CRvB, 18-03-2010, nr. 09/583 WW
ECLI:NL:CRVB:2010:BL9083
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-03-2010
- Magistraten
H.G. Rottier, B.M. van Dun, F.J.L. Pennings
- Zaaknummer
09/583 WW
- LJN
BL9083
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BL9083, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑03‑2010
Uitspraak 18‑03‑2010
H.G. Rottier, B.M. van Dun, F.J.L. Pennings
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's‑Gravenhage van 18 december 2008, 07/9418, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
I. Procesverloop
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.
II. Overwegingen
1.
Appellant was van 1 juni 2001 tot en met 31 mei 2005 in het genot van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), gebaseerd op een verlies van 39,23 arbeidsuren per week. In verband met de door appellant bij de fiscus geclaimde zelfstandigenaftrek is door het Uwv een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de WW-uitkering. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv bij besluit 31 mei 2007 de WW-uitkering per 31 mei 2004 herzien. In verband met gewerkte uren als zelfstandige heeft het Uwv het verlies aan werknemerschap gesteld op 44,5 uur per week. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het Uwv de over de periode van 16 juni 2004 tot en met 31 mei 2005 onverschuldigd betaalde WW-uitkering ter hoogte van € 11.967,78 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 november 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich —kort gezegd— op het standpunt gesteld dat appellant de door hem vanaf juni 2004, in een omvang van 1340 uur, verrichte werkzaamheden niet op de zogenoemde werkbriefjes heeft vermeld en dat die werkzaamheden niet als hobby kunnen worden bestempeld.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellant in een door hem opgestelde urenspecificatie in totaal 1340 uur heeft vermeld, hetgeen neerkomt op een gemiddelde van 44,5 uur per week gedurende 30 weken. Gelet op de aard van de activiteiten mocht het Uwv volgens de rechtbank aannemen dat appellant zijn hoedanigheid als werknemer had verloren. Voor zover de activiteiten als hobbymatige werkzaamheden zouden moeten worden aangemerkt, stelde de rechtbank vast dat appellant met de werkzaamheden de intentie had om daaruit economisch voordeel te halen. De rechtbank was echter van oordeel dat de herziening zich niet kon uitstrekken over de periode van 31 mei tot 16 juni 2004, om welke reden de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit in zoverre vernietigde. Aangezien de terugvordering van de WW-uitkering betrekking had op de periode vanaf 16 juni 2004 heeft de rechtbank tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit geheel in stand bleven.
3.
In hoger beroep benadrukt appellant dat hij een technische achtergrond heeft en dat hij van jongs af aan geïnteresseerd is in alles wat met techniek heeft te maken. Zo ontstond bij hem in de zomer van 2004 voor het eerst het idee voor het ontwerpen van een bepaald type vin voor windsurfplanken. Dit idee is op papier uitgewerkt en ter visualisatie daarvan heeft hij een houten model gebouwd. Uit nieuwsgierigheid heeft hij vervolgens octrooionderzoek gedaan, een octrooiaanvraag geschreven, op internet gekeken of er bedrijven zijn die wellicht geïnteresseerd zouden kunnen zijn in een dergelijk model, heeft hij marktcijfers verzameld en heeft hij gesproken met enkele technisch specialisten. Halverwege 2005 heeft hij vervolgens een werkende vin gebouwd en eerst toen is hij zich bezig gaan houden met afzetmogelijkheden en vestigingseisen. In september 2005 heeft hij zich uiteindelijk gevestigd als zelfstandige en heeft hij zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Volgens appellant moeten de activiteiten tot 31 mei 2005 worden gezien binnen de context van een hobby.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de WW behoudt een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.
4.2.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest.
4.3.
Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe de activiteiten van appellant in de periode in geding moeten worden bestempeld. In verband met de beantwoording van die vraag is het volgende van belang:
- —
Appellant heeft over 2004 en 2005 de zogenoemde zelfstandigenaftrek bij de fiscus geclaimd, hetgeen wil zeggen dat hij in beide jaren minstens 1225 uur als zelfstandige werkzaam is geweest.
- —
Desgevraagd heeft appellant op 14 mei 2007 aan het Uwv een specificatie verstrekt van de door hem in 2004 verrichte activiteiten vanaf juni of juli 2004. Die omvang behelsde 200 uur voor het maken van concept-schetsen en berekeningen, 40 uur voor de bouw van een model, 300 uur voor octrooionderzoek en het schrijven van een octrooiaanvraag, 700 uur voor inventarisatie op het internet van mogelijk geïnteresseerde bedrijven en verzamelen van marktcijfers, en 100 uur voor gesprekken met technisch specialisten, inclusief de voorbereiding daarvan, in totaal derhalve 1340 uur.
