Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vellinga van 12 juni 2012: ECLI:NL:PHR:2012:BX4763. Uw Raad deed deze zaak af met toepassing van art. 81 RO. Zie ook mijn ambtgenoot Machielse over het van dichtbij schoten lossen op het onderlichaam in zijn conclusie voor HR 15 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4657 (art. 81 RO) (PHR:2005:AS4657). Zie verder HR 8 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5390 met conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Jörg (PHR:2003:AF5390) en HR 22 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1249, NJ 1998/911, eveneens met conclusie van Jörg.
HR, 24-01-2017, nr. 15/00824
ECLI:NL:HR:2017:68, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-01-2017
- Zaaknummer
15/00824
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:68, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑01‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:471, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1411, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1411, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:68, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Dodelijke schietpartij kickboksgala Zijtaart. Middelen m.b.t. o.a. noodweer(exces)/putatief noodweer. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
24 januari 2017
Strafkamer
nr. S 15/00824
MD/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 februari 2015, nummer 20/001970-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin van dat deze negentien jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017.
Conclusie 22‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Dodelijke schietpartij kickboksgala Zijtaart. Middelen m.b.t. o.a. noodweer(exces)/putatief noodweer. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/00824 Zitting: 22 november 2016 (bij vervroeging) | mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 11 februari 2015 door het hof 's-Hertogenbosch wegens 1.“doodslag”, 2. “poging tot doodslag” en 3. - kort gezegd - het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twintig jaar met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof beslist omtrent het beslag, op de vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander zoals in het arrest weergegeven.
Namens de verdachte heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van verdachte is als feit 1 en feit 2 bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 11 november 2012 te Zijtaart, gemeente Veghel, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen een kogel op het lichaam van die [slachtoffer 1] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 11 november 2012 te Zijtaart, gemeente Veghel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
4. De bewezenverklaringen steunen, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, op de volgende bewijsmiddelen:
“Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Het hof acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
1. Het algemeen relaas, doorgenummerde dossierpagina’s 8-15, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 8)
Het opsporingsonderzoek richtte zich op het onderzoek naar de dader(s) van de moord c.q. doodslag dan wel poging tot moord c.q. doodslag gepleegd op 11 november 2012 omstreeks 19.45 uur. Eén en ander vond plaats in een gemeenschapshuis-sportzaal gevestigd aan de Pastoor Clercxstraat 50 te Zijtaart, gemeente Veghel. Ter plaatse werd een zogenaamd kickboksgala georganiseerd. Ter plaatse aangekomen bleek dat er een chaotische situatie was en dat er in de zaal twee gewonden lagen die kennelijk schotwonden hadden opgelopen. Er bleken bij het kickboksgala enkele honderden personen aanwezig te zijn. Later bleek dat één van de slachtoffers, genaamd [slachtoffer 1] , was overleden. Het tweede slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , werd opgenomen in het ziekenhuis. Omstreeks 21.03 uur, werd er aangebeld aan de voordeur van het bureau van politie te Veghel. Nadat er werd open gedaan bleek er een vrouw te staan die verklaarde dat zij met haar broer aan het bureau was en dat haar broer zichzelf wenste aan te geven ter zake een zojuist gepleegd misdrijf in Zijtaart. Er kwam een man aanlopen die later opgaf te zijn genaamd [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] in Iran.
(pagina 9)
[verdachte] werd aangehouden als verdachte van moord cq doodslag cq poging daartoe,
(pagina 11)
Verdachte [verdachte] verklaarde tijdens verhoren dat hij geschoten heeft en wees een plek aan waar hij volgens zijn zeggen het vuurwapen had weggegooid. Het vuurwapen werd in een sloot aangetroffen en in beslag genomen.
2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 31 mei 2013, doorgenummerde pagina’s 1-16, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 3)
Op 11 november 2012 werd ik door [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) gebeld. Hij vroeg of ik meeging naar het kickboksgala. Ik heb voor de zekerheid een wapen naar het kickboksgala meegenomen.
(pagina 4)
[betrokkene 1] liep naar [slachtoffer 1] toe. Ik ben er naartoe gelopen. Ik had een wapen in mijn hand. Vervolgens kwam er een schot uit.
(pagina 7)
Ik heb op [slachtoffer 1] gericht en heb de trekker overgehaald. Ik schat dat ik op een afstand van 3 à 4 meter stond. Hij stond met zijn rug naar mij toe. Ik had vrij baan toen ik schoot. Er stond niemand tussen mij en [slachtoffer 1] in.
Ik heb in totaal twee keer geschoten. Ik richtte op de kont, het onderlichaam van [slachtoffer 2] .
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, d.d. 1 oktober 2014, doorgenummerde pagina’s 1-14, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 3)
Ik was niet bekend in de sportzaal in Zijtaart. Ik was daar vóór 11 november 2012 niet eerder geweest.
(pagina 4)
Ik heb bij de eerste rechter een verklaring afgelegd over de feiten 1 en 2. U houdt mij pagina 7 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2013 voor. Ik blijf bij die verklaring.
(pagina 5)
Het wapen zat achter in mijn broek, achter mijn riem.
(pagina 8)
Ik had het wapen die dag bij mij zoals ik het zeven jaar daarvoor had gekregen. Het was gebruiksklaar. Ik heb het wapen gepakt toen de vechtpartij begon.
(pagina 9)
Ik zat toen nog op mijn stoel op het podium. Ik liep vervolgens richting de vechtende partijen, de trap af. In een fractie van een seconde had ik het wapen in de lucht. Toen het wapen weer naar beneden kwam, schoot ik. Ik schoot richting [slachtoffer 1] .
Mij wordt gevraagd of ik gericht op iemand schoot. Ja, richting [slachtoffer 1] .
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 737-752, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 739/740)
Die [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ), hij is eigenlijk de oorzaak van alles. [betrokkene 2] hij heeft mij vaker bedreigd.
