ECLI:NL:HR:2013:1564.
HR, 29-03-2016, nr. 15/02838
ECLI:NL:HR:2016:512
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
15/02838
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:512, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:147, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:147, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:512, Gevolgd
- Vindplaatsen
AB 2016/338 met annotatie van J.R.C. Tieman
JM 2016/77 met annotatie van T. van der Meulen
Uitspraak 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Vervolg op HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1564. Uitleg begrip “afvalstoffen”. HR: 81.1 RO.
Partij(en)
29 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/02838 E
LNU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 19 november 2014, nummer 22/005550-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016.
Conclusie 02‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Vervolg op HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1564. Uitleg begrip “afvalstoffen”. HR: 81.1 RO.
Nr. 15/02838 Zitting: 2 februari 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Na terugwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 3 december 20131.heeft het Gerechtshof Den Haag de verdachte bij arrest van 19 november 2014 ter zake van 1. ‘opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon’ en 2. ‘opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon’ veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,00, waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Namens de verdachte heeft mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, beroep in cassatie ingesteld en bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte zich ‘heeft ontdaan’ van afvalstoffen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, gelet op een arrest van het Europese Hof van Justitie van 12 december 2013.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. zij in de periode van 12 juni 2009 tot en met 17 juli 2009 te Rotterdam, binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, opzettelijk een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van Verordening (EG) Nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen,' immers was zij doende een container ([001]) waarvan de inhoud bestond uit elektrische en/of elektronische huishoudelijke apparaten die deels niet meer functioneerden en waarvan de houders zich hadden ontdaan, te weten (onder meer) friteuses en/of klokken en/of koffiezetapparaten, in ieder geval elektronische restanten als genoemd onder code GC020 van Bijlage III van voornoemde verordening, over te brengen van Nederland naar Kameroen, terwijl die overbrenging geschiedde zonder een voorafgaande kennisgeving aan en/of schriftelijke toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
2. zij in de periode van 1 mei 2009 tot en met 17 juli 2009 te Oldenzaal opzettelijk huishoudelijke apparaten waarvan de houders zich hadden ontdaan en die deels niet meer functioneerden, te weten onder meer friteuses en/of klokken en/of koffiezetapparaten, in ieder geval bedrijfsafvalstoffen, heeft verhandeld, zonder vermelding als handelaar op de lijst van vervoerders, handelaars en bemiddelaars.”
5. De voor de beoordeling van dit middel relevante bepalingen luidden ten tijde van de bewezenverklaarde feiten als volgt.
- Art. 10.60, tweede lid, Wet milieubeheer:
"Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen."
- Art. 2 verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEG L 190), hierna: EVOA:
"Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder :
1. "afvalstoffen": afvalstoffen als omschreven in artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/12/EG;
(...)
35. "illegale overbrenging": een overbrenging van afvalstoffen :
a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
(...)”
- Art. 1, eerste lid, onder a, Richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen (PbEG L 114):
"1. In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) "afvalstof": elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen."
- Voormelde bijlage I houdt als opsomming van categorieën afvalstoffen onder meer in:
"Q2 Producten die niet aan de normen voldoen
(...)
Q14 Producten die voor de houder niet of niet meer bruikbaar zijn (bijvoorbeeld artikelen die zijn afgedankt door landbouw, huishoudens, kantoren, winkels, bedrijven enz.)
(...)
Q16 Alle stoffen, materialen of producten die niet onder de hierboven vermelde categorieën vallen."
- art. 10.55, eerste lid, onder b, Wet milieubeheer:
"1. Het is verboden:
a. (. . . )
b. bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te verhandelen,
c. (...)
zonder vermelding als respectievelijk vervoerder, handelaar of bemiddelaar op de lijst van vervoerders, handelaar of bemiddelaars.”
- Art. 3 Richtlijn 2008/98/EG
"In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. "afvalstof": elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is te ontdoen of zich moet ontdoen.
(. . .)
13. "hergebruik": elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;
14. "verwerking": nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;
15. "nuttige toepassing": elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;
16. "voorbereiding voor hergebruik": elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;
17. "recycling": elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
(...)
19. "verwijdering": iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van verwijderingshandelingen."
- Artikel 6 Richtlijn 2008/98/EG:
"Einde-afvalfase
1. Sommige specifieke afvalstoffen zijn niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1), wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingsbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder de volgende voorwaarden:
a) de stof of het voorwerp wordt gebruikelijk toegepast voor specifieke doelen;
b) er is een markt voor of vraag naar de stof of het voorwerp ;
c) de stof of het voorwerp voldoet aan de technische voorschriften voor de specifieke doelen en aan de voor producten geldende wetgeving en normen; en tevens
d) het gebruik van de stof of het voorwerp heeft over het geheel genomen geen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid.
De criteria omvatten, indien nodig, grenswaarden voor verontreinigende stoffen, en houden rekening met eventuele nadelige milieugevolgen van de stof of het voorwerp.
(...)"
