HR, 21-06-2013, nr. 12/05988
ECLI:NL:HR:2013:CA0266
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2013
- Zaaknummer
12/05988
- Conclusie
Mr M.H. Wissink
- LJN
CA0266
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA0266, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑06‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY7731, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0266
ECLI:NL:PHR:2013:CA0266, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 03‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA0266
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Ontbinding koopovereenkomst schilderij wegens dwaling dan wel niet-nakoming.
21 juni 2013
Eerste Kamer
12/05988
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
CHRISTIE'S AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Christie's.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 435078/HA ZA 09-2468 van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2009, 28 april 2010 en 9 maart 2011;
b. het arrest in de zaak 200.084.870/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 11 september 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Christie's is verstek verleend.
Het standpunt van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3, 4 en 5).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Christie's begroot op nihil.
Dit arrest is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 21 juni 2013.
Conclusie 03‑05‑2013
Mr M.H. Wissink
Partij(en)
Rolnr. 12/05988
Mr M.H. Wissink
Zitting van 3 mei 2013
Conclusie inzake:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser tot cassatie
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Christie's Amsterdam B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster, niet verschenen
1.
Het bij dagvaarding van 11 december 2012 ingestelde cassatieberoep richt zich tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 september 2012, LJN BY7731, NJF 2013/12. De klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie omdat deze klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
2.
De drie middelen richten zich tegen rov. 3.3.3-3.3.11 en 3.4 en berusten steeds op hetzelfde uitgangspunt zoals verwoord in de nrs. 10, 27 en 61.
3.
Middel 1 klaagt in de kern (p. 4 en nrs. 10 en 12) dat [eiser] niet heeft betoogd dat hij ervan mocht uitgaan dat het schilderij nog 100% door Van Goyen zou zijn geschilderd, welke mening het hof hem in rov. 3.3.6 toedicht. Zijn standpunt was dat hij ervan mocht uitgaan dat het schilderij niet voor meer dan 50% geretoucheerd zou zijn.
Het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft het standpunt van [eiser] niet miskend. Rov. 3.3.6 brengt tot uitdrukking dat naar het oordeel van het hof [eiser] moest verwachten dat er retoucheringen zouden zijn. Hij was dus gewaarschuwd dat de mening van Christie's, dat het schilderij van Van Goyen is, niet betekent dat het nog 100% van Van Goyen is. Hiermee brengt het hof tot uitdrukking dat de mening van Christie's geen oordeel impliceerde over de mate van retouchering. Op dat punt bestond dus onzekerheid.
[Eiser]' standpunt dat hij ervan mocht uitgaan dat het schilderij van Van Goyen niet voor meer dan 50% geretoucheerd zou zijn, heeft het hof in twee stappen beoordeeld. Ten eerste: [eiser] mocht verwachten dat Christie's haar mening op goede gronden heeft gegeven (rov. 3.3.7). Dat heeft Christie's volgens het hof gedaan (rov. 3.3.8-3.3.9). Ten tweede: het wegnemen van onzekerheid over de mate van retouchering lag op de weg van [eiser], maar hij heeft daartoe geen stappen ondernomen terwijl resterende onzekerheid voor zijn risico komt (rov. 3.3.10).
4.
Op het voorgaande stuiten ook af de in wezen identieke klachten van de middelen 2 en 3 over het oordeel dat Christie's geen mededelingsplicht heeft geschonden (middel 2 op p. 10 en in de nrs. 31-34; middel 3 op p. 17 en in de nrs. 66-69) en over het oordeel dat [eiser] niet getracht heeft het schilderij te mogen onderzoeken (middel 2, op p. 10 en in de nrs. 35-36; middel 3 op p. 17 en in de nrs. 70-71), voor zover deze klachten al voldoen aan de daaraan te stellen eisen. De oordelen van het hof geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zijn voldoende gemotiveerd en berusten voor het overige op een aan het hof voorbehouden waardering van de feiten en omstandigheden van het geval.
5.
De klacht van de nrs. 30 en 65 mist feitelijke grondslag. Het hof doelt in rov. 3.5 , eerste volzin, op de oorsprong van het schilderij (zie rov. 3.3.3, eerste volzin).
Het arrest geeft geen grond om aan te nemen dat het hof de relevante maatstaven heeft miskend, zodat de daarop gerichte klachten van de nrs. 28-29 en 62-64 falen.
Het in de nrs. 11 en 16 bedoelde bewijsaanbod kon het hof als niet relevant passeren (rov. 3.11) nu de onmogelijkheid van onderzoek voor risico van [eiser] komt (rov. 3.3.10), Christie's in redelijkheid de onderhavige mededeling over de toeschrijving kon doen (rov. 3.3.6-3.3.9), de "echtheid" niet in het geding is (rov. 3.3.3, slot) en de stelling omtrent de waarde van het schilderij niet afdoet aan 's hofs oordeel (rov. 3.3.9).
De klachten in de nrs. 13-15, 37-40 en 72-75 behoeven geen afzonderlijke bespreking meer.
6.
Het cassatieberoep kan met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard worden.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G