Rb. Haarlem, 01-07-2009, nr. 149437 / HA ZA 08-1090, nr. 153830 / HA ZA 09-113
ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6765
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
01-07-2009
- Magistraten
Mr. E.A. Coyajee-Kappers
- Zaaknummer
149437 / HA ZA 08-1090
153830 / HA ZA 09-113
- LJN
BJ6765
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6765, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 01‑07‑2009
Uitspraak 01‑07‑2009
Mr. E.A. Coyajee-Kappers
Partij(en)
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 1 juli 2009
in de (hoofd-)zaak met zaaknummer / rolnummer: 149437 / HA ZA 08-1090 van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V. (VOORHEEN POSTBANK N.V.),
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. S.I. van der Staal,
tegen
- 1.
[Gedaagde 1],
wonende te Zandvoort,
gedaagde,
advocaat mr. C.H.J.M. Abeln,
- 2.
[Gedaagde 2],
wonende te Zandvoort,
gedaagde,
advocaat mr. C.H.J.M. Abeln,
- 3.
[Gedaagde 3],
wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. M. Raaijmakers,
- 4.
[Gedaagde 4],
wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
gedaagde,
advocaat mr. M. Raaijmakers,
en in de (vrijwarings-)zaak met zaaknummer / rolnummer 153830 / HA ZA 09-113 van
- 1.
[Eiser],
wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
- 2.
[Eiseres],
wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
eisers,
advocaat mr. M. Raaijmakers,
tegen
- 1.
[Gedaagde 1],
wonende te Zandvoort,
- 2.
[Gedaagde 2],
wonende te Zandvoort,
gedaagden,
advocaat mr. C.H.J.M. Abeln.
Eiseres in de hoofdzaak zal hierna ING genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak sub 1 en 2, tevens gedaagden in de vrijwaringszaak zullen hierna [gedaagden 1–2] genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak sub 3 en 4, tevens eisers in de vrijwaringszaak, zullen hierna [gedaagden 3–4] worden genoemd.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 11 februari 2009
- —
het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2009.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 25 maart 2009
- —
het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2009.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten
3.1.
Op 1 augustus 2004 zijn [gedaagden 3–4] als vennoten toegetreden tot de v.o.f. AWP Home-Art (hierna: de vennootschap).
3.2.
Op 19 juli 2006 zijn [gedaagden 3–4] ten behoeve van de vennootschap met ING (toen geheten de Postbank N.V.) een kredietovereenkomst aangegaan onder Gironummer […89] (hierna ook: de kredietrekening of het krediet), met een kredietlimiet van EUR 110.000,-. De kredietlimiet is vanaf 1 oktober 2006 per kwartaal telkens verlaagd met een bedrag van EUR 3.300,-. Op de overeenkomst zijn de Voorwaarden Kredietverlening van toepassing. Voor zover van belang is daarin onder meer bepaald:
‘Artikel I. Beëindiging en/of opeisbaarheid
Postbank en Debiteur zijn te allen tijde bevoegd om deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen. Na opzegging is een eventueel debetsaldo onmiddellijk in zijn geheel opeisbaar.’
3.3.
Tussen [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] wordt op 24 september 2006 de overnameovereenkomst getekend, waarbij [gedaagden 1–2] de vennootschap van [gedaagden 3–4] overnemen. Voor zover van belang is daarin het volgende overeengekomen:
‘(…)
V.O.F. AWP Home-Art wordt per uiterlijk 15 oktober 2006 door partij B overgenomen geheel volgens de inschrijving Kamer van Koophandel, inschrijfnummer 34105457. Dit inclusief de handelsnaam Different-Store en domeinnaamregistratie. Tevens wordt hierbij ook de girorekening met nummer […89] en het hierbij behorende actieve krediet overgenomen.
Partij B vrijwaart partij A van alle rechten en plichten geldende na uiterlijk 15 oktober 2006.
(…)’.
3.4.
