ABRvS, 06-10-2017, nr. 201701536/1/V2
ECLI:NL:RVS:2017:2715
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-10-2017
- Zaaknummer
201701536/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:2715, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑10‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201701536/1/V2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 januari 2017 in zaak nr. 16/2819 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 januari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.S. Sewdajal, advocaat te Zoetermeer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij wegens zijn seksuele gerichtheid, de daardoor ondervonden problemen en de problemen met het genootschap Black Axe niet kan terugkeren naar Nigeria. De staatssecretaris heeft het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig geacht.
Grief
2. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling niet volgens Werkinstructie 2015/9 (hierna: WI 2015/9) heeft beoordeeld. Daaraan heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte ten grondslag gelegd dat hij in het besluit niet is ingegaan op het aspect zelfacceptatie, dat hij wat betreft het aspect bewustwording slechts één argument heeft tegengeworpen en dat de belangrijkste twee andere argumenten slechts zien op de gevolgen van de gestelde seksuele gerichtheid. Verder klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij inconsistent heeft verklaard over het moment van bewustwording van zijn seksuele gerichtheid. Voorts klaagt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling diens verklaringen over de gevolgen daarvan niet van ondergeschikt belang zijn en dat hij zijn standpunt ook op andere argumenten heeft gebaseerd.
Beoordeling grief
2.1. Volgens WI 2015/9 ligt het zwaartepunt bij de beoordeling van een seksuele gerichtheid op de verklaringen van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen, zoals het proces van bewustwording en zelfacceptatie.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256 en van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630), beziet de staatssecretaris bij de beoordeling van een seksuele gerichtheid de verklaringen over de in de werkinstructie vermelde aspecten, de overige verklaringen en het overgelegde bewijsmateriaal in hun onderlinge samenhang en hecht hij daarbij in de regel veel waarde aan de verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen. De staatssecretaris moet inzichtelijk maken hoe hij de verklaringen over een gestelde seksuele gerichtheid heeft beoordeeld en gewaardeerd. Daarbij kan hij in beginsel doorslaggevende waarde toekennen aan de ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over zijn eigen ervaringen.
2.1.2. De staatssecretaris heeft in het kader van de beoordeling van de seksuele gerichtheid aan de vreemdeling tegengeworpen dat hij inconsistent heeft verklaard over het moment van bewustwording van zijn seksuele gerichtheid. Bij die beoordeling heeft de staatssecretaris geen overweging gewijd aan het aspect zelfacceptatie. Dit betekent echter niet, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat hij die gerichtheid niet volgens WI 2015/9 heeft beoordeeld, omdat de staatssecretaris zijn standpunt over de geloofwaardigheid heeft gebaseerd op wat de vreemdeling heeft verklaard. Verklaringen over wat de vreemdeling heeft meegemaakt in zijn land van herkomst, zijn ook een aspect uit de werkinstructie en uit voormelde uitspraken van de Afdeling van 15 juni 2016 en 10 mei 2017 volgt dat de staatssecretaris ook argumenten die zien op de gevolgen van de gestelde seksuele gerichtheid bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Nu de staatssecretaris verder uitvoerig heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling hem met zijn verklaringen over andere belangrijke aspecten niet alsnog heeft overtuigd, zoals over de bekendheid van zijn seksuele gerichtheid bij zijn familie en de relatie die hij heeft gehad, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de door de vreemdeling gestelde seksuele gerichtheid niet volgens WI 2015/9 heeft beoordeeld.
2.2. Het betoog van de staatssecretaris, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij inconsistent heeft verklaard over het tijdstip van bewustwording, slaagt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, blijkt uit de verslagen van de drie gehouden gehoren dat er zowel is gevraagd naar de leeftijd waarop hij ontdekte dat hij zich anders voelde dan andere jongens als naar de leeftijd waarop hij zijn seksuele gerichtheid daadwerkelijk besefte. In zijn antwoorden op één van de belangrijkste vragen, namelijk die over het moment waarop of de periode waarin hij zich bewust is geworden van zijn seksuele gerichtheid, heeft de vreemdeling wisselend, met een verschil van meer jaren, verklaard. De staatssecretaris betoogt terecht dat het tijdsverloop sinds de gehoren geen voldoende rechtvaardiging vormt voor deze uiteenlopende verklaringen.
