Hof Amsterdam, 12-09-2013, nr. 12/00118, nr. 12/00119, nr. 12/00120, nr. 12/00121
ECLI:NL:GHAMS:2013:2883
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-09-2013
- Zaaknummer
12/00118
12/00119
12/00120
12/00121
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:2883, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑09‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:848, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2014/468 met annotatie van mr. M.B. Lucas Luijckx
Uitspraak 12‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Op grond van art. 26a, lid 1, onderdeel a en c, van de AWR wordt X als belanghebbende aangemerkt. Dat het schenkingsrecht door A is voldaan omdat de schenkingen zijn gedaan vrij van recht, doet hieraan niet af. Evenmin is van belang dat het vermogen onder trustverband is gebracht en daarom civielrechtelijk niet toebehoort aan X. A en B Trust kunnen daarom niet als belanghebbenden worden aangemerkt.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 12/00118 tot en met 12/00121
12 september 2013
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[A] te [Z] (Verenigde Staten van Amerika),
en
[B Trust] , gevestigd te [Q] (Verenigde Staten van Amerika),
belanghebbenden,
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 11/5910, 11/5911, 11/5913 en 11/5914 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in de gedingen tussen
belanghebbenden
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Bij brief van 31 maart 2010 hebben belanghebbenden en [X] de inspecteur verzocht om vermindering te verlenen van in het verleden betaald schenkingsrecht. Het verzoek heeft betrekking op twee aanslagen recht van schenking ten name van [X] met dagtekening 21 november 2001 en een te betalen bedrag van € 301.875 en een met dagtekening 7 augustus 2002 en een te betalen bedrag van € 18.063.414.
1.2.
De inspecteur heeft bij afzonderlijke beschikkingen van 2 november 2010 de verzoeken van [X] tot vermindering van het geheven recht van schenking afgewezen.
1.3.
De inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 7 december 2010 de bezwaren van [X] tegen genoemde beschikkingen afgewezen.
1.4.
Bij uitspraak van 21 december 2011 heeft de rechtbank de door belanghebbenden ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
De tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 30 januari 2012, aangevuld bij brief van 24 februari 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft tegelijkertijd met de procedures van [X], kenmerken 12/00122 en 12/00123, plaatsgevonden op 23 juli 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin (evenals in het hierna opgenomen citaat uit deze uitspraak) aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
2.1.
[A] (eiser) heeft de Nederlandse nationaliteit en is gehuwd met [C], die de Amerikaanse nationaliteit heeft. Op [...] 1999 is geboren hun dochter [X]. Eind 2000 heeft eiser een trust naar het recht van de staat [Q] opgericht, genaamd de “[B Trust]” (eiseres).
2.2.
Op 4 december 2000 heeft eiser 1560 participaties in het [E] met een waarde van ƒ 2.382.143 ingebracht in eiseres. Op 28 februari 2001 is aangifte in het recht van schenking gedaan. Op 21 november 2001 is aan [X] een aanslag in het recht van schenking opgelegd ten bedrage van ƒ 665.244 (zijnde € 301.875).
2.3.
Op 29 januari 2001 heeft eiser 78.000 participaties in het [E] met een waarde van ƒ 116.537.902 ingebracht in eiseres. Op 20 april 2002 is aangifte in het recht van schenking gedaan. Op 7 augustus 2002 is aan [X] een aanslag in het recht van schenking opgelegd ten bedrage van € 18.063.414.
2.4.
Op 31 maart 2010 hebben [X] en eisers op grond van artikel XA van de Wet van 17 december 2009 tot Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten bij aangifte verzocht om vermindering te verlenen van het in het verleden door [X] en/of eiseres verschuldigde en door eiser betaalde schenkingsrecht van respectievelijk € 301.875 en € 18.063.414.
2.5.
Verweerder heeft geen beslissing genomen op de verzoeken van eisers, maar alleen op de verzoeken van [X], welke verzoeken bij voor bezwaar vatbare beschikkingen van 2 november 2010 zijn afgewezen.
2.6.
De tegen deze beschikkingen door [X] ingestelde bezwaren zijn bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 7 december 2010 afgewezen.
2.2.
Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3. Geschil in hoger beroep
Evenals bij de rechtbank is in geschil of belanghebbenden ontvankelijk zijn in hun beroepen tegen de op naam van [X] gestelde uitspraken op bezwaar.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen omtrent het geschil:
4.1.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.2.
Aangezien de uitspraken op bezwaar waartegen eisers beroep hebben aangetekend op naam van [X] zijn gesteld, zijn de belangen van eisers hier niet rechtstreeks bij betrokken en dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de door hen ingestelde beroepen.
4.3.
Eisers hebben de rechtbank verzocht om aan het ontbreken van een voor bezwaar vatbare beslissing voorbij te gaan door toepassing te geven aan artikel 6:22 of 8:51a van de Awb. Nu verweerder ten tijde van de zitting (nog) geen beslissing heeft genomen op de onder 2.4 genoemde verzoeken van eisers tot vermindering van het reeds geheven recht van schenking en jegens eisers derhalve geen besluit is genomen, komen genoemde artikelen niet voor toepassing in aanmerking.
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1.De gemachtigde heeft tijdens de zitting in hoger beroep het standpunt ingenomen dat het aan het Hof is om te beoordelen wie belanghebbende is: de insteller van de trust [A] of de [B Trust], die ieder voor zich belanghebbende zijn in deze procedure, dan wel [X], beneficiairy van de trust.
5.2.
Vast staat dat de aanslagen schenkingsrecht in 2001 en 2002 zijn opgelegd aan de verkrijger, [X]. Op grond van art. 26a, lid 1, onderdeel a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt zij als belanghebbende aangemerkt. Dat het schenkingsrecht door [A] is voldaan omdat de schenkingen aan [X] zijn gedaan vrij van recht, doet hieraan niet af. Evenmin is van belang dat het vermogen onder trustverband is gebracht en daarom civielrechtelijk niet toebehoort aan [X]. [A] en de [B Trust] kunnen gelet op het vorenstaande niet als belanghebbenden worden aangemerkt. Ook kunnen zij niet als belanghebbenden worden aangemerkt op grond van artikel 26a, tweede lid, Awr, omdat zij niet in de inkomstenbelasting zijn of worden betrokken ter zake van inkomens- of vermogensbestanddelen die in de trust zijn ondergebracht. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank belanghebbenden terecht niet ontvankelijk verklaard in hun beroepen.
Slotsom
De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.P.M. van Rijn, voorzitter, J.P. Kruimel en I.J.F.A. van Vijfeijken, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus als griffier. De beslissing is op 12 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.