Op 24 september 2006 hebben [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] met betrekking tot Girorekening […89] een formulier ‘Wijziging op de Zakelijke Girorekening’ ondertekend. Daarop is aangegeven dat [gedaagden 3–4] terugtreden als vertegenwoordigers van de Zakelijke Girorekening en [gedaagden 1–2] als vertegenwoordigers van de Zakelijke girorekening dienen te worden aangemerkt. Tevens werd een formulier ‘Aanvraag of vervanging Giropas/Giropasbasis voor zakelijk gebruik’ door [gedaagde 1] ondertekend ten behoeve van Girorekening […28]. Op de vraag ‘Wat is de reden van vervanging voor uw Giropas(basis)?’ werd daarbij vermeld: ‘overname rekening’.
3.5.
Op 5 oktober 2006 treden [gedaagden 3–4] uit als vennoten van de vennootschap, onder gelijktijdige toetreding van [gedaagden 1–2] als vennoten.
3.6.
Het debetsaldo van de kredietrekening bedraagt op 5 oktober 2006 EUR 109.540,38.
3.7.
Op 26 oktober 2006 heeft ING het eerste rekeningafschrift na de overname van de vennootschap van Girorekening […89] aan [gedaagden 1–2] verzonden.
3.8.
Wegens niet-toegestane overschrijding van de kredietlimiet heeft ING bij brief van 19 april 2007 aan de vennoten van AWP Home-Art de verstrekte kredietfaciliteit met onmiddellijke ingang opgezegd en het totale debetsaldo, per 19 april 2007 groot EUR 106.955,11, opgeëist.
3.9.
Bij brief van 20 februari 2008 heeft ING [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] als hoofdelijke schuldenaren gesommeerd om binnen twee weken, derhalve uiterlijk 2 maart 2008, het openstaande saldo van de kredietrekening te voldoen. [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] hebben daaraan niet voldaan.
3.10.
Op 28 juli 2008 heeft ING conservatoir beslag gelegd op de onroerende zaken van [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4]. Tevens heeft ING op 28 juli 2008 ten laste van [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] conservatoir beslag gelegd onder de ABN AMRO bank.
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1.
ING heeft — samengevat — gevorderd [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van EUR 114.118,87, te vermeerderen met rente en kosten.
4.2.
ING heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de kredietovereenkomst is aangegaan met de vennootschap. Ingevolge artikel 18 Wetboek van Koophandel (WvK) zijn alle vennoten hoofdelijk verbonden voor de schulden van de vennootschap. Hieronder dienen zowel uitgetreden vennoten als nieuw toegetreden vennoten te worden begrepen, nu artikel 18 WvK daarin geen onderscheid maakt. [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] zijn derhalve, als toegetreden respectievelijk uitgetreden vennoten, na opzegging van de kredietovereenkomst door ING, hoofdelijk gehouden het debetsaldo op de kredietrekening aan te zuiveren.
4.3.
[gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[gedaagden 3–4] hebben — samengevat — gevorderd dat [gedaagden 1–2] worden veroordeeld om aan [gedaagden 3–4] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagden 3–4] jegens ING in de hoofdzaak mochten worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagden 1–2] in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
4.5.
[gedaagden 3–4] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat met de overname van de vennootschap door [gedaagden 1–2], waaronder begrepen de kredietovereenkomst, de hoofdelijke aansprakelijkheid voor het debetsaldo op die kredietrekening op [gedaagden 1–2] is overgegaan. Blijkens de vrijwaringsbepaling in het overnamecontract zijn [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] dit ook uitdrukkelijk overeengekomen.
4.6.
[gedaagden 1–2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de kredietovereenkomst door [gedaagden 3–4] is aangegaan ten behoeve van de vennootschap. De vordering van ING betreft een schuld van de — inmiddels ontbonden — vennootschap, waarvoor naast het afgescheiden vermogen van de vennootschap, ingevolge artikel 18 WvK, tevens de vennoten hoofdelijk verbonden zijn. Het verweer van [gedaagden 1–2] dat de vordering van ING niet de vennootschap aangaat, maar een privé-schuld van [gedaagden 3–4] betreft waarvoor [gedaagden 1–2] niet aansprakelijk zijn, kan daarom niet slagen.