- —
Op 19 juli 2004 heeft appellant een octrooi aangevraagd voor een zelfinstellende asymmetrische kiel, zwaard of roer voor een vaartuig.
- —
Op 14 december 2005 heeft appellant de eenmanszaak [naam eenmanszaak] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak wordt onder werkzaamheden uit hoofde waarvan een werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest, verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Gezien de opleiding, achtergrond en ervaring van appellant is aannemelijk dat het uitwerken en ontwikkelen van zijn idee over een nieuwe vin voor windsurfplanken zijn grondslag heeft gevonden in een hobby. Het schetsen en bouwen van een model is onderdeel van die hobby en wordt om die reden niet aangemerkt als werkzaamheden in de zin van artikel 8, eerste lid, van de WW.
4.5.
Het inventariseren van marktcijfers, het voeren van gesprekken met specialisten en het houden van presentaties wijzen er, gezien het commerciële karakter van deze activiteiten en de hoeveelheid tijd die hiermee was gemoeid in verhouding tot de tijd die appellant heeft besteed aan het schetsen en bouwen, op dat de activiteiten op enig moment het stadium van de hobby hebben verlaten. Dat met die activiteiten toen nog geen winst werd gemaakt doet daar niet aan af, maar is inherent aan het starten van een eigen onderneming.
4.6.
Het aanwijzen van een moment waarop de hobbymatige activiteiten zijn overgegaan in werkzaamheden in de zin van artikel 8, eerste lid, van de WW dient zo mogelijk op basis van een objectief aan te wijzen tijdstip te geschieden. In dit geval merkt de Raad de aanvraag van het octrooi op 19 juli 2004 als zodanig tijdstip aan. Met de octrooi-aanvraag is appellant naar buiten getreden met zijn idee en heeft hij een activiteit ontplooid die verder gaat dan het hobbymatige. Appellant beoogde hiermee om vrijelijk met derden te kunnen spreken over zijn uitvinding zonder te hoeven vrezen dat anderen van zijn idee zouden profiteren. De mogelijke commerciële ontwikkeling hing daarom ook samen met dat octrooi. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant vanaf deze activiteit zijn werknemerschap heeft verloren. Dit brengt mee dat de herziening van de WW-uitkering eerst per 19 juli 2004 kon plaatsvinden. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
4.7.
Nu het maken van de schetsen en het bouwen van het houten model buiten beschouwing moet worden gelaten, heeft appellant in 2004 volgens zijn eigen specificatie 1100 uren besteed aan de activiteiten. Afgaande op de geclaimde zelfstandigenaftrek waren dat 1225 uur. Aangezien er eerst per 19 juli 2004 (week 30) sprake is van werkzaamheden in de zin van artikel 8, eerste lid, van de WW, betekent dit dat appellant in de overblijvende periode van 26 weken van 2004 zijn hoedanigheid als werknemer volledig heeft verloren, ongeacht of er sprake is van 1100 of 1225 gewerkte uren. Dat betekent dat de WW-uitkering per 19 juli 2004 geheel moest worden beëindigd. Dit betekent tevens dat eerst vanaf week 30 van 2004 hetgeen ten onrechte is betaald kon worden teruggevorderd. Het bedrag dat het Uwv kon terugvorderen moet derhalve worden verminderd met het teruggevorderde over de weken 25 tot en met 29 van 2004, zijnde in totaal € 1.002,12 waardoor het totaal terug te vorderen bedrag € 10.965,66 bedraagt. Teneinde het geschil definitief te beslechten zal de Raad, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat dit bedrag van appellant wordt teruggevorderd.
4.8.
Ter wille van de duidelijkheid zal de aangevallen uitspraak volledig worden vernietigd. Er is aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke worden begroot op de kosten van rechtsbijstand in beroep van € 644,-- en in hoger beroep van € 644,--, in totaal derhalve € 1.288,--.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit voorzover de WW-uitkering met ingang van 31 mei 2004 is herzien en hetgeen is betaald over de periode van 16 juni tot 19 juli 2004 is teruggevorderd;
Trekt de WW-uitkering per 19 juli 2004 in;
Bepaalt dat het Uwv hetgeen onverschuldigd is betaald aan WW-uitkering vanaf 19 juli 2004 ten bedrage € 10.965,66 van appellant terugvordert;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.