Hof Den Haag, 25-02-2015, nr. 200.153.443/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:1729, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
25-02-2015
- Zaaknummer
200.153.443/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1729, Uitspraak, Hof Den Haag, 25‑02‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:724, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Wetingang
art. 160 Burgerlijk Wetboek Boek 1
Uitspraak 25‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Naar aanleiding van observatierapport wordt aangenomen dat sprake is (geweest) van een samenleving als ware zij gehuwd. De man is uit hoofde daarvan niet langer gehouden aan de vrouw een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud te voldoen.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 februari 2015
Zaaknummer : 200.153.443/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-190
Zaaknummer rechtbank : C/10/442331
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.D. Jager-van den Berg te Dordrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 1 augustus 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 juni 2014 van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam.
De vrouw heeft op 12 september 2014 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 5 december 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is afgewezen het verzoek van de man om de partneralimentatie te beëindigen op grond van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vraag of verplichting van de man om aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) te betalen is beëindigd omdat de vrouw is gaan samenleven als ware zij gehuwd.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat primair:
- -
de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 31 maart 2013 dan wel 31 oktober 2013 dan wel een datum als het hof in goede justitie juist acht op grond van artikel 1:160 BW ten einde is gekomen, omdat de vrouw samenwoont met de heer [naam] een ander als ware zij gehuwd;
- -
de vrouw gehouden is de ten onrechte door haar ontvangen partneralimentatie vanaf 1 april 2013 dan wel 1 november 2013 dan wel een door het hof te bepalen datum terug te betalen aan de man;
- -
de vrouw gehouden is aan de man een bedrag van € 15.932,- te vergoeden wegens de kosten van het rechercherapport;
- -
de vrouw gehouden is de auto (Mini Cooper Cabriolet met kenteken [nummer]) af te geven aan de man, binnen twee weken na betrekening van de in deze te geven beschikking op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat zij daarmee in gebreke blijft.
Subsidiair verzoekt de man de alimentatie te bepalen op een bedrag en met een ingangsdatum als het hof in goede justitie juist acht.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de door de man verzochte vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen.
4. De man meent dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoeken heeft afgewezen nu voldoende is gebleken dat de vrouw samenleeft met de heer [naam] als ware zij gehuwd. Op basis van de door hem overgelegde observaties van het onderzoeksbureau H.B, Investigations moet worden geconcludeerd dat de vrouw in de periode van 28 maart 2013 tot en met 30 oktober 2013 het merendeel van de geobserveerde periode de nacht heeft doorgebracht in de woning van [naam]. De vrouw en [naam] zien elkaar bijna dagelijks, de vrouw heeft een eigen sleutel van zijn woning en verblijft ook in de woning als [naam] er niet was. De vrouw is gedurende de observatieperiode maar 7 keer in haar woning gesignaleerd gedurende korte tijdspannes. Ook stonden de vuilniscontainers bij de woning van de vrouw nooit aan de straat. Op de momenten dat de vrouw niet bij [naam] verbleef, was zij vaak bij een vriendin, op de camping of op vakantie. De man stelt dat tussen [naam] en de vrouw sprake is van een wederzijdse verzorging aangezien [naam] in de verzorging van de vrouw voorziet door hulp en bijstand te bieden bij haar psychische problemen. Voorts eten de vrouw en [naam] samen, koken zij voor elkaar en doen zij samen boodschappen. De vrouw en [naam] treden samen met de kinderen naar buiten als een gezin. De man heeft de vrouw verzocht inzage te geven in haar energie rekeningen en haar financiële huishouding, maar zij heeft dat geweigerd. De man is ervan overtuigd dat ook uit die stukken zal blijken dat sprake zij een gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse verzorging.