5.2.
ING heeft bij brief van 19 april 2007 aan de vennoten, de kredietovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd, zodat op grond van de Algemene Voorwaarden het gehele debetsaldo vanaf die datum opeisbaar is. De vordering van ING, die is gericht tot de vennoten, ziet op de externe aansprakelijkheid van de vennoten voor schulden van de vennootschap. De tussen [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] gesloten overnameovereenkomst ziet op de interne draagplicht tussen de vennoten en heeft geen derdenwerking.
5.3.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of voor toetredende vennoten de hoofdregel van hoofdelijke aansprakelijkheid voor alle schulden van de vennootschap (artikel 18 WvK) óók geldt ten aanzien van schulden die op het moment van toetreding reeds bestonden. In de rechtspraak en literatuur is deze vraag nimmer eenduidig beantwoord. Onder verwijzing naar Asser-Maeijer 5-V, nrs. 264 en 277 – 280, neemt de rechtbank evenwel als uitgangspunt dat uitgetreden vennoten aansprakelijk blijven voor de schulden van de vennootschap die reeds bestonden op het moment van de overdracht van de vennootschap en tevens voor de schulden die weliswaar ná de overdacht zijn ontstaan, doch die voortvloeien uit mede namens de uitgetreden vennoten aangegane verbintenissen. Toegetreden vennoten daarentegen zijn slechts hoofdelijk aansprakelijk voor schulden die ná hun toetreding zijn ontstaan, tenzij uit een gedraging van de toegetreden vennoten de wil tot aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijk voor ‘oude’ schulden van de vennootschap, kan worden afgeleid. Een dergelijke gedraging dient, nu het hier gaat om de externe aansprakelijkheid, te zijn gericht tot de crediteur, in casu ING.
5.4.
Door ING is niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat [gedaagden 1–2] de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de reeds ten tijde van de overname van de vennootschap bestaande schulden hebben aanvaard of uit welke gedragingen van [gedaagden 1–2] die aanvaarding dient te worden afgeleid. Dat ING heeft aangevoerd dat door [gedaagden 1–2] de vennootschap ongewijzigd is voortgezet, is daartoe in elk geval onvoldoende. Gelet daarop zijn [gedaagden 1–2], als nieuw toegetreden vennoten, slechts aansprakelijk voor de aanzuivering van het debetsaldo van de kredietrekening voor zover dit saldo is ontstaan vanaf 5 oktober 2006 en derhalve méér beloopt dan EUR 109.540,38, zijnde het debetsaldo van de kredietrekening op 5 oktober 2006. Niet betwist is dat het opgenomen krediet thans EUR 114.118,87 bedraagt, exclusief rente, provisies en kosten, zodat [gedaagden 1–2] in elk geval zijn gehouden tot terugbetaling van EUR 4.578,49 (EUR 114.118,87 minus EUR 109.540,38) en daartoe hoofdelijk aansprakelijk zijn.
5.5.
[gedaagden 3–4] hebben het verweer gevoerd dat zij er redelijkerwijs op mochten vertrouwen dat ING hen uit hun hoofdelijke aansprakelijk had ontslagen. Daartoe hebben [gedaagden 3–4] aangevoerd dat zij in de met ING gevoerde telefoongesprekken uitdrukkelijk hebben gemeld dat de vennootschap zou worden overgedragen en dat het hun bedoeling was uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen. In dat verband zouden zij hebben gevraagd hoe er moest worden gehandeld ten aanzien van de kredietrekening. ING heeft daarop de onder 3.4 bedoelde wijzigingsformulieren aan [gedaagden 3–4] toegezonden. Uit het daarna door [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] geretourneerde verzoek om wijziging in de tenaamstelling van het krediet, onder vermelding van ‘overname rekening’, vergezeld van een afschrift van de overnameovereenkomst, moet voor ING kenbaar zijn geweest dat het de bedoeling van [gedaagden 3–4] was om uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te worden ontslagen. Wanneer ING [gedaagden 3–4] niet uit hun hoofdelijk aansprakelijk had willen ontslaan, brengt de op ING rustende zorgplicht mee dat zij [gedaagden 3–4] daarover had behoren te informeren.
