CRvB, 13-11-2012, nr. 11/1101 WWB
ECLI:NL:CRVB:2012:BY3503
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
13-11-2012
- Zaaknummer
11/1101 WWB
- LJN
BY3503
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2012:BY3503, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 13‑11‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑11‑2012
Inhoudsindicatie
WWB. Oplegging van de arbeidsverplichtingen, met dien verstande dat de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor 20 uur per week en verplicht om mee te werken aan behandeling door de GGZ. De door de medisch adviseur gebezigde motivering is overtuigend. Het rapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In de beschikbare medische gegevens is voldoende steun te vinden voor het standpunt dat appellant psychische klachten heeft, die aan een duurzame werkrelatie in de weg staan, en dat een behandeling door de GGZ is aangewezen.
Partij(en)
11/1101 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 januari 2011, 10/3358 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 13 november 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 september 2012, waar partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
- 1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
- 1.1.
Appellant ontvangt in ieder geval sinds 1995 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hij heeft beenklachten die het gevolg zijn van letsel na een ongeval. In de loop der jaren is appellant meermalen medisch en arbeidskundig onderzocht en geschikt bevonden om met deze klachten in een passende werksituatie deel te nemen aan het arbeidsproces. In de rapportage medisch belastbaarheidsonderzoek van 30 november 2007 is appellant geschikt bevonden om rekening houdend met zijn beperkingen gedurende 20 uur per week te werken. Tevens is geconstateerd dat er bij appellant sprake is van psychische klachten die aan zijn arbeidsinschakeling in de weg staan. Ondanks verschillende re-integratie trajecten is het niet mogelijk gebleken appellant te bemiddelen naar werk.
- 1.2.
Op verzoek van het dagelijks bestuur is opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage verzekeringsarts van 22 oktober 2009. In deze rapportage worden de bevindingen van 2007 nog steeds van toepassing geacht. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens bij besluit van 19 november 2009 aan appellant bericht dat met ingang van 1 december 2009 voor hem de arbeidsverplichtingen gelden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB, met dien verstande dat de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor 20 uur per week. Bovendien heeft het dagelijks bestuur appellant op grond van artikel 55 van de WWB verplicht om mee te werken aan behandeling door de GGZ.
- 1.3.
Bij besluit van 6 april 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2009 ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
- 3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
Met de beslissing van het dagelijks bestuur om aan appellant de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vervatte verplichtingen, al dan niet gedeeltelijk, op te leggen, wordt het dagelijks bestuur geacht te hebben geweigerd om appellant op grond van dringende redenen de in artikel 9, tweede lid, van de WWB bedoelde ontheffing van de verplichtingen te verlenen.
- 4.2.
Ingevolge artikel 55 van de WWB, voor zover hier van belang, kan het dagelijks bestuur verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Met de opgelegde verplichting om mee te werken aan een behandeling door de GGZ heeft het dagelijks bestuur beoogd te bevorderen dat de medische situatie van appellant verbetert, zodat appellant uiteindelijk weer in de arbeid kan worden ingeschakeld. Het opleggen van deze verplichting berust derhalve op artikel 55 van de WWB.
- 4.3.
Appellant is op 22 oktober 2009 in het kader van een belastbaarheidsbeoordeling onderzocht door medisch adviseur A.H.M. Bernaert. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de onder 1.2 genoemde rapportage verzekeringsarts van 22 oktober 2009. In de rapportage staat ten aanzien van de behandeling bij de GGZ het volgende vermeld:
“(..) Er zijn aanwijzingen dat de impulsbeheersing van betrokkene gestoord kan raken. In de psychiatrische diagnostiek wordt deze problematiek waarschijnlijk geclusterd onder Cluster B persoonlijkheidsstoornissen. Behandeling is essentieel om op termijn duurzame werkrelatie aan te kunnen. (..) Aanbevolen interventies ter bevordering belastbaarheid en/of de re-integratie: intensieve therapie door GGZ: bijvoorbeeld de WAAG.” De conclusie in de rapportage luidt dat appellant vooralsnog 20 uur belastbaar is overeenkomstig het advies uit 2008 (lees: 2007). De fysieke beperkingen (beperkt op tillen, lopen, trappen lopen, klimmen, staan, hurken en torderen) en de psychische beperkingen van de rapportage van 2008 (lees: 2007) zijn nog steeds valide en met name dient rekening gehouden te worden met de beperkingen ten aanzien van de psychisch belastende arbeid.
- 4.4.
Het medisch advies waarnaar de medisch adviseur in de rapportage van 22 oktober 2009 verwijst, is de door verzekeringsarts E.M.J. Schoonderwoerd inzake appellant opgemaakte rapportage medisch belastbaarheidsonderzoek van 30 november 2007 genoemd in 2.1. Deze rapportage is onder meer gebaseerd op spreekuurcontact, gericht lichamelijk onderzoek en oriënterend psychisch onderzoek. Ook is een functionele mogelijkhedenlijst opgesteld. Naast de aanwezigheid van fysieke beperkingen heeft de verzekeringsarts aanwijzingen gevonden voor ernstig verminderd psychisch functioneren, waarbij zonder meer sprake is van een ernstige cluster B psychopathologie die dringend behandeling behoeft. Daarom is psychotherapie appellant zonder meer opdraagbaar. Gelet hierop heeft de verzekeringsarts appellant derhalve dringend naar zijn huisarts verwezen voor doorverwijzing naar de GGZ. Rekening houdend met zijn fysieke en psychische beperkingen acht de verzekeringsarts appellant vooralsnog niet tot meer in staat dan vijf maal vier uur passende arbeid.
- 4.5.
Het dagelijks bestuur heeft zijn besluitvorming op de door de medisch adviseur uitgebrachte rapportage van 22 oktober 2009 mogen baseren. De door de medisch adviseur gebezigde motivering is overtuigend. Het rapport geeft blijk van zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Van betekenis is in dit verband dat bij de rapportage tevens de onderzoeksresultaten uit 2007 zijn betrokken. Deze zijn niet alleen gebaseerd op spreekuurcontact, maar ook op lichamelijk onderzoek en oriënterend psychisch onderzoek, waarbij tevens een functionele mogelijkhedenlijst is opgesteld. De door appellant aangevoerde grond dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het dagelijks bestuur de fysieke belastbaarheid juist heeft ingeschat treft geen doel, omdat appellant deze grond in het geheel niet heeft onderbouwd. Het betoog van appellant dat de opgelegde verplichting mee te werken aan behandeling door de GGZ op een ondeugdelijk medisch advies berust en dat geen adequaat onderzoek naar zijn psychische gezondheid is gedaan, slaagt evenmin. In de beschikbare medische gegevens is voldoende steun te vinden voor het standpunt dat appellant psychische klachten heeft, die aan een duurzame werkrelatie in de weg staan, en dat een behandeling door de GGZ is aangewezen. De door appellant voor het eerst in hoger beroep aangevoerde grond dat nadat hij contact heeft gehad met zijn huisarts geen doorverwijzing heeft plaatsgevonden, is door hem niet met stukken onderbouwd. Daardoor is niet aannemelijk gemaakt of appellant, zoals hij stelt, naar aanleiding van het medisch onderzoek in 2007 met zijn huisarts heeft gesproken over een doorverwijzing naar de GGZ en wat de bevindingen van de huisarts toen waren.
- 4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
- 5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en E.C.R. Schut en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2012.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) M. Sahin