(pagina 742)
Ik moest naar de wc. [betrokkene 2] trok aan mijn shirt en zei dat hij mij af ging maken. Ik ging terug naar de VIP ruimte. [betrokkene 1] vroeg wat er was. Ik zei dat ik net weer bedreigd was. [betrokkene 1] ging een half uur of een kwartiertje later naar de wc. Hij kwam [betrokkene 2] tegen. [slachtoffer 1] (het hof: [slachtoffer 1] ) kwam erbij. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren met elkaar aan het spreken. Ik ging er naar toe en werd gelijk door [betrokkene 1] weggestuurd. Ik liep terug en ben gaan zitten. De klapdeuren gingen open, [slachtoffer 1] kwam binnen. Hij zei: ”Ik maak jou en heel jouw familie af”. Twee drie minuten later kwam [betrokkene 1] er aan. Ik vertelde [betrokkene 1] wat er gebeurd was. [betrokkene 1] begreep er niets van. Hij had het net goedgemaakt met [betrokkene 2] . [betrokkene 1] zei dat hij even met [slachtoffer 1] zou gaan praten. [betrokkene 1] en volgens mij [betrokkene 3] ook, zij gingen naar [slachtoffer 1] toe. Ik zag dat [slachtoffer 1] gebaren maakte dat [betrokkene 1] moest gaan zitten. [betrokkene 1] deed dat niet. Ik zag dat [slachtoffer 1] opstond. Hij sloeg [betrokkene 1] .
(pagina 743)
[betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) kwam mij (het hof begrijpt: op 11 november 2012) met de auto ophalen. Ik besloot een wapen voor de zekerheid mee te nemen. Ik had er een goed gevoel bij met dat wapen. Wij haalden [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) op en met zijn drieën gingen wij naar het gala.
V: Hoe draag jij dat wapen bij?
A: Ik had dat wapen in mijn broeksriem, aan de achterkant.
(pagina 750)
V: Wat heb jij voor ervaring met vuurwapens?
A: Ik wist dat het een pistool was. Ik wist dat als ik de trekker over zou halen, dat ik zou schieten. Die vriend van mij, van wie ik het wapen kreeg, had ook tegen mij gezegd dat het wapen zo klaar was. Die vriend die mij dat wapen zeven jaar geleden gaf, zei tegen mij dat het wapen zo goed was.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 753-760, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(pagina 753)
V = vraag verbalisanten
A = antwoord verdachte
(pagina 756)
A: Toen gebeurde het. Ik had het wapen eruit gehaald richting hun. Die grote (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) stond met zijn rug naar mij toe. Ik schoot hem in zijn rug. Ik schoot hem in de richting van zijn rug. Ik kan wel zeggen… hij is groot. Ik kon hem niet missen. Ik heb 1 schot richting [slachtoffer 2] gegeven. Ik heb twee keer geschoten: 1 keer richting [slachtoffer 1] en 1 keer richting [slachtoffer 2] .
V: Wij willen het met jou over het vuurwapen hebben. Jij hebt verklaard dit te hebben gekregen van een Iraniër. Wanneer is dit geweest?
A: Zeven jaar geleden, denk ik. Ik nam het wapen van hem over. Ik heb er 800 euro voor betaald. Er zaten kogels in. Hij zei dat het wapen helemaal klaar was.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 636-640, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 3] :
(pagina 636)
Op 11 november 2012 ben ik naar het kickboksgala te Zijtaart gegaan. Ik was die avond niet in dienst en was in burger gekleed.
(pagina 638)
Ik zag dat personen in het VIP-gedeelte slaags met elkaar raakten.
Ik zag dat de man ter hoogte van de DJ stil ging staan. Ik zag dat deze man een zwaaiende beweging maakte met zijn rechterarm en dat hij hierbij iets in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij deze rechterarm tot boven zijn hoofd bewoog. Op dat moment zag ik dat deze man een vuurwapen in zijn rechterhand had.
Ik zag dat de man met zijn lichaam in de richting van de vechtende groep draaide. Ik zag dat hij hierbij beide handen aan het wapen bracht en deze voor zijn lichaam strekte en een schiethouding aannam.
Ik had het idee dat deze man zijn vuurwapen op iemand richtte. Dit doordat het zeker 5 seconden duurde voordat het wapen afging en hij het wapen leek mee te bewegen met een persoon uit de vechtende groep. Ik kon niet goed zien of hij specifiek op iemand richtte, maar uit zijn houding en gebaren maakte ik dit wel op. Ik zag dat hij vanuit zijn armen kleine bewegingen maakte, alsof hij met zijn vuurwapen iemand volgde. Ik zag dat de man wachtte met schieten totdat de vechtende groep enigszins uit elkaar liep. Direct hierop zag ik een flits uit het vuurwapen komen, hetgeen ik herken als mondingsvuur. Daarbij hoorde ik een harde knal.
(pagina 639)
Ik wilde daar weg. Ik rende richting de als entree aangeduide ruimte. Ik ben toen door deze deuren naar buiten gerend. Net voordat ik door deze deuren naar buiten ging hoorde ik een tweede schot afgaan.
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 513-522, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
(pagina 514)
Ik ben met mijn broertje [betrokkene 10] naar het kickboksgala in Zijtaart gegaan.
Op een gegeven moment komen [betrokkene 1] en zijn broer [betrokkene 3] naar ons toegelopen. Ze kwamen rechtstreeks naar mijn broer [slachtoffer 1] . Opeens hoor ik een knal. Toen wist ik dat er geschoten werd. Ik zie mijn broer neervallen. Ik sta ongeveer 2 meter naast mijn broer en [betrokkene 1] . Ik zie dus mijn broer vallen. Ik weet al niet meer precies hoe, maar opeens zie ik dat er een pistool op mij werd gericht. Dit werd gedaan door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Ik zie dat hij met twee handen een geweer (het hof begrijpt: pistool) vast heeft en dit op mij richt. Ik probeer weg te komen, maar ik hoor een knal en ik ben gewond neergevallen.
(pagina 518)
Mijn broer had VIP kaartjes voor ons gekocht. Als VIP kon je bij twee zijkanten komen. Dat was bij een verhoging en beneden. Daar (het hof begrijpt: beneden) was ook het eten. Ik heb op het kickboksgala vrienden van mijn broer ontmoet. Die zaten aan de tafels beneden. De gebroeders [betrokkene 1] waren ook in de zaal aanwezig. Ze heten [betrokkene 3] en [betrokkene 1] . Zij zaten op de verhoging van het VIP gedeelte. Bij [betrokkene 3] en [betrokkene 1] zaten nog drie andere mannen of meer. Ik kende alleen [verdachte] . Toen ik voor het eerst de zaal in kwam zal [betrokkene 3] op de verhoging van het VIP gedeelte. Ik ben de tafel van [betrokkene 3] voorbij gelopen en ben toen naar beneden gelopen naar de tafels waar mijn broer zat.