2.3. Het betoog van de staatssecretaris, dat de rechtbank zich voor haar oordeel ten onrechte heeft beperkt tot de vier belangrijkste argumenten waarom hij de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling ongeloofwaardig acht, slaagt eveneens. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de ongeloofwaardigheid van die seksuele gerichtheid met zijn vier belangrijkste argumenten niet deugdelijk heeft gemotiveerd, heeft zij eveneens ten onrechte de overige argumenten van de staatssecretaris die hij aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd, onbesproken gelaten.
De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 20 januari 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Beroep
4. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de staatssecretaris zijn gestelde seksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe betoogt hij onder meer, samengevat weergegeven en voor zover thans nog van belang, dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij wisselend heeft verklaard over de bekendheid van zijn seksuele gerichtheid bij zijn familie. Verder betoogt de vreemdeling dat hij tijdens de gehoren niet specifiek is bevraagd over de kerkbezoeken en dat de herinneringen daaraan naar eigen zeggen pas later bij hem naar boven zijn gekomen. Verder betoogt hij dat de staatssecretaris niet heeft toegelicht waarom hij, ondanks dat niet is betwist dat het verschijnen voor een orakel een welbekend gebruik is in Nigeria, het in het geval van de vreemdeling bevreemdend acht dat hij wegens zijn seksuele gerichtheid voor het orakel moest verschijnen. Voorts betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij geen namen kan noemen van mensen uit de dorpsraad, voor wie hij naar eigen zeggen ook zou moeten verschijnen, omdat hem dit niet is gevraagd. Voorts betoogt hij dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over het contact met een vrouw via Facebook, omdat hij daarmee slechts de schijn heeft willen ophouden dat hij heteroseksueel is.
Verder betoogt de vreemdeling dat de verklaring van onderzoek van 25 mei 2016 van Bureau Documenten, waarin wordt geconcludeerd dat de brief van de Nigeriaanse politie van 15 januari 2014 waarschijnlijk niet echt is, niet inzichtelijk is en dat nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de brief.
Voorts betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de gestelde vriend dat deze een relatie met de vreemdeling heeft, nog niet betekent dat zijn gestelde seksuele gerichtheid geloofwaardig is.
4.1.1. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij over de bekendheid van zijn seksuele gerichtheid bij zijn familie wisselende verklaringen heeft afgelegd. De vreemdeling heeft immers eerst verklaard dat zijn familie niet op de hoogte is van zijn seksuele gerichtheid en dat hij ook niet wil dat zijn familie daar weet van krijgt. Daarna heeft de vreemdeling achtereenvolgens verklaard dat zijn zus geruchten heeft gehoord over zijn seksuele gerichtheid, dat zijn moeder en broers iets aan hem gemerkt hebben en dat hij zijn zus heeft verteld dat hij homoseksueel is en een relatie had.
Dat de vreemdeling niet eerder is bevraagd over de kerkbezoeken, laat onverlet dat het zijn verantwoordelijkheid is om uit eigen beweging alle relevante elementen van zijn asielrelaas naar voren te brengen. Zijn verklaring dat hij het zich pas onlangs weer herinnerde dat hij steeds door zijn familie is meegenomen naar kerken om hem te laten genezen heeft de staatssecretaris niet ten onrechte niet toereikend geacht. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht van belang geacht dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij daartoe jarenlang door zijn familie werd gedwongen om de boze geesten als gevolg van zijn seksuele gerichtheid uit te drijven.
