Rb. 's-Hertogenbosch, 15-05-2009, nr. 188634 / JE RK 09-372MZ11
ECLI:NL:RBSHE:2009:BI5281
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
15-05-2009
- Zaaknummer
188634 / JE RK 09-372MZ11
- LJN
BI5281
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2009:BI5281, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 15‑05‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 15‑05‑2009
Inhoudsindicatie
Een machtiging tot plaatsing van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg vereist een verklaring van een gedragswetenschapper die voldoet aan de eisen van de wet. Uit de memorie van toelichting bij artikel 29 van de Wet op de jeugdzorg volgt dat het van belang is dat de actualiteitswaarde van de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper hoog moet zijn. De door de wetgever beoogde actualiteitswaarde van de verklaring gaat verloren wanneer bij een verzoek om een machtiging gesloten jeugdzorg een verklaring wordt overgelegd die niet recentelijk is afgegeven. De machtiging wordt niet verleend omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die de wet daaraan stelt.
Partij(en)
RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 188634 / JE RK 09-372MZ11
Uitspraak : 15 mei 2009
Inzake : machtiging tot plaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs gesloten
Beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch, gegeven als vervolg op de beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2009, naar de inhoud waarvan hierbij wordt verwezen met betrekking tot de minderjarige:
[naam], geboren te [geboorteplaats]op [datum],
kind van:
[ouder 1] en [ouder 2]
rechtens wonende te [adres],[woonplaats].
Het gezag over de minderjarige berust bij de moeder.
De verdere procedure
Op 29 april 2009 is ingekomen ter griffie de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de Raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- -
vader;
- -
moeder;
- -
de minderjarige [naam];
- -
de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, hierna: de stichting.
Op 4 mei 2009 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder gesloten, ter zitting met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn gehoord verzoeker, [de minderjarige], bijgestaan door mr. B.G.M. Frencken, de ouders, alsmede een vertegenwoordiger van de stichting.
Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Op 13 mei 2009 is ter griffie ingekomen de verklaring van de gedragswetenschapper, [deskundige].
Bij brief van 13 mei 2009 heeft mr. Frencken zich uitgelaten over de verklaring van [deskundige].
De beoordeling
Bij beschikkingen van 18 februari 2009 van de kinderrechter in deze rechtbank is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en in dat kader met een crisismachtiging gesloten jeugdzorg geplaatst in Het Keerpunt te Cadier en Keer voor de duur van drie maanden. Aanleiding voor deze maatregelen was een aangifte door [de minderjarige] van mishandeling door een jongen met wie zij reeds twee jaren heimelijk een relatie bleek te hebben. [de minderjarige] is in die periode meerdere malen door deze jongen mishandeld. Toch heeft zij tot het moment van de aangifte nimmer de keuze kunnen maken om de relatie te beëindigen en hulp en steun te zoeken bij haar ouders voor de problematische situatie waarin zij was beland. In plaats daarvan maakte zij zich steeds meer afhankelijk van deze jongen en verwaarloosde zij haar schoolgang en haar contacten met vrienden en familie. [de minderjarige] verklaarde op dat moment dat al deze zaken er niet meer toe deden, omdat zij bij deze jongen wilde zijn. Het doel van de gesloten plaatsing was het waarborgen van de veiligheid van [de minderjarige] tijdens het nog te verrichten raadsonderzoek en het verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek om de oorzaak van het gedrag van [de minderjarige] vast te stellen, zodat de nodige hulpverlening kon worden ingezet.
Bij beschikking van 15 mei 2009 is [de minderjarige] door de kinderrechter (definitief) onder toezicht gesteld van de stichting, welke maatregel van kracht is tot 15 mei 2010.
Op basis van het raadsonderzoek dat heeft geleid tot de rapportage, ingekomen ter griffie op 29 april 2009, verzoekt de Raad voortzetting van de machtiging gesloten plaatsing. De Raad concludeert dat de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] wordt bedreigd. Het is nog onduidelijk of de gedragsproblemen van [de minderjarige] het gevolg zijn van kindfactoren of gezinsfactoren. De ouders hebben niet kunnen voorkomen dat [de minderjarige] steeds verder is afgegleden en steeds meer opstandig en negatief gedrag is gaan vertonen.
[de minderjarige] heeft behoefte aan veiligheid, duidelijkheid, structuur en grenzen. Vanwege het beperkte zelfinzicht van [de minderjarige] is het noodzakelijk dat dit haar in een vrijheidsbenemend kader wordt geboden. Enkel op die manier kan adequate en structurele hulpverlening worden gewaarborgd. Met name moeder is onvoldoende doordrongen van de noodzaak van de gesloten plaatsing. In de toekomst acht de Raad Multi Systeem Therapie (MST) een geschikte vorm van hulpverlening.
