Rijkswet op de consulaire tarieven
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2004
- Bronpublicatie:
18-04-2002, Stb. 2002, 251 (uitgifte: 04-06-2002, kamerstukken: 27217)
- Inwerkingtreding
01-01-2004
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-11-2003, Stb. 2003, 507 (uitgifte: 16-12-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Diplomatiek en consulair recht
1.
De belanghebbende is aan Onze Minister dan wel indien dat bij algemene maatregel van rijksbestuur is bepaald aan de Gevolmachtigde Minister een bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen vergoeding verschuldigd voor het verlenen van de bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur aangeduide diensten met betrekking tot:
- a.
de uitoefening van de bij of krachtens de Consulaire Wet aan consulaire ambtenaren verleende bevoegdheden,
- b.
het verstrekken van consulaire verklaringen met het oog op het vervoeren van een stoffelijk overschot of een urn,
- c.
het verstrekken van verklaringen omtrent de burgerlijke staat en andere de persoon betreffende gegevens die tot bewijs strekken,
- d.
het verlenen van bijstand, zoals bemiddeling bij het oplossen van financiële en andere de belanghebbende betreffende problemen die verband houden met het verblijf in het buitenland,
- e.
het verschaffen van informatie en het bemiddelen bij het verkrijgen daarvan anders dan in het kader van de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur,
- f.
het legaliseren en verifiëren van documenten en het bemiddelen bij het doen legaliseren en verifiëren van documenten,
- g.
het bemiddelen met het oog op het verrichten van rechtshandelingen en het verstrekken van verklaringen en andere documenten ten behoeve van belanghebbende door de bevoegde instanties van andere mogendheden,
- h.
de verlening van visa en
- i.
overige diensten verleend door Onze Minister dan wel de Gevolmachtigde Minister.
2.
De bepaling van de onderscheiden vergoedingen op grond van het eerste lid geschiedt zoveel mogelijk op grondslag van de werkelijke kosten die de gebruikelijke dienstverrichting meebrengt.
3.
In afwijking van het eerste lid kunnen de diensten en de daarvoor in rekening te brengen vergoeding bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden aangeduid respectievelijk vastgesteld, indien Onze Minister de dienst in Nederland verricht.