6. Het bestreden arrest bevat de volgende overweging:
“Nadere bewijsvoering
Door de raadsman is aangevoerd dat de goederen waarop de tenlastelegging betrekking heeft, niet als afval kunnen worden aangemerkt. Hij heeft zich daarbij onder meer beroepen op een uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HvJEU 12 december 2013, nrs. C-242/12 en C- 241/12 ECLI:NL:XX:2013:283) waarin volgens de verdediging is bepaald dat het retourneren van een non-conform product met het oog op terugbetaling van de aankoopprijs, niet is te beschouwen als het zich ontdoen van een afvalstof.
Het hof stelt het volgende vast.
Op 22 juni 2009 werd door de douane Rotterdam een container, [001], gecontroleerd. In die container bevonden zich elektr(on)ische apparaten. Op de verpakkingen van diverse apparaten waren teksten leesbaar als "kapot" en "defect". Verder was de container beladen op een wijze die mogelijk schadelijk was voor de lading. Kleinere apparaten waren onderop geladen met zwaardere voorwerpen daarop. Op diverse dozen waren bonnen gehecht met daarop klachten van consumenten, zoals "doet niks". Uit het verhoor door de douane van de vertegenwoordiger van verdachte, [betrokkene], blijkt dat de goederen afkomstig zijn van een Duitse importeur genaamd [A] en van [B]. Blijkens diens verklaring ter terechtzitting gaat het om goederen die door consumenten zijn teruggebracht op basis van de productgarantie en om goederen die niet meer verkocht (kunnen) worden, bijvoorbeeld door een assortimentswijziging.
Voor de uitleg van het begrip "afvalstoffen" in de Wet milieubeheer moet worden aangesloten bij de in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen (PbEG L114) gegeven omschrijving en is van belang of de houder zich van de stof of het voorwerp ontdoet, voornemens is te ontdoen of moet ontdoen.
Anders dan de advocaat-generaal in zijn requisitoir en met de raadsman is het hof van oordeel dat het terugbrengen van goederen door de consument naar de detailhandel met het oogmerk 'van het retour ontvangen van de aankoopprijs of het inroepen van de garantiebepalingen, niet inhoudt dat de consument zich daarmee van die goederen ontdoet en dat die daarmee afvalstoffen zijn geworden.
Anders dan de raadsman en met de advocaat-generaal in zijn repliek is het hof evenwel van oordeel dat het overdragen van een partij restanten en garantiegoederen als in het onderhavige geval wel aangemerkt kan worden als het zich ontdoen van (een partij) goederen. Immers, de goederen zijn voor het doel waarvoor zij door de houder bestemd waren, de verkoop aan consumenten, onbruikbaar of overtollig geworden. Dat die goederen nog een restwaarde hebben en dat daarvoor door de opkoper, de verdachte of een derde, ook daadwerkelijk is betaald, doet daaraan niet af. Evenmin doet daaraan af dat die goederen in Afrika of andere werelddelen al dan niet na reparatie nog wel geschikt zijn om aan consumenten te verkopen.
Dat brengt mee dat bij uitvoer van een dergelijke partij goederen buiten Europa hetzij de voorgeschreven procedures als bedoeld in de Wet milieubeheer en de toepasselijke Europese regelgeving moeten worden gevolgd, hetzij maatregelen moeten worden genomen om aan de goederen het karakter van afvalstoffen te ontnemen. Nu de verdachte blijkens de verklaringen van haar vertegenwoordiger, [betrokkene], beide heeft nagelaten, kunnen de feiten worden bewezenverklaard en gekwalificeerd als nader omschreven.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman.”
7. De steller van het middel meent dat het bestreden arrest niet in overeenstemming is met de volgende overwegingen van het genoemde arrest van het Europees Hof van Justitie van 12 december 2013:
“52 Daarentegen is de omstandigheid dat Shell de betrokken partij heeft teruggenomen met het oog op bewerking door menging en terugbrengen op de markt in casu van doorslaggevend belang.
53 Het is immers geenszins gerechtvaardigd om goederen, stoffen of producten die de houder, ongeacht enige nuttige toepassing, onder gunstige omstandigheden wil exploiteren of verhandelen, te onderwerpen aan de bepalingen van richtlijn 2006/12, die beogen ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In het licht van de verplichting het begrip afvalstof ruim uit te leggen, moet deze redenering evenwel worden beperkt tot situaties waarin het hergebruik van het goed of de stof in kwestie niet slechts mogelijk, maar zeker is, zonder dat vooraf een van de in bijlage II B bij richtlijn 2006/12 bedoelde procedés voor de nuttige toepassing van afvalstoffen hoeft te worden benut, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat (zie naar analogie arrest Palin Granit en Vehmassalon kansanterveystyön kuntayhtymän hallitus, punt 36, en arrest van 111september 2003, AvestaPolarit Chrome, C-114/01, Jurispr. blz. 1-8725, punt 36).