(pagina 520)
Mijn broer (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) en ik zitten aan een tafel in het VIP gedeelte waar het eten staat. Ik zag dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] naar mijn broer liepen en voor hem gingen staan. Ze kwamen vanaf de verhoging. Ik zag ze van de trap naar beneden lopen.
(pagina 521)
[betrokkene 1] liep voorop.
(pagina 522)
Ik zag [verdachte] met gestrekte armen een pistool vasthouden. Het pistool was op mij gericht. [verdachte] stond precies voor mij.
V: Hoe ver waren jullie van elkaar verwijderd?
A: Ongeveer 4 meter.
V: Wie bevonden zich tussen jullie beiden?
A: Niemand anders.
V: Jij zag dat [verdachte] het pistool op jou had gericht, wat deed je toen?
A: Toen ik mij wilde omdraaien en weg wilde lopen voelde ik dat ik geraakt werd in mijn rug. Ik viel op de grond. Ik wilde opstaan, maar dat ging niet.
V: Wat kun je vertellen over de houding van [verdachte] toen hij het pistool op jou had gericht?
A: Hij was heel rustig, hij was niet in paniek.
8. Een geneeskundige verklaring, doorgenummerde dossierpagina 772, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Medische informatie betreffende:
Naam: [...]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Geboren te: [geboorteplaats]
Geboren op: [...] - [...] -81
1) Omschrijving van het letsel.
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Schotverwonding linker flank; bekken fractuur en weke delen letsel
D. Datum, waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 11-11-12
F. Geschatte duur van genezing: 3 mnd
Maatschap Chirurgie
Ziekenhuis Bernhoven
Locatie Veghel
9. (…)
10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 801-806, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] :
(pagina 802)
Ik ben bereid een verklaring af te leggen over het kickboksgala op 11 november 2012 te Zijtaart. Mijn roepnaam is [betrokkene 4] .
(pagina 803)
Ik had met [slachtoffer 1] afgesproken dat ik rond twee of drie uur in Zijtaart zou zijn, maar ik ben daar pas later naar toegegaan. Ik denk dat ik, ongeveer tien minuten voordat de vechtpartij begon, ben aangekomen.
(pagina 804)
Ik zat naast [slachtoffer 1] aan de tafel in het lage VIP-gedeelte. Ik zag vanaf het verhoogde VIP-gedeelte twee mannen aan komen lopen. Ik zat op mijn stoel en zag dat die twee mannen op [slachtoffer 1] afliepen. De man met het baardje sprak [slachtoffer 1] aan. Hij zei zoiets van: “Je moet mee naar buiten komen”. [slachtoffer 1] reageerde met “Waarom moet ik naar buiten”.
11. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 481-488, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
(pagina 484)
Gisteren, zondag 11 november 2012, was er een kickboksgala in Zijtaart.
(pagina 485)
Ik was daar naartoe gegaan met mijn broer [betrokkene 3] en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
(pagina 486)
Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij zojuist door [slachtoffer 1] (hof: [slachtoffer 1] ) was bedreigd. Ik kon dit niet geloven omdat we er net bij de trap over hadden gesproken. Ik ben toen rechtstreeks naar de tafel waar [slachtoffer 1] aan zat gelopen in het VIP gedeelte. Ik zei tegen [slachtoffer 1] dat ik met hem wilde praten. Ik hoorde hem op commanderende toon zeggen dat ik maar moest gaan zitten als ik wilde praten. Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat hij helemaal niets met mij te bepraten had. Ik zag vervolgens dat hij op stond. Hij sloeg mij of probeerde mijn hoofd te pakken.”
5. Het derde middel - ik kies om praktische redenen voor een afwijkende volgorde van de bespreking van de middelen - klaagt over de bewezenverklaring van de als feit 2 tenlastegelegde poging tot doodslag.
6. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de bewezenverklaring inhoudende dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 2] niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. Volgens de steller van het middel kan uit de bewijsconstructie namelijk niet volgen dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] door het schot dodelijk letsel zou bekomen nu vaststaat dat slechts éénmaal op [slachtoffer 2] is geschoten, verdachte heeft verklaard op de kont van [slachtoffer 2] te hebben gericht, geschoten is van een afstand van slechts vier meter wat kort genoeg is om nauwkeurig te kunnen richten en dat er slechts beperkt letsel is vastgesteld, te weten een bekkenfractuur en weke delen letsel. In tegenstelling tot hetgeen het hof heeft overwogen stelt het middel dat het bekken geen gebied is waar de vitale delen van het lichaam liggen.
7. Naast de hierboven weergegeven bewijsmiddelen bevat het arrest nog de volgende overweging ten aanzien van het bewijs:
“Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep bekend dat hij op 11 november 2012 zijn vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft gericht en vervolgens heeft geschoten. Verdachte heeft tevens bekend dat hij vervolgens zijn vuurwapen op [slachtoffer 2] heeft gericht en ook op hem heeft geschoten. Daarbij geldt telkens dat hij op een korte afstand van de slachtoffers vandaan stond toen hij een kogel op hen afvuurde. Deze handelwijze, waarbij op korte afstand in de richting van vitale delen van het lichaam van personen is geschoten, brengt het hof tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd en dat hij heeft getracht om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven.
Het hof acht de onder 1 ten laste gelegde doodslag en de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
(…).”
8. Niet betwist wordt dat kan worden bewezen dat verdachte gericht en bewust op [slachtoffer 2] heeft geschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij richtte op de kont, het onderlichaam (bewijsmiddel 2) en het gevolg was een schotverwonding linker flank, bekkenfractuur en weke delen letsel (bewijsmiddel 8). Het onderlichaam is het onderste deel van het lijf, onder het middel. Onder het middel is meer dan alleen de kont en daartoe kunnen ook de (onderste delen van de) rug en buik worden gerekend. De toelichting op het middel neemt ten onrechte als uitgangspunt dat verdachte niet meer heeft verklaard dan dat hij op de kont van [slachtoffer 2] heeft geschoten. Door die te selectieve lezing van de bewijsconstructie mist het middel feitelijke grondslag.