5. De vrouw stelt dat uit het rapport van het onderzoeksbureau niet kan worden afgeleid dat zij samenwoont met [naam]. Zij heeft bij vlagen veel contact gehad met hem, maar er is nooit sprake geweest van een samenwoning als ware zij gehuwd. De vrouw kampte met angsten waardoor zij niet alleen thuis durfde te zijn en veel bij [naam] verbleef. Er is ook een periode geweest dat zij van hem afhankelijk was als gevolg van haar persoonlijke problematiek. De man is steeds van deze situatie op de hoogte geweest. Er is geen voornemen om te gaan samenwonen en al haar persoonlijke spullen zijn in haar eigen woning gebleven. De in het rapport weergegeven observaties bevatten gissingen en geven geen totaal overzicht. Als de vrouw in de woning van [naam] is geweest op een bepaalde dag, betekent dat nog niet dat zij op die dag niet thuis was. Bovendien is van de observatieperiode van 245 dagen gedurende 157 dagen niet geobserveerd. Uit het rapport kan kortom in de visie van de vrouw niet worden geconcludeerd dat de vrouw het merendeel van de tijd bij [naam] heeft doorgebracht. De vrouw voert verder aan dat zij nooit haar zelfstandigheid heeft opgegeven omdat zij noch [naam] in de positie zijn om dat te doen; [naam] heeft een grote rol in haar leven gespeeld maar zij hebben beiden hun eigen (financiële) huishouding. Van wederzijdse verzorging is nooit sprake geweest.
6. Het hof overweegt als volgt. Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze is gaan samenleven met een ander als ware zij gehuwd. Om aan te nemen dat sprake is van een situatie van samenleven als ware zij gehuwd is niet alleen vereist dat er sprake is van de aanwezigheid van een duurzame affectieve relatie maar ook dat is gebleken dat partijen samenleven, een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat de samenlevenden elkaar wederzijds verzorgen.
7.Vast staat dat de vrouw en [naam] sinds 2009 een affectieve relatie met elkaar hebben. Zij zijn zeer op elkaar en op elkaars kinderen betrokken, zij gaan samen met de kinderen op vakantie, eten meestal samen en verblijven veel bij elkaar. Ook de kinderen van de vrouw slapen bij [naam]. Dit alles wordt door de vrouw erkend. De vrouw heeft echter, ook ter zitting, uitdrukkelijk ontkend dat zij met [naam] samenwoont in de zin van 1:160 BW. Zij heeft in eerste aanleg verklaard dat zij 7 á 10 nachten per maand in haar eigen huis verblijft en dat zij haar eigen kosten heeft; ook de kosten van de maaltijden worden door [naam] en door haar gedeeld. Verder heeft zij een niet gedateerde verklaring overgelegd waarin de samenwoning ook door [naam] wordt ontkend. Weliswaar is er aldus de vrouw, sprake geweest van een periode dat zij bijna voortdurend bij [naam] verbleef en dat hij ook voor haar zorgde, maar dat had te maken met haar psychische gesteldheid: zij had hem toen zeer nodig. Van (een voornemen tot) samenwoning was en is geen sprake.
8.De man heeft zich, gelet op deze ontkenning, gewend tot H.B. Investigations voor het doen van onderzoek. De man heeft ter zitting uiteen gezet dat hij die stap heeft genomen omdat hij wist dat op hem een zware bewijslast rust om aan te tonen dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd. H.B. Investigations heeft van 28 maart tot en met 30 oktober 2013 observaties verricht. Gedurende de zeven maanden dat de observaties hebben geduurd, is de auto van de vrouw steeds ’s avonds bij de woning van [naam] aangetroffen. Geconstateerd is dat de vrouw en [naam] samen uitgaan en samen boodschappen doen. De vrouw is gedurende de observatieperiode slechts enkele malen en geen enkele nacht in haar eigen woning aangetroffen. Ook de kinderen van de vrouw overnachten regelmatig bij [naam] volgens de observaties. Verder is geconstateerd dat de vuilcontainer van de vrouw nooit aan de straat staat op de ophaaldagen. Na afloop van observatieperiode heeft de man de vrouw met de conclusies van het bureau geconfronteerd en haar verzocht gegevens over te leggen waaruit zou blijken dat zij geen gemeenschappelijke huishouding met [naam] zou voeren, zoals bankafschriften waaruit blijkt dat zij voor eigen rekening boodschappen doet en een overzicht van haar energie verbruik waaruit zou kunnen blijken dat zij daadwerkelijk in haar eigen woning verblijft en niet in de woning van [naam]. Ondanks herhaald verzoek heeft hij deze gegevens niet van de vrouw ontvangen. Ook in de procedure in hoger beroep zijn geen gegevens overgelegd die de uit de observaties getrokken conclusies dat de vrouw iedere nacht bij [naam] overnacht en dat de vrouw en [naam] elkaar wederzijds verzorgen, ontkrachten.
