap van de auto voelde lauw aan. Dit kenteken staat sinds 2002 geregistreerd ten name van [betrokkene 5], wonende te [woonplaats]. (Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina's 57-59).
(ii) De aangever [betrokkene 6], eigenaar van "[A]" aan de [a-straat 1] te Heino, heeft het volgende verklaard. Een dag voor de poging tot inbraak, op donderdag 5 september of woensdag 4 september, kwam bij hem in de zaak een man binnen van ca. 25-35 jaar. Hij sprak gebrekkig Nederlands en Engels. De man had een donker getint uiterlijk met donker tot zwart haar. De man keek volgens de aangever opvallend veel naar de telefoons en de fotocamera's die hij in de vitrine heeft liggen.
Op vrijdag 6 september om 06:30 uur zag hij dat was getracht de deur van zijn winkel open te breken. Hij zag dat het kozijn en de deur diverse grove breeksporen vertoonden en dat het slot stuk was. (Proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pagina 54).
(iii) Aanvrager [aanvrager] werd op 11 september 2002 op het politiebureau te Raalte buiten heterdaad aangehouden. (Proces-verbaal van aanhouding, doorgenummerde pagina 42).
(iv) [Betrokkene 2] heeft het volgende verklaard. De aanvrager had hem op vrijdag 6 september 2002 een aantal malen kort na elkaar gebeld. Het eerste telefoontje was om 05:15 uur. Later werd [betrokkene 2] weer gebeld en de aanvrager vertelde aan hem dat hij op straat in Heino rondliep. Ook na de aanhouding in Heino van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] om 07:10 uur werd [betrokkene 2] nog een aantal malen door de aanvrager gebeld. Hij weet dat de aanvrager de eigenaar is van een zwarte Honda Civic. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 68).
(v) [Betrokkene 2] heeft aan opsporingsambtenaar [verbalisant 5] het vermoedelijke gsm-nummer van de aanvrager doorgegeven. Bij nader onderzoek van de gsm-telefoon van [betrokkene 2] bleek dat het telefoonnummer hetgeen [betrokkene 2] had opgegeven één keer gebeld is. (Proces-verbaal onderzoek GSM-telefoon, doorgenummerde pagina 99).
(vi) [Betrokkene 4] heeft het volgende verklaard. Hij is samen met [betrokkene 1] en de aanvrager van het AZC in Dronten met de auto van de aanvrager, een zwarte Honda, naar een dorp gereden, waar zij stopten in een winkelstraat. Hij heeft gezien dat [betrokkene 1] en de aanvrager de deur aan het openbreken waren. Ze waren daar beiden mee bezig. Hij hoorde ook dat de deur kraakte. Ze waren dus samen bezig. [Betrokkene 1] en de aanvrager hadden niet aan hem verteld dat zij wilden gaan inbreken. Hij had daar eerder niets van gehoord. Op het moment dat hij langs hen liep hoorde hij wel het gekraak van de deur en ze zaten allebei op hun knieën. Hij wist dat [betrokkene 1] en de aanvrager wegrenden vanwege het feit dat ze aan het inbreken waren. Hij moest dus zelf ook wel wegrennen omdat hij bij hen was. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 73-74).
(vii) [Betrokkene 1] heeft verklaard dat de aanvrager bij hem en [betrokkene 4] aanwezig was in Heino. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 82).
(viii) De aanvrager heeft het volgende verklaard. Hij is in de nacht van 5 op 6 september 2002 samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 4] vanuit het AZC Dronten weggegaan om in zijn auto wat rond te rijden en kwam vervolgens in Heino, waar ze met zijn drieën maar wat rondgelopen hebben. Zij reden in de zwarte Honda met het kenteken waarin de combinatie PG en 48 voorkomt. (Proces-verbaal van verhoor, doorgenummerde pagina 84).
(ix) Er is een geuridentificatieproef verricht waaruit bleek dat speurhond Rex een geurovereenkomst waarnam tussen de aangeboden geurmonsters van het op de plaats van het delict aangetroffen breekijzer en de geurdragers welke waren vastgehouden door de aanvrager. (Proces-verbaal uitvoeren geuridentificatieproef, doorgenummerde pagina 91).
5.3. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het hiervoor onder 5.2 sub (ix) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager één van de personen is geweest die de tenlastegelegde poging tot diefstal door middel van braak heeft gepleegd.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat de Politierechter de aanvrager van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 september 2010.