5.6.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat hoofdelijke aansprakelijkheid voor een crediteur een dermate essentiële waarborg en voorwaarde is voor het verlenen van krediet, dat het ontslag daaruit slechts expliciet en ondubbelzinnig kan geschieden. [gedaagden 3–4] hadden er daarom niet op mogen vertrouwen dat met het enkel retourneren van een door [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] ondertekend formulier ‘Wijziging op de Zakelijke Girorekening’ ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid door ING aan [gedaagden 3–4] was verleend. Temeer nu uit het wijzigingsformulier nadrukkelijk volgt dat dit ‘slechts’ betrekking heeft op de vertegenwoordiging van de rekening. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat ING de door [gedaagden 3–4] gestelde inhoud van de gevoerde telefoongesprekken heeft betwist en tevens heeft gesteld dat de overnameovereenkomst haar niet reeds met de wijzigingsformulieren was toegezonden. Het door [gedaagden 3–4] eerst ter gelegenheid van de comparitie van 14 mei 2009 gedane bewijsaanbod tot het horen van getuigen met betrekking tot met name de inhoud van de met ING gevoerde telefoongesprekken, acht de rechtbank onvoldoende concreet. [gedaagden 3–4] hebben nagelaten aan te geven welke getuigen zouden kunnen verklaren over de inhoud van de tussen Witte en ING gevoerde telefoongesprekken, waarbij Witte de overname van de vennootschap, waaronder begrepen de kredietfaciliteit, besproken zou hebben. Niet gesteld, nog gebleken is voorts dat er bij het voeren van die gesprekken getuigen aanwezig waren. Gelet hierop zullen [gedaagden 3–4] niet tot bewijslevering worden toegelaten.
5.7.
Gelet op het in 5.3 geformuleerde uitgangspunt zijn [gedaagden 3–4], als uitgetreden vennoten, hoofdelijk aansprakelijk voor het debetsaldo van de kredietrekening zoals dat bestond ten tijde van de overdacht van de vennootschap op 5 oktober 2006 (EUR 109.540,38). ING heeft aangevoerd dat [gedaagden 3–4] daarnaast ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het gedeelte van de schuld dat eerst is ontstaan ná de overdracht van de vennootschap. ING legt daaraan ten grondslag dat het oplopen van de debetstand een direct gevolg is van het (door [gedaagden 3–4]) aangaan van de kredietovereenkomst tussen de vennootschap en ING. Deze stelling wordt verworpen. ING heeft hiermee immers onvoldoende onderbouwd dat de debetstand is opgelopen door verbintenissen, die reeds vóór het uittreden van [gedaagden 3–4] door de vennootschap zijn aangegaan.
5.8.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is door [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat die zal worden toegewezen.
5.9.
ING heeft gevorderd [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 318,25 voor verschotten en EUR 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest × EUR 1.421,00).
5.10.
[gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] zullen als de in het ongelijk te stellen partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
— | dagvaarding | EUR | 170,88 | (2 × EUR 85,44) |
— | vast recht | 2.510,00 | ||
— | salaris advocaat | 2.842,00 | (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00) | |
5.522,88 |
in de vrijwaringszaak
5.11.
De rechtbank stelt voorop dat het geschil in de vrijwaringszaak betrekking heeft op de onderlinge verhouding van de vennoten, ofwel de interne draagplicht van [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2]. Als hoofdregel heeft in dat verband te gelden dat met de overname van een vennootschap de toegetreden vennoten de aanwezige passiva voor hun rekening nemen, ook als zulks niet uitdrukkelijk is overeengekomen. Het staat partijen echter vrij daarvan af te wijken.