9. Ten overvloede merk ik nog op dat het niet onbegrijpelijk is dat het hof het richten op de kont, het onderlichaam heeft aangemerkt als het richten op vitale delen. Als in de toelichting op het middel wordt gesteld dat het bekken geen gebied is waar vitale delen in het lichaam liggen, wordt daarbij over het hoofd gezien dat het hof het bekken niet met zoveel woorden heeft aangemerkt als een gebied waar zich vitale delen bevinden, al lijkt het mij geenszins onbegrijpelijk om aan te nemen dat in het bekken wel vitale delen (denk aan slagaders) voorkomen. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat door te richten op (onder meer) het onderlichaam gericht geschoten is op vitale organen (nieren, milt, lever, slagader) die zich daar bevinden. Daarmee heeft het hof vol opzet bewezen verklaard en is dus niet uitgeweken naar de constructie van voorwaardelijk opzet. Merkwaardigerwijs wordt in de toelichting op het middel nog betekenis toegekend aan de ernst van het letsel. Daarmee wordt miskend dat enig letsel bij een poging tot doodslag geen vereiste is. Gelet op de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden is het een gelukkig toeval geweest dat [slachtoffer 2] - in tegenstelling tot zijn broer - niet is geraakt in enig vitaal lichaamsdeel en daardoor om het leven is gekomen.1.
10. Het middel faalt.
11. Het vierde middel klaagt over de verwerping van het verweer dat sprake was van een noodzakelijke verdediging van [betrokkene 1] .
12. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Standpunten van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op (putatief) noodweer dan wel (putatief) noodweerexces toekomt.
Daartoe is - kort gezegd en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . In elk geval verkeerde verdachte gerechtvaardigd in de veronderstelling dat zijn twee vrienden bijna dood werden geslagen en geschopt. Aldus vond verdachte dat het schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de gegeven situatie en omstandigheden geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] en impliciet ter bescherming van zichzelf. Er was sprake van een (putatieve) noodweersituatie. In een dergelijke situatie kon niet van verdachte worden gevergd dat hij zich aan de situatie zou onttrekken. Verder was het gebruik van het wapen niet disproportioneel, aldus de verdediging.
Voor zover het hof van oordeel is dat het handelen van verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, heeft de verdediging aangevoerd dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een eerdere aanranding van de groep van [slachtoffer 1] ten opzichte van [betrokkene 1] en [betrokkene 3] . Daarbij speelt ook een rol een bedreiging die is geuit aan het adres van verdachte, hetgeen de hevige gemoedsbeweging heeft versterkt. Verdachte was bang en in paniek. Hierbij heeft de verdediging verwezen naar de inhoud van de rapportage van psychiater H. de Jong.
Gelet hierop, heeft de verdediging het hof verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Overwegingen hof
Voor de beoordeling van het door de verdediging gevoerde verweer gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 november 2012 heeft in Zijtaart een kickboksgala plaatsgevonden. Verdachte is hier samen met de [betrokkene 1] en [betrokkene 3] naartoe gegaan. Verdachte heeft een geladen vuurwapen meegenomen en droeg dat in zijn broeksriem, aan de achterkant.
In de zaal waar het kickboksgala werd gehouden, was een hoger gelegen VIP-podium en een laag VIP-gedeelte. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten met vrienden aan tafels in het lage VIP-gedeelte. Verdachte en de broers [betrokkene 1 en 3] zaten op het VIP-podium. Via een trap kon men vanaf het VIP-podium het lage VIP-gedeelte bereiken.
Verdachte is op het kickboksgala door [betrokkene 2] , een andere aanwezige, bedreigd (dossierpagina 744 e.v.). [betrokkene 1] heeft hierover met [betrokkene 2] gesproken (dossierpagina 485 e.v.). Bij dat gesprek was ook [slachtoffer 1] aanwezig. Afgesproken is dat verdachte met rust gelaten zou worden. Toen [betrokkene 1] even later van verdachte vernam dat hij zojuist, na de hiervoor bedoelde bedreiging, door [slachtoffer 1] was bedreigd, is [betrokkene 1] naar [slachtoffer 1] gegaan om (opnieuw) te gaan praten.
[betrokkene 1] is vanaf het hoge VIP-gedeelte naar [slachtoffer 1] gelopen, die zich op dat moment aan een tafel in het lage VIP-gedeelte bevond (dossierpagina 486 e.v.). [betrokkene 3] is achter zijn broer aangelopen. [betrokkene 1] heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd dat hij met hem wilde praten. [slachtoffer 1] heeft [betrokkene 1] daarop verzocht te gaan zitten. Nadat [betrokkene 1] dit aanbod afsloeg is [slachtoffer 1] opgestaan. [slachtoffer 1] heeft [betrokkene 1] geslagen. Daarna is er gevochten in het lage VIP-gedeelte.
Verdachte is opgestaan en heeft zich van het podium naar het lage VIP-gedeelte begeven. Aldaar heeft verdachte zijn wapen op [slachtoffer 1] gericht en heeft hem neergeschoten. Vervolgens heeft verdachte zijn vuurwapen op [slachtoffer 2] gericht en heeft hij, verdachte, ook op hem geschoten. [slachtoffer 1] is in zijn romp geraakt en is ten gevolge van het toegebrachte schotletsel overleden. [slachtoffer 2] is in zijn zij geraakt en heeft het schietincident wel overleefd.
Noodweer
Van noodweer is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daaronder is onder omstandigheden mede begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De vraag waarvoor het hof zich ziet gesteld is of verdachte, toen hij in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een vuurwapen schoot, heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Met de rechtbank en de verdediging, is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat op enig moment een vechtpartij is ontstaan. Echter, anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] verwikkeld waren in een één-op-één gevecht. Weliswaar waren om hen heen andere mensen met elkaar aan het vechten, maar het hof acht niet aannemelijk geworden dat meerdere mensen tegelijk tegen [betrokkene 1] aan het vechten waren. Zo volgt uit de verklaring van de getuige [betrokkene 4] (dossierpagina 804) dat hij een tweede persoon (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) aan diens lichaam heeft vastgehouden om te voorkomen dat deze zich met het gevecht tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] zou bemoeien. De getuige trok deze persoon weg van dat gevecht. Het hof overweegt voorts dat uit de verklaring van de getuige [betrokkene 5] (dossierpagina 268) volgt dat [betrokkene 1] zich onderop in de vechtpartij met [slachtoffer 1] bevond en [slachtoffer 1] bovenop hem zat. Uit de verklaring van de getuige [betrokkene 6] (dossierpagina 285) volgt dat [slachtoffer 1] op iemand aan het inbeuken was. [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat hij heeft gezien dat [betrokkene 1] en zijn broer [slachtoffer 1] aan het vechten waren (dossierpagina’s 521 en 526). Daarna hoorde hij twee knallen (dossierpagina 521). De getuige [betrokkene 7] heeft verklaard dat [betrokkene 1] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 1] ) aan het stoeien was met [slachtoffer 1] , dat [betrokkene 1] op de grond was gevallen en dat [slachtoffer 1] boven op [betrokkene 1] lag. Hij zag toen dat verdachte op [slachtoffer 1] schoot (dossierpagina 538). De getuige [betrokkene 8] ten slotte, die ook in het lage VIP-gedeelte zat, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] samen aan het vechten waren (dossierpagina 333).
