De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.1:18.1 Algemeen
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/18.1
18.1 Algemeen
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS373181:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
De verjaring die ik in de laatste paragraaf bespreek betreft een bijzonder geval, dat onderscheiden moet worden van de verjaring van de dwangsomvordering zoals hiervoor omschreven. Aldaar wordt behandeld het geval waarin de rechter, nadat dwangsommen op grond van een eerdere veroordeling zijn verbeurd, bij vonnis de verschuldigdheid daarvan heeft vastgesteld. Aan de orde komt in dit verband welke verjaringstermijn geldt met betrekking tot de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van deze rechterlijke uitspraak.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Als laatste begrenzing van het definitief karakter van de dwangsomveroordeling en dwangsomvordering behandel ik in het onderhavige hoofdstuk de verjaring. Het onderwerp wordt zowel door regels uit de Beneluxregeling als door regels van zuiver nationaal recht beheerst. Uit hetgeen ik hierna bespreek, zal blijken dat de verschillende regels echter niet altijd in voldoende mate op elkaar zijn afgestemd, hetgeen tot een aantal onduidelijkheden leidt; enerzijds met betrekking tot de bepaling van de verjaringstermijn, anderzijds met betrekking tot de schorsing c.q. verlenging van de verjaring. Ook ten aanzien van de stuiting van de verjaring bestaan onduidelijkheden: weliswaar zijn ter zake uitsluitend regels van nationale oorsprong van toepassing, maar hier werpt het bijzondere karakter van de dwangsom vragen op met betrekking tot het toepasselijke regime.
De verjaring die ik in dit hoofdstuk bespreek, heeft betrekking op de rechtsvordering ter zake van verbeurde dwangsommen. Weliswaar betreft de verjaring daarmee ook de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofd- en dwangsomveroordeling, maar dit is slechts het geval voor zover het de specifieke inbreuk betreft, waaruit de dwangsomvordering is ontstaan. In zijn algemeenheid verjaren noch de dwangsomveroordeling, noch de hoofdveroordeling wanneer de dwangsomvordering verjaart. Waar ik hierna, in de terminologie van de Eenvormige Beneluxwet, van verjaring van de dwangsom spreek, doel ik - tenzij anders aangegeven - op de verjaring van de dwangsomvordering. Achtereenvolgens behandel ik hierna de toepasselijke verjaringstermijn, de mogelijkheden de verjaringstermijn te stuiten en de schorsing c.q. verlenging van de verjaring.1
Indien het vorderingsrecht ter zake van verbeurde dwangsommen verjaart, resteert een natuurlijke verbintenis in de zin van art. 6:3 BW. Als het aan dwangsommen verbeurde bedrag vervolgens door de veroordeelde wordt voldaan, geschiedt deze betaling dus niet onverschuldigd.