5.12.
[gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] zijn in de overnameovereenkomst van 24 september 2006 expliciet overeengekomen dat de overname van de vennootschap tevens omvatte de girorekening met nummer 4645289 en het daarbij behorende actieve krediet. Op grond daarvan is — conform de hoofdregel — de interne aansprakelijkheid van [gedaagden 1–2] voor de hoogte van het krediet ten tijde van de overname van de vennootschap in beginsel gegeven. Dat de ‘vrijwaringsbepaling’ in hetzelfde contract slechts ziet op alle rechten en plichten geldende na uiterlijk 15 oktober 2006, maakt dat niet anders.
5.13.
Het verweer van [gedaagden 1–2] dat de overnameovereenkomst dient te worden vernietigd wegens dwaling dan wel bedrog, faalt reeds wegens gebrek aan onderbouwing. [gedaagden 1–2] hebben immers nagelaten aan te geven welke van [gedaagden 3–4] afkomstige inlichtingen of door hen opzettelijk gedane mededelingen daarvoor de grondslag vormen. Dat door [gedaagden 1–2] is aangevoerd dat [gedaagden 3–4] nimmer op eigen initiatief ter sprake hebben gebracht dat het opgenomen krediet bijna EUR 110.000,- bedroeg, is daartoe immers onvoldoende. Dat [gedaagden 1–2] voorts hebben aangevoerd ervan uit te zijn gegaan dat het krediet maximaal EUR 15.000,- zou bedragen, gelijk aan de waarde van de in de winkel aanwezige voorraden, omdat een overname met gesloten beurzen was overeengekomen, biedt [gedaagden 1–2] evenmin soelaas. In het midden latend of de stellingen van [gedaagden 1–2] juist zijn, hadden zij een eigen onderzoeksplicht naar de waarde van de vennootschap die zij overnamen. Voor zover al moet worden aangenomen dat de hoogte van het krediet tussen [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] niet is besproken, kan dit derhalve niet aan [gedaagden 3–4] worden tegengeworpen.
5.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagden 1–2] in de interne verhouding tussen [gedaagden 3–4] en [gedaagden 1–2] draagplichtig zijn voor het ten aanzien van [gedaagden 3–4] toegewezen deel van de vordering in de hoofdzaak van ING. De vordering in vrijwaring van [gedaagden 3–4] zal daarom worden toegewezen.
5.15.
[gedaagden 1–2] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden 3–4] worden begroot op:
— | dagvaarding | EUR | 72,25 | |
— | salaris advocaat | 1.421,00 | (1,0 punt × tarief EUR 1.421,00) | |
Totaal | EUR | 1.493,25 |
5.16.
De vordering van [gedaagden 3–4] om [gedaagden 1–2] te veroordelen in de proceskosten die in de hoofdzaak voor rekening van [gedaagden 3–4] zijn gekomen, moet worden afgewezen. [gedaagden 3–4] hebben in de hoofdzaak vooral hun eigen belangen verdedigd door hun aansprakelijkheid jegens ING te betwisten. De kosten in de hoofdzaak betreffen daarom [gedaagden 3–4] persoonlijk en moeten derhalve voor hun eigen rekening blijven.
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt [gedaagden 1–2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ING te betalen een bedrag van EUR 4.578,49 (éénhonderdnegenduizendvijfhonderdveertig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 2 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagden 3–4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan ING te betalen een bedrag van EUR 109.540,38 (éénhonderdnegenduizendvijfhonderdveertig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 2 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.739,25,
6.4.
veroordeelt [gedaagden 1–2] en [gedaagden 3–4] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op EUR 5.522,88,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring
6.6.
veroordeelt [gedaagden 1–2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [gedaagden 3–4] te betalen een bedrag van EUR 109.540,38 (éénhonderdnegenduizendvijfhonderdveertig euro en achtendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 2 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [gedaagden 1–2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden 3–4] tot op heden begroot op EUR 1.493,25,
6.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Coyajee-Kappers en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009.