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 1] door [slachtoffer 1] . Er was derhalve een noodweersituatie.
De vraag die volgt is of de verdediging door verdachte tegen deze wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 1] noodzakelijk is geweest.
Het hof leidt met betrekking tot de vechtpartij als zodanig uit de verklaring van de getuige [betrokkene 11] (dossierpagina 303) af dat [betrokkene 1] meer klappen van [slachtoffer 1] kreeg dan dat hij er zelf uitdeelde. Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat volgens haar de onderste persoon op zijn buik lag en dat zij zag dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) deze persoon (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) meermalen met een vuist met kracht tegen diens achterhoofd stompte.
Dat [betrokkene 1] tijdens het gevecht met [slachtoffer 1] aldus onderop lag, neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat [betrokkene 1] een professioneel kickbokser was (dossierpagina 483) en dat hij, zoals hij zelf ook heeft verklaard (dossierpagina 486), wist hoe hij klappen moest incasseren. Hij deed dit door zijn armen voor zijn gezicht te houden en zichzelf zo klein mogelijk te maken. Op die manier was hij zichzelf aan het verdedigen tegen de aanranding door [slachtoffer 1] . Er is het hof niet gebleken dat [betrokkene 1] daarbij om hulp heeft geroepen. Volgens verdachte was [betrokkene 1] tweevoudig wereldkampioen (hof: kickboksen) (dossierpagina’s 741 en 742). Het hof leidt daaruit af dat verdachte wist dat [betrokkene 1] vecht- en verdedigingstechnieken beheerste en derhalve zichzelf wist en kon verdedigen.
Het hof overweegt voorts dat verdachte zich, blijkens diens eigen verklaring, heeft gefocust op het gevecht tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] , waarbij verdachte moet hebben waargenomen dat dit een gevecht met blote handen betrof. Verdachte is naar dit gevecht toegelopen en heeft vervolgens bewust met een vuurwapen op [slachtoffer 1] geschoten. Toen [slachtoffer 2] zijn broer [slachtoffer 1] te hulp wilde schieten (dossierpagina 521), heeft verdachte ook [slachtoffer 2] neergeschoten.
Gelet op het hiervoor overwogene, is het hof van oordeel dat - hoewel [betrokkene 1] zich in een noodweersituatie bevond - daartegen geen noodzakelijke verdediging door verdachte was geboden. Niet elke aanranding noopt tot verdediging. In dit geval was [betrokkene 1] , zijnde een professioneel kickbokser, zichzelf reeds aan het verdedigen, terwijl [betrokkene 1] wist hoe dat moest. Ook verdachte wist dat [betrokkene 1] een goede vechter was, namelijk wereldkampioen kickboksen. Weliswaar kreeg [betrokkene 1] behoorlijk klappen, maar dat betekent niet dat verdachte op dat moment [betrokkene 1] moest verdedigen of te hulp moest schieten. [betrokkene 1] was verwikkeld in een één-op-één gevecht, met blote handen. Hij riep niet om hulp. Het ingrijpen van verdachte acht het hof niet noodzakelijk, waarbij het hof nog in ogenschouw neemt dat [betrokkene 1] relatief geringe fysieke klachten heeft overgehouden aan de vechtpartij (mogelijk kneuzingen en een hersenschudding, volgens zijn eigen verklaring, dossierpagina 482).
Bij dat oordeel betrekt het hof tevens in het Huis van Bewaring opgenomen vertrouwelijke gesprekken. Uit het opgenomen gesprek van verdachte met zijn vriendin [betrokkene 9] in het Huis van Bewaring op 25 december 2012 volgt dat hij tegen haar heeft gezegd (dossierpagina 899):
“Ik heb (...) klaar snap je, ik deed wat terug omdat die al die tijd voor mij gedaan heb.”
Uit dit gesprek valt naar het oordeel van het hof eveneens af te leiden dat geen sprake was van een noodzakelijke verdediging maar veeleer van een weloverwogen keuze van verdachte om te schieten. Sterker nog, de uitlating van verdachte past meer bij een daad van agressie tegen de broers [slachtoffer 1 en 2] , een aanvalsactie.
De conclusie van het voorgaande is dat verdediging door verdachte tegen de wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 1] niet noodzakelijk is geweest.
Het hof is, met de rechtbank, tevens van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 3] en/of jegens verdachte zelf, waartegen verdachte zichzelf en [betrokkene 3] mocht verdedigen. In zoverre was er geen noodweersituatie.
Het hof verwerpt het beroep op noodweer in al zijn onderdelen.
Noodweerexces
Het hof heeft hierboven vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens [betrokkene 1] door [slachtoffer 1] . Het hof heeft echter geoordeeld dat het beroep op noodweer niet kon slagen, aangezien geen sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging door verdachte. Op grond daarvan en met inachtneming van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan het beroep op noodweerexces eveneens niet slagen
Het verweer wordt verworpen.
Putatief noodweer en putatief noodweerexces
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging nog aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer dan wel uit putatief noodweerexces.
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling leeft zichzelf of een ander te moeten verdedigen dan wel zichzelf of een ander te mogen verdedigen: het dreigend gevaar is ingebeeld of er bestaat een onjuiste opvatting over de uitleg van de noodweerregeling. Ook bij een beroep op putatief noodweer of putatief noodweerexces dient het onderzoek van de rechter te lopen langs de door de Hoge Raad bij noodweer en noodweerexces vastgestelde lijnen.
Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals hiervoor onder het kopje “Noodweer” uiteengezet, komt in het geheel niet naar voren dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zichzelf en/of [betrokkene 3] moest of mocht verdedigen.
Uit die feiten en omstandigheden blijkt evenmin dat verdachte abusievelijk dacht dat hij [betrokkene 1] moest of mocht verdedigen. Ook op basis van de uitlating van verdachte tijdens het hierboven aangehaalde opgenomen vertrouwelijke gesprek d.d. 25 december 2012 kan die conclusie niet worden getrokken. Die uitlating past namelijk naar het oordeel van hof meer bij een daad van agressie tegen de broers [slachtoffer 1 en 2] , een aanvalsactie, geen verdedigingsactie.
Psychiatrisch onderzoeksrapport van deskundige H de Jong
Door de verdediging is in dit verband nog gewezen op de inhoud van het door psychiater H. de Jong opgemaakte rapport van 17 september 2014.
Het hof stelt op grond van de in het genoemde rapport opgenomen opsomming van “Gelezen stukken” en de door De Jong als deskundige afgelegde verklaring (ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2015) vast dat sprake is van een beperkt onderzoek door de deskundige. De Jong heeft kennis genomen van een zeer beperkt deel van het politiedossier, hij heeft geen helderheid kunnen verschaffen over de onderzoeksvraag, hij heeft alleen met verdachte gesproken en geen referenten geraadpleegd, en de door hem in het rapport gebruikte term ‘noodweer’ (op pagina 5) is door hem niet in juridische zin gebruikt.
Gelet hierop, acht het hof deze rapportage een te smalle basis voor de stelling van de verdediging dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling leefde zichzelf of een ander te moeten of mogen verdedigen. Het hof gaat derhalve aan het rapport van de deskundige voorbij.
Naar het oordeel van het hof kan een beroep op putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces dan ook niet slagen. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Psychologisch en psychiatrisch onderzoek door het Pieter Baan Centrum
In het dossier bevindt zich tevens een onderzoeksrapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 23 april 2013. Uit het - naar het oordeel van het hof: uitgebreide en gedegen - onderzoek van het PBC, aan welk onderzoek verdachte zijn medewerking heeft verleend, is gebleken dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis noch van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Ook komen er uit het PBC- onderzoek geen argumenten naar voren om te veronderstellen dat daarvan ten tijde van het bewezen verklaarde wel sprake zou zijn geweest. De deskundigen adviseren derhalve om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt het advies van het PBC met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de feiten dan ook over en acht verdachte volledig toerekenbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.”
13. Het hof heeft aldus met een uitgebreide overweging geoordeeld dat - hoewel [betrokkene 1] zich in een noodweersituatie bevond - ingrijpen door verdachte tegen de wederrechtelijke aanranding van [betrokkene 1] niet nodig, dus niet noodzakelijk was, waarbij het hof heeft overwogen dat:
(i) [betrokkene 1] als tweevoudig wereldkampioen kickboksen zichzelf prima kon verdedigen en dat ook deed;
(ii) verdachte wist dat [betrokkene 1] de kennis en ervaring bezat om zichzelf adequaat te verdedigen;
(iii) [betrokkene 1] niet om hulp heeft geroepen;
(iv) verdachte moet hebben gezien dat er sprake was van een één-op-één gevecht tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] ;
(v) verdachte moet hebben gezien dat het een gevecht met blote vuisten betrof.
Voorts heeft het hof overwogen dat uit de uitlatingen van verdachte in de PI (‘het wat terug willen doen’ voor [betrokkene 1] ) eveneens volgt dat het schieten door verdachte geen noodzakelijke verdediging betrof, maar veeleer wijst op een ander motief bij verdachte: het schieten lijkt een daad van agressie te zijn geweest, een bewuste aanvalsactie richting de broers [slachtoffer 1 en 2] .
14. Aan het verweer dat onder meer inhield dat er wel verdedigingsnoodzaak was, heeft het hof hiermee uitvoerig aandacht besteed.2.Het middel bevat allereerst de klacht dat de vaststelling van het hof dat er geen verdedigingsnoodzaak was onbegrijpelijk is, omdat “[D]e verdediging […] als verweer [heeft] gevoerd dat requirant in de veronderstelling verkeerde dat zijn vriend [betrokkene 1] bijna dood werd geslagen en dat het schieten op [slachtoffer 1] aldus geboden was ter noodzakelijke verdediging van [betrokkene 1] .” Vervolgens worden - als ik het goed begrijp - feiten en omstandigheden genoemd op basis waarvan verdachte in die veronderstelling verkeerde. Met deze klacht wordt de plank mis geslagen, omdat voor de verdedigingsnoodzaak niet de (al dan niet juiste) veronderstelling van verdachte de doorslag geeft, maar de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden waarbij het hof aanzienlijke ruimte toekomt voor de selectie en waardering daarvan. Voor zover het middel een andere selectie en waardering van die feiten en omstandigheden voorstaat, faalt het. Nu in de klacht geen enkele aandacht wordt besteed aan de vraag of verdachte verschoonbaar dwaalde bij zijn (onjuiste) veronderstelling dat er nood tot verdediging was, meen ik dit verder buiten beschouwing te kunnen laten.
15. Van meer juridische aard is de klacht dat bij de beoordeling van de verdedigingsnoodzaak wel de capaciteiten van de aangerande zijn betrokken maar niet die van de aanrander.3.Bij de vraag of er verdedigingsnoodzaak is, moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval en daartoe kunnen dan uiteraard ook bijzondere capaciteiten van de aanrander horen.4.In de toelichting op het middel wordt niet gewezen op bijzondere capaciteiten die in feitelijke aanleg in het kader van het gevoerde verweer naar voren zijn gebracht en ik heb die overigens ook niet in het pleidooi weten te ontwaren. Kennelijk meent de steller van het middel dat de bijzondere capaciteiten van de aanrander zijn af te leiden uit het feit dat de aanrander op [betrokkene 1] zat en hem sloeg en stompte. Immers ik lees in de toelichting op het middel: “Uit de vaststellingen van het hof blijkt zonneklaar dat [slachtoffer 1] de sterkere partij was en dat hij derhalve vechttechnieken beheerste en derhalve wist hoe hij een zichzelf verdedigend persoon ernstig kan verwonden of zelfs kan doden.”
