Hof Amsterdam, 28-04-2009, nr. 106.005.511-01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BN1435
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-04-2009
- Zaaknummer
106.005.511-01
- LJN
BN1435
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BN1435, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑04‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑04‑2009
Inhoudsindicatie
Effectenlease. Vernietiging overeenkomst werkt terug tot het tijdstip waarop deze is aangegaan. Ook wat vóór de vernietiging is betaald dient te worden terugbetaald. Wettelijke rente daarover is eerst verschuldigd na intreden van verzuim: ingebrekestelling vereist.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1) [Appellante sub 1],
wonend te [A],
2) [Appellante sub 2],
wonend te [B],
3) [Appellant sub 3],
wonend te [C],
4) [Appellant sub 4],
wonend te [D],
5) [Appellant sub 5],
wonend te [E],
6) [Appellante sub 6],
wonend te [F], gemeente [G]
APPELLANTEN,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
t e g e n
de naamloze vennootschap DEXIA NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.P. Roth te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna (ook) [appellante sub 1] c.s. en Dexia genoemd.
Bij dagvaarding van 8 februari 2006 zijn [appellante sub 1] c.s. in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 juli 2005 (het derde tussenvonnis) en 10 november 2005 (het eindvonnis), in deze zaak onder kenmerk CV 04-8720 gewezen tussen hen als eisers en Dexia als gedaagde.
Vervolgens is door Dexia en anderen op de voet van art. 7:907 lid 1 BW bij dit hof een verzoek ingediend tot verbindendverklaring van een door hen gesloten overeenkomst stekkend tot vergoeding van schade zoals onder andere in dit geding aan de orde. Het geding is hierop geschorst. Bij beschikking van 25 januari 2007 heeft het hof de zojuist bedoelde overeenkomst verbindend verklaard, waarna [appellante sub 1] c.s. met inachtneming van het bepaalde in art. 7:908 lid 2 BW schriftelijk hebben medegedeeld dat zij, althans hun echtgenoten, niet aan die overeenkomst gebonden wilden zijn. De verbindendverklaring daarvan heeft hierdoor ten aanzien van hen geen gevolg. Hierna is het geding op verzoek van [appellante sub 1] c.s. hervat.
Bij memorie van grieven hebben [appellante sub 1] c.s. één grief tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven. Appellante sub 6 (hierna: [appellante sub 6]) heeft tevens haar eis vermeerderd en producties in het geding gebracht.
Bij memorie van antwoord heeft Dexia de grief bestreden en geconcludeerd zoals in die memorie weergegeven.
Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grief verwijst het hof naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 31 maart 2005, waartegen geen beroep is ingesteld, onder 1.1 tot en met 1.7 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat die feiten ook in hoger beroep vast staan.
4. Beoordeling
4.1
De echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. zijn met een rechtsvoorgangster van Dexia, Bank Labouchere NV, die daarbij handelt onder de naam Legio-Lease, effectenleaseovereenkomsten aangegaan met een looptijd van zesendertig maanden. De echtgenoten hebben zich daarbij verplicht tot betaling van de rente over de door de bank aan hen geleende aankoopsom van de effecten in zesendertig maandelijkse termijnen, tot betaling van een bedrag van € 45,38 rond de vijfendertigste maand en tot betaling van (het restant van) de aankoopsom van de effecten aan het eind van de overeenkomst, in beginsel te bekostigen uit de verkoopopbrengst van de effecten.
4.2
[Appellante sub 1] c.s. hebben ieder voor zich op de voet van het bepaalde in art. 1:89 lid 1 BW de nietigheid ingeroepen van de effectenleaseovereenkomsten wegens het ontbreken van hun toestemming als bedoeld in art. 1:88 lid 1 aanhef en sub d BW.
4.3
[Appellante sub 1] c.s. hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd – voor zover in hoger beroep nog van belang - dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomsten rechtsgeldig (buitengerechtelijk) zijn vernietigd, en veroordeling van Dexia tot terugbetaling aan hun echtgenoten van de bedragen die ieder van hen ter uitvoering van de hun betreffende effectenleaseovereenkomst aan Dexia, althans haar rechtsvoorgangster, heeft betaald.
4.4
De kantonrechter heeft in het derde tussenvonnis voor recht verklaard dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en partijen in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de rentebedragen die tot aan de vernietiging op de voet van de overeenkomsten zijn betaald. In het eindvonnis heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld tot terugbetaling aan de echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. van de rentebedragen die volgens opgaaf van [appellante sub 1] c.s. ná de respectievelijke vernietigingsverklaringen zijn betaald. Voor het overige zijn de vorderingen tot terugbetaling afgewezen.