9. Het hof komt, gelet op enerzijds de geobserveerde gedragingen en anderzijds de verklaringen van de vrouw over de invulling van haar relatie zowel in de stukken als ter zitting, tot de conclusie dat vanaf de datum waarop de nihistelling door de man is verzocht, is voldaan aan de vereisten van 1:160 BW. De enkele ontkenning van de vrouw en van [naam] dat zij niet samenwonen, kan niet ontkrachten dat zij hun affectieve relatie invullen op een manier die getuigt van een praktisch dagelijks samenleven in een lotsverbondenheid gedurende een zekere tijd waardoor die samenleving, ook al zou deze door de vrouw en [naam] niet als zodanig worden ervaren en ook niet als zodanig zijn bedoeld, de kenmerken draagt van een huwelijkse verhouding als bedoeld in 1:160 BW. Weliswaar stelt de vrouw dat zij thans niet langer alle nachten in de woning van [naam] verblijft en dat zij ook gedurende de observatieperiode niet alle nachten bij hem sliep maar deze enkele mededeling acht het hof in het licht van bovengenoemde observaties en verklaringen onvoldoende onderbouwd. Ook haar verklaring dat zij haar eigen boodschappen betaalt en dat [naam] en zij onderling de uitgaven verrekenen heeft de vrouw niet nader onderbouwd. Dat de relatie tussen [naam] en de vrouw tenslotte thans minder intensief zou zijn, doet verder niet ter zake. Immers de verplichting tot het betalen van partneralimentatie eindigt op het moment dat de vrouw is gaan samenleven met een ander als ware zij gehuwd. De omstandigheid dat op een later moment de relatie bekoelt en de samenleving wellicht niet meer kan worden gelijkgesteld met een huwelijkse samenleving, is niet relevant.
10. Gelet op het vorenstaande is komen vast te staan dat tussen de vrouw en [naam] sprake is (geweest) van een samenleving als ware zij gehuwd en de man uit hoofde daarvan niet langer gehouden is aan de vrouw een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud te voldoen.
Ingangsdatum
11. De man heeft verzocht de onderhoudsverplichting te beëindigen met ingang van 31 maart 2013 danwel met ingang van 30 oktober 2013.
12. Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft in haar oordeel dat sprake is van een samenleving als ware zij gehuwd het gehele observatierapport betrokken. De observatie heeft plaatsgevonden over de periode van 28 maart 2013 tot en met 30 oktober 2013. Nu de gehele periode is betrokken in het oordeel kan pas per 30 oktober 2013 worden aangenomen dat sprake is van een huwelijkse samenleving. Met ingang van voornoemde datum eindigt de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw.
13. De man heeft verzocht om terugbetaling van de door hem onverschuldigd betaalde partneralimentatie. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou moeten blijken dat de vrouw niet in staat is tot terugbetaling van de onverschuldigde partneralimentatie danwel dat terugbetaling niet van haar kan worden gevergd. Het hof zal derhalve conform het verzoek van de man bepalen dat de vrouw gehouden zal zijn de onverschuldigd betaalde partneralimentatie aan de man terug te betalen.
Kosten rechercherapport
14. De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van het rechercherapport van € 15.932,-. Het hof zal de vrouw als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het rapport.
Afgifte Mini Cooper
15. De man heeft verzocht om afgifte van de Mini Cooper cabrio met kenteken [nummer] aan hem. Het hof oordeelt dat de man geen grief heeft geformuleerd tegen de afwijzing van zijn verzoek tot afgifte door de rechtbank. Ook heeft hij zijn verzoek in appel niet onderbouwd. Onduidelijk is dan ook wat de grondslag is voor het verzoek. De man heeft daarmee niet voldaan aan zijn stelplicht. Het hof wijst het verzoek van de man af.
16. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zal beslissen al volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken eindigt op 30 oktober 2013;
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de ten behoeve van het rechercherapport gemaakte kosten begroot op € 15.932,-;
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de door hem onverschuldigde partneralimentatie vanaf 1 november 2013
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Sutorius-Van Hees en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2015.