16. Ik stel voorop dat een bijzondere capaciteit van de aanrander in feitelijke aanleg niet is gesteld of aannemelijk geworden zodat het hof daarmee ook geen rekening kon en behoefde te houden. Voor zover de klacht inhoudt dat het hof niet in het oordeel heeft betrokken dat [slachtoffer 1] op [betrokkene 1] zat en hem sloeg en stompte is dat niet te volgen. Het hof is daar immers vanuit gegaan. Dat die feitelijke omstandigheden zonder meer impliceren dat [slachtoffer 1] de sterkere partij was, vechttechnieken beheerste en wist hoe hij een ander ernstig kan verwonden of doden kan ik zonder ontbrekende nadere toelichting in het geheel niet volgen.
17. Het middel faalt.
18. Het tweede middel klaagt over de afwijzing van een verzoek tot nader onderzoek.
19. De verdediging heeft op de (regie)zitting in hoger beroep van 5 december 2013 aan de hand van de aldaar overgelegde pleitnotities gemotiveerd verzocht om een nader aanvullend onderzoek naar de bij verdachte aanwezige gevoelens van angsten en/of paniek ten tijde en kort voorafgaande aan het delict. Daartoe is het volgende aangevoerd5.:
“Tot slot heeft de verdediging bij appelschriftuur verzocht om een nader aanvullend onderzoek naar de angsten en paniek van cliënt ten tijde en kort voorafgaande aan het delict. Voor dit verzoek geldt het criterium van het verdedigingsbelang.
In verband met dit verzoek heb ik contact gehad met psychiater De Jong te Koudum. Achter deze pleitnota zit een kopie van zijn schrijven. Hoewel hij onderkent dat een dergelijk onderzoek erg lastig is, sluit hij niet uit dat een dergelijk onderzoek mogelijk is. Naar aanleiding van zijn schrijven is er recent telefonisch contact geweest voor nadere inlichtingen. Hij stelt dat als het gaat om een traumatische ervaring dan komt er altijd iets van gevoel terug en dat gevoel is feitelijk vast te stellen. Via herbeleving en door erover te praten komt dat naar boven.
Vervolgens is het zaak om vast te stellen, en die scheidingslijn is volgens De Jong dun, of het gaat om gewenst gedrag of dat er daadwerkelijk een bepaalde ervaring/ gevoel zit. Dit laatste is wat De Jong bedoelt in zijn schrijven met “het is te proberen.”
Hij stelt ook dat het mogelijk is dat het PBC zich onvoldoende heeft gefocust op dit specifieke aspect. Dat is mogelijk kan zijn geweest blijkt wat de verdediging betreft uit de rapportage van het PBC. Van belang is pagina 31 van het rapport (psychologisch onderzoek). Men rapporteert:
"in de laatste weken van het onderzoek wordt lijdensdruk bij betrokkene zichtbaar in de vorm van wat somberheid en angst. Betrokkene spreekt dan voor het eerst over zijn gevoel van onveiligheid dat hij gedurende een groot deel van zijn leven en ook in het heden ervaart."
Het voorgaande impliceert ontegenzeggelijk dat cliënt weinig heeft gesproken over zijn angsten, gevoelens van onveiligheid en paniek ten tijde van het feit. Hij praat er pas voor het eerst over in de laatste periode van het onderzoek. Desondanks ziet men angst. Deze angst, de gevoelens van onveiligheid en de paniek dienen nader te worden geconcretiseerd middels een nader onderzoek specifiek daarop gericht. De Jong heeft aangegeven dat zulk onderzoek mogelijk is. Hoewel het PBC cliënt 7 weken lang heeft onderzocht, lag naar het oordeel van de verdediging de focus niet op de angst en paniek kort voor en tijdens het feit.
Een dergelijk onderzoek is niet alleen in het belang van de verdediging maar ook noodzakelijk teneinde de door cliënt afgelegde verklaringen m.b.t. angst en paniek ten tijde van het feit nader te onderbouwen cq. te verankeren. Verankeren in objectieve gegevens daar waar de rechtbank in essentie afgaat op interpretaties van subjectieve waarnemingen. De deskundige kan het hof meer handvatten geven bij de beoordeling of er al dan niet sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Het is een van de belangrijkste speerpunten in de verdediging van cliënt. Gelet op het eerder aangehaalde arrest van het EHRM dient dit onderzoek plaats te vinden. Of dit onderzoek dient te geschieden door De Jong of een andere deskundige is ons om het even, wij laten dat aan het hof over.”
20. Het proces-verbaal van de (regie)zitting in hoger beroep van 5 december 2013 houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
“(…)
Vervolgens pleit de raadsman overeenkomstig de inhoud van de door hem aan het hof overgelegde pleitnota, die aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
De advocaat-generaal deelt vervolgens in reactie daarop mede:
(…)
Wat betreft het verzoek tot een nader aanvullend onderzoek specifiek gericht op eventuele angsten en paniek bij verdachte ten tijde van en kort voorafgaande aan het schietincident het volgende. In eerste aanleg is al door het Pieter Baan Centrum een dubbelrapportage opgesteld waarin ook uitgebreid aandacht is besteed aan hetgeen de raadsman nu wenst te laten onderzoeken. Het lijkt me dat het toch zeer lastig zal zijn om aan die dubbelrapportage wat dat betreft nog iets toe te voegen. Het verzochte aanvullend onderzoek acht ik dan ook niet noodzakelijk zodat dit verzoek mijns inziens dient te worden afgewezen.
(…)
De raadsman deelt in reactie daarop mede:
De advocaat-generaal stelt zojuist dat het aanvullend onderzoek gericht op eventuele angsten en paniek bij verdachte ten tijde van en kort voorafgaande aan het schietincident wat hem betreft niet noodzakelijk is. Zoals ook zojuist al naar voren werd gebracht, stelt de verdediging zich echter op het standpunt dat dit verzoek dient te worden beoordeeld naar het verdedigingscriterium. Psychiater De Jong heeft in het aan de pleitnota gehechte stuk weliswaar gesteld, dat het moeilijk is de psychische toestand van cliënt rond het incident alsnog te bepalen maar dat dit niet onmogelijk is. In mijn optiek dient welwillend met dit verzoek te worden omgegaan. De oudste raadsheer vraagt mij hoe dat onderzoek volgens de verdediging er uit zou moeten zien en welke vragen door de deskundige dienen te worden beantwoord. Het dient mijns inziens een redelijk uitgebreid onderzoek te zijn waarbij in ieder geval verschillende gesprekken met cliënt dienen plaats te vinden en onder meer de vraag moet worden beantwoord wat er zich in het hoofd van cliënt heeft afgespeeld ten tijde van en kort voorafgaande aan het schietincident, in het bijzonder of hij op die momenten angst en paniek ondervond.
