HR, 17-05-2011, nr. S 10/03584
ECLI:NL:HR:2011:BQ4778
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-05-2011
- Zaaknummer
S 10/03584
- LJN
BQ4778
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4778, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑05‑2011; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvrage.
17 mei 2011
Strafkamer
nr. S 10/03584
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 oktober 2004, nummer 22/000125-04, ingediend door mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 21 juli 2003 - de aanvrager ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat het de vraag is of de aanvrager zou zijn veroordeeld, zoals thans is gebeurd, indien het Hof bekend was geweest met de inhoud van de bij de aanvrage gevoegde verklaring van [betrokkene 1] van 1 december 2009, de verklaring van [betrokkene 2] van 6 mei 2009 en de verklaring van [betrokkene 3] van 9 augustus 2010.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat een aanvrager bij een aanvrage tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom een getuige op een hem belastende verklaring terugkomt (vgl. HR 29 april 1997, LJN ZC9316, NJ 1997/688).
3.4. Voor zover [betrokkene 1] in zijn verklaring van 1 december 2009 al een reden heeft gegeven voor het terugkomen op zijn - door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring - levert die reden onvoldoende grond op om aan te nemen dat laatstgenoemde verklaring onjuist is geweest.
De verklaring van [betrokkene 2] van 6 mei 2009 houdt niets in omtrent diens eigen wetenschap met betrekking tot het bewezenverklaarde.
Voor zover in de verklaring van [betrokkene 3] van 9 augustus 2010 als reden voor het terugkomen op een de aanvrager belastende verklaring ligt besloten dat hij destijds in een voor hem vreemde taal is gehoord, blijkt uit het dossier niet dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om zonder bijstand van een tolk te worden gehoord.
3.5. Het voorgaande brengt mee dat aan de inhoud van de bij de aanvrage overgelegde verklaringen geen ernstig vermoeden kan worden ontleend als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage is derhalve kennelijk ongegrond, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 mei 2011.