Verder heeft de staatssecretaris wel toegelicht waarom hij het in het geval van de vreemdeling niet geloofwaardig acht dat hij wegens zijn seksuele gerichtheid voor het orakel zou moeten verschijnen om een eed af te leggen. De staatssecretaris heeft zich in het besluit en het voornemen daartoe immers op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom de eed niet eerder werd afgenomen, dat de vreemdeling niet concreet heeft verklaard over deze handelwijze en dat zijn verklaring dat de straf van het orakel hem binnen een week zou treffen wanneer hij zou liegen, niet strookt met de door hem overgelegde informatie uit openbare bron.
Voorts is, anders dan de vreemdeling betoogt, hem gevraagd namen te noemen van de mensen in de dorpsraad, voor wie hij wegens zijn seksuele gerichtheid zou moeten verschijnen. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de vreemdeling geen namen van deze mensen kan noemen, niet strookt met zijn verklaring dat hij de mensen uit de dorpsraad kent.
Over het contact van de vreemdeling met een vrouw via Facebook heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vreemdeling hierover ongeloofwaardig heeft verklaard. De staatssecretaris heeft hiervoor terecht van belang geacht dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij nooit een vrouw heeft benaderd om zijn interesse voor haar te laten blijken, terwijl uit de op Facebook aangetroffen informatie blijkt dat hij een vriendin heeft gehad. Ook heeft de staatssecretaris terecht van belang geacht dat de vreemdeling tegenstrijdig heeft verklaard over de wijze waarop hij met de vrouw in contact is gekomen en of zij met elkaar over een huwelijk hebben gechat.
4.1.2. Over de brief van de Nigeriaanse politie heeft Bureau Documenten in de verklaring van onderzoek toegelicht op welke bevindingen de conclusie is gebaseerd dat deze brief waarschijnlijk niet echt is. Anders dan de vreemdeling betoogt, is die toelichting voldoende duidelijk en volgt uit de conclusie niet dat hem het voordeel van de twijfel gegeven moet worden en dat moet worden uitgegaan van de echtheid van de brief. Gelet hierop en nu de vreemdeling geen contra-expertise heeft overgelegd, bestond voor de staatssecretaris, mede gezien de deskundigheid van Bureau Documenten, geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee voormelde verklaring van onderzoek tot stand is gekomen en aan de inzichtelijkheid en concludentie daarvan. De staatssecretaris heeft aan de brief van de Nigeriaanse politie dan ook terecht niet de door de vreemdeling gewenste betekenis gehecht.
4.1.3. Over de gestelde relatie van de vreemdeling met zijn huidige vriend heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de overgelegde verklaringen van die vriend niet maken dat de gestelde seksuele gerichtheid van de vreemdeling als geloofwaardig aangemerkt moet worden. Dergelijke informatie kan weliswaar dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele gerichtheid, maar dit laat onverlet dat de vreemdeling (ook) zelf tegenover de staatssecretaris aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele gerichtheid aannemelijk moet maken (zie de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1256).
Gelet op het voorgaande faalt het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris zijn gestelde seksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
5. De vreemdeling heeft verder betoogd dat de staatssecretaris hem ten onrechte geen uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft verleend.
5.1. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door de vreemdeling overgelegde medische informatie niet blijkt dat zich een medische noodsituatie voordoet, dat de vreemdeling thans onder behandeling staat of dat hij niet in staat is om te reizen. Over de stelling van de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank dat hij suïcidaal is, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling dit niet met stukken heeft onderbouwd.
De beroepsgrond faalt.
6. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat de staatssecretaris de door hem gestelde problemen met het genootschap Black Axe ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dit betoog is een herhaling van wat hij eerder heeft aangevoerd en waarop de staatssecretaris in het besluit heeft gereageerd. Nu de vreemdeling niet heeft gemotiveerd waarom de reactie van de staatssecretaris tekortschiet, faalt deze beroepsgrond reeds hierom.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 23 januari 2017 in zaak nr. 16/2819;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, mr. G. van der Wiel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Verheij w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017
307-832.