4.5
Het hoger beroep strekt ertoe om, naast de door de kantonrechter reeds toegewezen rentebetalingen van na de vernietiging, tevens terugbetaling te verkrijgen van de rentebetalingen gedaan vóór de vernietiging. Het hoger beroep richt zich dus alleen tegen het derde tussenvonnis, voor zover daarbij niet aan het geschil omtrent enig deel van het gevorderde een einde is gemaakt, namelijk op het punt van de omvang van de terugbetalingsverplichting van Dexia. In zoverre is de appeltermijn van het tussenvonnis eerst met het eindvonnis gaan lopen en is de appeltermijn dus niet overschreden.
4.6
Uit niets blijkt voorts dat in hoger beroep is beoogd de eis in zoverre te wijzigen dat terugbetaling wordt gevorderd aan anderen (namelijk aan [appellante sub 1] c.s. zelf) dan aan degenen die partij waren bij de overeenkomsten (de echtgenoten). Voor zover het petitum van de memorie van grieven anders luidt, wordt zulks verbeterd gelezen, in dier voege dat voor appellanten in de vijfde en zesde regel van het petitum wordt gelezen de echtgenoten van appellanten.
4.7
[Appellante sub 1] c.s. hebben in hoger beroep wel hun oorspronkelijke vordering tot terugbetaling van concrete bedragen gewijzigd in een ongespecificeerde vordering tot terugbetaling van al hetgeen (naar het hof begrijpt:) uit hoofde van de in geding zijnde effectenleaseovereenkomsten aan rente is betaald. [Appellante sub 6] heeft in hoger beroep bovendien haar eis vermeerderd in dier voege – kort gezegd - dat voor recht wordt verklaard dat nog een drietal andere door haar echtgenoot met Bank Labouchere N.V. gesloten effectenleaseovereenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Dexia ook wordt veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen haar echtgenoot uit hoofde van die overeenkomsten heeft betaald.
4.8
Niet valt in te zien dat het Dexia – die onder andere gelet op het bepaalde in art. 3:15i BW geacht wordt haar administratie en boekhouding op orde te hebben – in geval van een veroordeling overeenkomstig de gewijzigde eis niet duidelijk zou zijn tot welke prestatie zij alsdan gehouden is. Dat bezwaar tegen de gewijzigde eis wordt daarom gepasseerd. Tegen de vermeerdering van eis van [appellante sub 6] heeft Dexia geen bezwaar gemaakt. De wijziging en vermeerdering van eis zijn voorts geen van beide met de eisen van een goede procesorde in strijd, zodat in hoger beroep wat [appellante sub 1] c.s. betreft op de gewijzigde eis en wat [appellante sub 6] betreft bovendien op de vermeerderde eis recht zal worden gedaan.
4.9
De kantonrechter heeft aan zijn beslissing tot afwijzing van de vordering tot terugbetaling van rentebetalingen daterend van vóór de vernietiging ten grondslag gelegd de redenering, kort gezegd, dat die rentebetalingen zijn aan te merken als opeisbaar geworden burgerlijke vruchten van de vorderingen van Dexia op de echtgenoten uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten, die Dexia als bezitter te goeder trouw van die vorderingen toebehoren. Deze redenering gaat niet op. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
4.10
De vernietiging van een overeenkomst werkt krachtens art. 3:53 lid 1 BW terug tot het tijdstip waarop zij is aangegaan. Door de vernietiging ontvalt vanaf dit tijdstip de rechtsgrond aan de prestaties die partijen op grond van de overeenkomst hebben verricht, zodat die prestaties moeten worden geacht zonder rechtsgrond te zijn verricht. De partijen zijn daarom gerechtigd hetgeen zij ter voldoening aan de overeenkomst jegens elkaar hebben gepresteerd, als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Hierin voorziet art. 6:203 BW.
4.11
Het bovenstaande brengt mee dat de echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. gerechtigd zijn al hetgeen zij op grond van de overeenkomsten aan Dexia hebben betaald, dat wil zeggen de betaalde rente, van Dexia terug te vorderen. De desbetreffende vorderingen kunnen krachtens art. 1:89 lid 5 BW ook door [appellante sub 1] c.s. worden ingesteld, hetgeen zij hebben gedaan.