Ter zitting heeft de Raad aanvullend aangegeven dat het persoonlijkheidsonderzoek dat is opgestart door het Ambulatorium in de loop van juni gereed zal zijn. De plaatsing dient ten minste in afwachting van de afronding van het persoonlijkheidsonderzoek te worden gecontinueerd, omdat zonder inzicht in de oorzaken van het probleemgedrag het risico te groot is dat [de minderjarige] opnieuw onder de invloed raakt van de jongen met wie zij eerder een problematische relatie had, of opnieuw verstrikt raakt in een vergelijkbare situatie.
Voor de verklaring van de gedragswetenschapper in de zin van artikel 29b lid 4 en van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) verwijst de Raad naar de verklaring van 25 februari 2009, die als grondslag diende voor de machtiging gesloten plaatsing in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad geeft aan dat geen nieuwe verklaring is overgelegd voor het onderhavige verzoek, omdat de verwachting is dat het persoonlijkheidsonderzoek op korte termijn gereed zal zijn.
De stichting heeft ter zitting een voor het verzoek van de Raad dekkend indicatiebesluit overgelegd. Daarnaast heeft de stichting aangegeven dat inmiddels een persoonlijkheidsonderzoek is aangevraagd bij het Ambulatorium in Zetten en dat het onderzoek per 4 mei 2009 zal kunnen starten.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat de plaatsing ervoor heeft gezorgd dat haar inzicht in de situatie is gegroeid. Zij beseft nu dat de situatie die in de afgelopen twee jaar is ontstaan niet goed was. [de minderjarige] wil de band met familie en vrienden versterken en niet meer terug naar de jongen met wie zij een relatie had. [de minderjarige] stelt dat zij alleen vanuit de thuissituatie kan werken aan een groot deel van de doelen die zijn gesteld. Daarom wil [de minderjarige] graag naar huis. Zij kan dan ook weer naar haar oude school.
Mr. Frencken heeft ter zitting aangegeven dat vanaf het begin van de hulpverleningscontacten steeds is aangedrongen op de wenselijkheid van een persoonlijkheidsonderzoek. [de minderjarige], en ook de ouders, zijn erg teleurgesteld over de vertraging die het onderzoek na de plaatsing van [de minderjarige] in Het Keerpunt heeft opgelopen. Het is het belangrijkste voor het gezin dat snel duidelijk wordt wat er nodig is om [de minderjarige] te helpen. [de minderjarige] wil graag naar huis en weer naar haar oude school. Op Het Keerpunt heeft zij maar beperkt onderwijs.
Tenslotte heeft mr. Frencken ter zitting vraagtekens gesteld bij de bruikbaarheid van de voorliggende verklaring van de gedragswetenschapper van 25 februari 2009 voor het onderhavige verzoek van de Raad. In de redactie van genoemde verklaring leest mr. Frencken dat de gedragswetenschapper de gesloten plaatsing slechts nodig acht voor een beperkte duur.
De ouders hebben zich ter zitting verzet tegen het verzoek van de Raad. Zij stellen dat reeds bij aanvang van de plaatsing het persoonlijkheidsonderzoek had behoren te zijn opgestart, zodat snel duidelijk zou zijn welke hulpverlening en behandeling [de minderjarige] nodig heeft. De ouders zijn erg ontstemd over het feit dat het onderzoek van het Ambulatorium na drie maanden feitelijk nog niet is gestart. Zij zien weinig vooruitgang bij [de minderjarige] in Het Keerpunt en willen dat [de minderjarige] thuis de afronding van het persoonlijkheidsonderzoek afwacht. Vanuit de thuissituatie kan ook de hulpverlening door MST worden opgestart, waarvoor de ouders zeer open staan.
De kinderrechter heeft de Raad ter zitting voorgehouden dat een machtiging gesloten jeugdzorg enkel kan worden afgegeven als hierbij een verklaring van een gedragswetenschapper wordt overgelegd die voldoet aan de eisen die artikel 29b Wjz lid 4 hieraan stelt.
Het vereiste van een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper is ingegeven door het ingrijpende karakter van de maatregel. De gedragwetenschapper moet toetsen of de geslotenheid werkelijk noodzakelijk is. Op grond van artikel 29b lid 4 Wjz moet de gedragswetenschapper de jeugdige hiertoe kort vóór het afgeven van de verklaring hebben onderzocht. De Memorie van Toelichting bij dit artikel (Kamerstuk 2005-2006, 30644, nr. 3) vermeldt hierover dat het van belang is “dat de actualiteitswaarde van het advies van de gedragswetenschapper hoog is”. Deze actualiteitswaarde gaat verloren, wanneer bij een verzoek om afgifte van een machtiging gesloten jeugdzorg een verklaring wordt overgelegd die niet recentelijk is afgegeven.
Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de verklaring van 25 februari 2009 niet voldoet aan de vereisten die de wet hieraan stelt. Voorafgaand aan deze verklaring is [de minderjarige] onderzocht op 24 februari 2009. Dit onderzoek is inmiddels bijna drie maanden geleden. Daarmee kan deze verklaring geen actueel beeld geven van de noodzaak van geslotenheid voor de periode waarvoor de Raad de machtiging verzoekt. Daarbij komt nog dat de gedragswetenschapper, zoals door mr. Frencken gesteld, reeds op 25 februari 2009 in de conclusie van de verklaring aangeeft dat de gesloten plaatsing “tijdelijk” nodig is. Ook in dit licht bezien is een recente verklaring noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de geslotenheid nog altijd noodzakelijk is.
Derhalve heeft de kinderrechter ter zitting van 4 mei 2009 de Raad verzocht om voorafgaand aan de expiratiedatum van de machtiging gesloten plaatsing in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling, zijnde 18 mei 2009, een recente verklaring van een gedragswetenschapper te overleggen. Ter zitting is met de belanghebbenden besproken dat de kinderrechter zal beslissen nadat mr. Frencken de gelegenheid heeft gehad om te reageren op de inhoud van deze verklaring.
Op 13 mei 2009 is de verklaring van gedragswetenschapper [deskundige], van diezelfde datum, ingekomen ter griffie.
Uit het onderzoek van [deskundige] omt naar voren dat [de minderjarige] een gemiddelde intelligentie heeft, een stabiele indruk maakt en vooruitgang lijkt te hebben geboekt ten aanzien van het inzicht in de problemen die haar hebben gedreven tot een inadequate partnerkeuze en daaruit volgend inadequaat gedrag. Toen de problemen [de minderjarige] boven het hoofd groeiden heeft zij zelf het initiatief genomen om hulp te zoeken bij schoolmaatschappelijk werk. Weliswaar is sprake van een teruggang in opleidingsniveau die niet past bij haar zeer hoge CITO-score, echter een VMBO-T of HAVO-opleiding past wel bij de tijdens het onderzoek gemeten gemiddelde intelligentie van [de minderjarige]. De teruggang behoeft derhalve niet (geheel) te verklaren te zijn vanuit opvoedingsproblematiek.
[deskundige]stelt dat sprake is van een gering aantal gezins- en kindgebonden risicofactoren in het verleden en dat bij [de minderjarige] in potentie goede persoonlijke mogelijkheden aanwezig zijn om in maatschappelijk opzicht verantwoordelijk te functioneren en zelf in de toekomst sturing te geven aan haar bestaan.
Derhalve beantwoordt [deskundige] de vraagstelling of bij [de minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [de minderjarige] zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken negatief en geeft hij de verklaring gesloten jeugdzorg niet af.
[deskundige] acht het in het belang van [de minderjarige] dat systeembegeleiding en behandeling vanuit de gezinssituatie wordt opgestart, bijvoorbeeld een MST-achtige therapie.
Met het oog op de inhoud van de verklaring van [deskundige]heeft mr. Frencken bij brief van 13 mei 2009 verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen. Mr. Frencken benadrukt nogmaals dat [de minderjarige] en de ouders staan achter het voorgestelde MST-traject.
Nu instemming van een gedragswetenschapper ontbreekt is niet voldaan aan de gronden die artikel 29d Wjz stelt aan afgifte van de machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder gesloten.
De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de Raad afwijzen.
De kinderrechter overweegt dat de vraagstelling aan [deskundige]beperkt was tot de noodzaak van een gesloten plaatsing. Het onderzoek van [deskundige]geeft dan ook nog geen volledig beeld van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige]. Afronding van het opgestarte persoonlijkheidsonderzoek door het Ambulatorium blijft onverminderd van belang om vast te stellen welke hulpverlening en behandeling [de minderjarige] nodig heeft om op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Ter zitting is reeds besproken dat het Ambulatorium dit onderzoek ook vanuit de thuissituatie kan afronden.
Alle betrokkenen staan achter hulpverlening in een vorm die vergelijkbaar is met MST. Het is van groot belang dat de hulpverlening in de thuissituatie zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige] terug zou vallen omdat zij door een gat in het hulpverleningsaanbod niet kan profiteren van hulp waarvoor zijzelf en haar ouders gemotiveerd zijn en waar zij naar het oordeel van de gedragsdeskundigen die haar hebben onderzocht veel baat bij kan hebben.
De beslissing
De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de Raad om een machtiging tot plaatsing van voornoemde minderjarige in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs gesloten, nu niet is voldaan aan de voorwaarden die de wet hieraan in artikel 29b Wjz stelt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven te 's-Hertogenbosch door mr. A.E.M. Effting-Zeguers, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking tot uithuisplaatsing kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat -hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
- a)
door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- b)
door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.