(…)
De advocaat-generaal deelt vervolgens mede:
Ik blijf bij mijn standpunt aangaande de verzochte aanvullende rapportage waarbij ik nog opmerk dat ik niet kan inschatten in hoeverre we af moeten gaan op de brief van psychiater De Jong.
De voorzitter onderbreekt vervolgens het onderzoek ter terechtzitting voor beraad.
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof het navolgende mede:
(…)
Naar het oordeel van het hof is het noodzakelijkheidscriterium van toepassing op het verzoek van de verdediging tot een nader aanvullend onderzoek specifiek gericht op eventuele angsten en paniek bij verdachte ten tijde van en kort voorafgaande aan het schietincident. Het hof acht dit nader aanvullend onderzoek niet noodzakelijk en het verzoek van de verdediging zal dan ook worden afgewezen.
(…)”
21. Het verzoek van de verdediging is een verzoek op grond van de artikelen 315, 316, 328 en 331 Sv, welke artikelen ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn. Op een degelijk verzoek moet de rechter op straffe van nietigheid een beslissing nemen (art. 330 Sv). Maatstaf bij de beoordeling van zulk een verzoek is of het gevraagde onderzoek noodzakelijk is.
22. Het hof heeft de juiste maatstaf toegepast. Over de aangelegde maatstaf wordt in cassatie niet (meer) geklaagd, maar de pijlen zijn kennelijk gericht op de begrijpelijkheid van de afwijzing. Uit de toelichting op het middel wordt duidelijk dat de steller van het middel het niet met de beslissing van het hof eens is, maar waarom die beslissing onbegrijpelijk zou zijn valt in die toelichting niet te ontwaren. In het licht van hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag is gelegd (‘het is mogelijk dat het PBC zich te weinig heeft gefocust op dit aspect’, het gevraagde onderzoek is ‘erg lastig’ uitvoerbaar maar ‘is te proberen’ en ‘de deskundige kan het hof meer handvatten geven’) is het oordeel van het hof dat hij zich voldoende voorgelicht achtte op grond van wat er al aan materiaal (diverse (getuigen)verklaringen en de PBC-rapportage6.) in het dossier aanwezig was niet onbegrijpelijk.
23. Kennelijk omdat de steller van het middel wel aanvoelt dat elk belang bij het middel ontbreekt, stelt hij zich in cassatie op het standpunt dat het uiteindelijk op initiatief van de verdediging alsnog uitgevoerde aanvullende onderzoek wegens ontoereikende financiën aan de kant van verdachte te beperkt is geweest. Psychiater De Jong heeft aanvullend gerapporteerd en het verzoek om hem als getuige te horen is ondanks een onnavolgbaar (tussentijds) voorstel van de kant van de verdediging ingewilligd.7.Dat verhoor van De Jong door het hof heeft ter terechtzitting van het hof van 16 januari 2015 plaatsgevonden. De Jong heeft (gevraagd of ongevraagd) op geen enkele wijze gerept over enige beperking van zijn onderzoek die van betekenis zou zijn voor zijn conclusies. Voor zover op het beperkte onderzoek eerst in cassatie een beroep wordt gedaan faalt dat en daaraan doet niet af dat de rapportage uiteindelijk door het hof als - grof gezegd - te beperkt van opzet is aangemerkt. De slotsom is dat er uiteindelijk meer aanvulling (of zo men wil second opinion) bij de eerder door het PBC uitgebrachte rapportage is geweest dan verzocht. Immers er is niet alleen een aanvullend rapport uitgebracht maar de rapporteur is ook ter zitting van het hof gehoord.
24. Het middel faalt.
25. Het eerste middel klaagt dat dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.
26. Namens de verdachte, die gedetineerd is, is op 11 februari 2015 cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 11 mei 2016 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden. Voorts vraag ik ambtshalve aandacht voor het volgende. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dit alles pleegt te leiden tot strafvermindering.
27. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
28. Het eerste middel slaagt. De overige middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2016
Zie voor de maatstaf r.o. 3.5.1 t/m 3.5.3 van het overzichtsarrest HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. Rozemond.
De toelichting op het middel verwijst naar T&C Sv, art. 41 Sv. Het zoekplaatje is gelukkig beperkt. Bedoeld wordt te verwijzen naar T&C Sr, elfde druk, aantek. 4h bij art. 41 Sr waarin niet meer wordt vermeld dan dat de capaciteiten van aanrander en aangerande een rol kunnen spelen.
In HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316, m.nt. Rozemond (r.o. 3.5.1) wordt in het bijzonder gewezen op de hoedanigheid en de bijzondere vaardigheden van de aangerande.
Zie. p. 4-5 van de pleitnotities van 5 december 2013.
Met name over de PBC-rapportage merkt het hof op p. 17 van het arrest op dat het onderzoek door het PBC waaraan verdachte zijn medewerking heeft verleend naar het oordeel van het hof ‘uitgebreid en gedegen’ is geweest.
Zie het proces-verbaal van de zitting van het hof van 1 oktober 2014. Omdat De Jong niet was verschenen heeft de raadsman tijdens een onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting contact met hem gehad en is gebleken dat hij op dat moment in Zuid Afrika verbleef en de volgende week weer beschikbaar zou zijn. Het voorstel van de raadsman die geen afstand van het verhoor deed, hield in dat De Jong werd aangemerkt als een getuige/deskundige die niet binnen aanvaardbare termijn (sic een week? PV) kan worden gehoord en vervolgens werd het hof te kennen gegeven dat over het horen van de getuige/deskundige bij arrest zou kunnen worden beslist aan de hand van de vraag of het hof nader wenst te worden geïnformeerd over de inhoud van het rapport van De Jong. Op mij maakt dit - zo vriendelijk mogelijk gezegd - de indruk van meer dan creatief omgaan met het strafvorderlijk kader.