4.12
Ten onrechte gaan Dexia en de kantonrechter ervan uit dat Dexia recht kan doen gelden op de door haar ontvangen rente omdat, kort gezegd, deze een vrucht zou zijn van haar vorderingen op de echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. en Dexia ten aanzien van die vorderingen als bezitter te goeder trouw moet worden aangemerkt. Art. 6:206 jo. 3:120 BW brengt mee dat degene die van een ander zonder rechtsgrond een goed, zoals een vordering, heeft ontvangen, niet gehouden is tot afgifte van de vruchten van die vordering, zoals gekweekte rente, indien hij als bezitter te goeder trouw kan worden aangemerkt. Deze situatie doet zich niet voor.
4.13
De echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. hebben bij de overeenkomsten immers geen vordering of vorderingen aan Dexia overgedragen. Dexia kan derhalve noch als ontvanger van een vordering, noch als ontvanger van enige vrucht daarvan worden aangemerkt, laat staan als bezitter te goeder trouw van een ontvangen vordering. Hetgeen de echtgenoten op de voet van de overeenkomsten aan Dexia hebben betaald, strekte tot voldoening van eigen vorderingen van Dexia, die zij rechtstreeks aan de overeenkomsten kon ontlenen. Met “vruchten” zoals bedoeld in art. 6:206 jo. 3:120 BW heeft dit niets uit te staan.
4.14
Evenmin – voor zover Dexia dit wil betogen – kan hetgeen de echtgenoten hebben betaald, worden beschouwd als een aan Dexia toekomende vrucht van een onverschuldigd betaalde geldsom. De echtgenoten hebben immers aan Dexia geen geldsom – anders dan de rente – betaald, waarvan Dexia bezitter te goeder trouw is geweest en waarvan de betaalde rente de vrucht was. Dat Dexia bij de overeenkomsten aan hen geldleningen heeft verstrekt, maakt dit niet anders: van de desbetreffende betalingen was Dexia niet de ontvanger, zodat zij evenmin kan worden geacht daarvan vruchten - in de vorm van door de echtgenoten betaalde rente – te hebben ontvangen.
4.15
Nu de situatie waarop art. 6:206 jo. 3:120 BW ziet, zich derhalve niet voordoet, kan het aangevallen oordeel van de kantonrechter niet in stand blijven. Door de vernietiging van de overeenkomsten is, van aanvang af, aan de rentebetalingen van de echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. de rechtsgrond ontvallen. De vordering tot terugbetaling van de betaalde rente is daarom krachtens art. 6:203 BW toewijsbaar. De grief slaagt dus.
4.16
De overige verweren van Dexia heeft de kantonrechter op goede gronden – waarmee het hof zich verenigt - verworpen. Daarmee staat niets in de weg aan een volledige restitutie van hetgeen uit hoofde van de respectieve overeenkomsten is betaald. Dexia is daarover eerst de wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van verzuim (niet: de data van betaling zoals [appellante sub 1] c.s. aannemen) waartoe in beginsel een ingebrekestelling is vereist en die voor iedere overeenkomst afzonderlijk zal moeten worden bepaald. Gesteld noch gebleken is immers dat Dexia de betrokken betalingen te kwader trouw zou hebben aangenomen als bedoeld in art. 6:205 BW.
5. Slotsom
De conclusie is dat de bestreden vonnissen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, niet in stand kunnen blijven. Dexia zal alsnog worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen uit hoofde van de respectieve overeenkomsten is betaald. Bovendien zal de vermeerderde eis van [appellante sub 6] – als niet bestreden – integraal worden toegewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de in de memorie van grieven aangeduide effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en de echtgenoot van [appellante sub 6] rechtsgeldig zijn vernietigd;
veroordeelt Dexia tot terugbetaling aan de echtgenoten van [appellante sub 1] c.s. van al hetgeen uit hoofde van de in geding zijnde en vernietigde effectenleaseovereenkomsten aan haar is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf het tijdstip waarop het verzuim van Dexia is aangevangen na ingebrekestelling of bij gebreke daarvan, vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, respectievelijk – voor zover het de vermeerderde eis van [appellante sub 6] betreft – vanaf de datum van de memorie van grieven;
wijst het meer of anders gevorderde af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van [appellante sub 1] c.s. gevallen op € 332,87 aan verschotten en € 632,- aan salaris;
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, P.C. Römer en A.S. Arnold en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2009 door de rolraadsheer.