54 Gelet op het voorgaande moet op de vragen worden geantwoord dat artikel 2, sub a, van verordening nr. 259/93 aldus moet worden uitgelegd dat, in een situatie als die in de hoofdgedingen, een partij diesel die onbedoeld vermengd is geraakt met een andere stof niet onder het begrip afvalstof in de zin van deze bepaling valt, mits de houder ervan daadwerkelijk voornemens is deze met een ander product vermengde partij terug te brengen op de markt, hetgeen ter beoordeling van de verwijzende rechter staat.”
8. In de onderhavige zaak gaat het om elektr(on)ische apparaten die om uiteenlopende redenen -het Hof noemt het oogmerk van retour ontvangen van de koopprijs of het inroepen van garantiebepalingen- door de koper/consument worden geretourneerd aan de verkoper/leverancier. Daarmee is de leverancier de houder van de apparaten geworden. Dit retourneren van de apparaten kan volgens het Hof niet worden aangemerkt als het zich ontdoen van een afvalstof. Dat lijkt mij juist en het middel richt zich ook niet tegen dit oordeel. Dit lijkt mij te betekenen dat het de verkoper/leverancier/houder (verder: houder) vrij staat de geretourneerde apparaten opnieuw aan consumenten ten verkoop aan te bieden. Het zou te ver gaan om het opnieuw ten verkoop aanbieden en verkopen aan consumenten reeds als het zich ontdoen van een afvalstof aan te merken en dat ligt ook in de lijn van het genoemde arrest van het Hof van Justitie.
9. Volgens het (Haagse)Hof waren de apparaten voor het doel waarvoor zij door de houder waren bestemd te weten de verkoop aan consumenten onbruikbaar of overtollig geworden. Dat is een niet onbegrijpelijk oordeel van het Hof nu de houder er niet voor heeft gekozen om de apparaten opnieuw rechtstreeks aan consumenten aan te bieden. De houder heeft de apparaten namelijk overgedragen aan verdachte (groothandel en exporteur). Het oordeel dat de houder zich door aldus te handelen heeft ontdaan van een afvalstof staat anders dan de steller van het middel meent geenszins op gespannen voet met het arrest van het Europese Hof van Justitie uit 2013. In dat geval was immers niet uitgesloten dat het product door de houder conform de oorspronkelijke bestemming opnieuw op de markt zou worden gebracht. In de onderhavige zaak staat juist niet vast dat de houder conform de oorspronkelijke bestemming van apparaten beoogde te handelen. Integendeel: de apparaten waren voor de houder onbruikbaar of overtollig.
10. Het Hof heeft daarmee dus op goede grond geoordeeld dat de aan verdachte overgedragen apparaten afvalstoffen waren. Iets anders is dat in voorkomend geval de apparaten in handen van verdachte de status van afvalstof alsnog kunnen verliezen, maar daarvoor heeft het arrest van het Europees Hof van Justitie uit 2013 geen directe betekenis. Als de steller van het middel echter onder punt 10 in de schriftuur meent dat geen van de in de bijlage van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen van toepassing is en dat dit een indicatie vormt voor de omstandigheid dat niet van een afvalstof sprake is, kan ik dat standpunt zonder nadere toelichting die ontbreekt niet volgen. Zelfs als verdachte de apparaten zelf alsnog rechtstreeks ten verkoop zou aanbieden aan consumenten zou dat niet mogelijk zijn zonder nadere controle en in voorkomend geval reparatie.
11. Het eerste middel faalt.
12. Het tweede middel klaagt dat het Hof in zijn arrest van 19 november 2014 een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2013, omdat het, anders dan het Hof in zijn arrest van 20 april 2012, tot het oordeel komt dat er in de onderhavige zaak sprake is van ‘afvalstoffen’.
13. Het in de eerste cassatieronde bestreden arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 april 2012 houdt, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang, het volgende in:
“Uit voornoemde feiten volgt dat de container geen productie- of consumptieresiduen, noch afgedankte versleten tweedehands goederen bevatte. De container bevatte (nagenoeg) nieuwe producten die in het land van bestemming zonder, voorafgaande wijziging in de aard, samenstelling en vorm en zonder bewerking konden worden gebruikt. Dat er bij een deel van goederen een kleine reparatie nodig was, doet daaraan niet af.”
14. Het arrest van het Hof Den Haag van 19 november 2014 bevat de overweging zoals opgenomen onder 6.
15. Het arrest van de Hoge Raad van 3 december 2013 bevat de beslissing tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. De steller van het middel ziet kennelijk een beperking voor de berechting door het Hof na terugwijzing tot uitsluitend een nieuw oordeel over de (deel)beslissing(en) die tot cassatie hebben geleid. Aan de hierboven geciteerde passage uit het arrest van het Hof uit 2012 zou het Hof na de verwijzing (min of meer?) gebonden zijn. Ik meen te kunnen volstaan met de opmerking dat hetgeen aan het middel ten grondslag wordt gelegd geen steun vindt in het recht.
16. De middelen kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, van de Wet RO ontleende bewoordingen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑02‑2016