Einde inhoudsopgave
Besluit fiscale eenheid 2003
Artikel 21 [Bepalingen bij een fiscale eenheid tussen verzekeraars en niet-verzekeraars en tussen verzekeraars onderling wat betreft toets egalisatiereserve aan het vermogen]
Geldend
Geldend vanaf 18-02-2003. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2003
- Bronpublicatie:
17-12-2002, Stb. 2002, 646 (uitgifte: 24-12-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-02-2003, terugwerkend tot: 01-01-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2002, Stb. 2002, 646 (uitgifte: 24-12-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fiscale eenheid
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Inkomstenbelasting / Winst
1.
Indien op het voegingstijdstip tot de fiscale eenheid twee of meer verzekeraars gaan behoren, wordt de egalisatiereserve op dat tijdstip gesteld op de som van die reserves van die verzekeraars direct voorafgaande aan de voeging.
2.
Indien op het voegingstijdstip het bedrag waarmee het vermogen de egalisatiereserve te boven gaat (vermogensruimte) – een en ander opgevat overeenkomstig artikel 11, derde lid, van het besluit verzekeraars 2001 – afneemt als gevolg van de voeging en het betreft een situatie als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel a, wordt per het einde van ieder jaar daarna, gedurende twintig jaren, doch ten hoogste zo lang de verzekeraar en de dochtermaatschappij tezamen in aanmerking worden genomen, de vermogensruimte van de verzekeraar fictief verhoogd. De verhoging is gelijk aan het bedrag waarmee op het voegingstijdstip de boekwaarde van de deelneming in de dochtermaatschappij te boven gaat het bedrag van het vermogen van die maatschappij, verminderd met 5 percent voor elk jaar dat inmiddels is verstreken na de voeging.
3.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing in een situatie als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel b.
4.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing in een situatie als bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel c. In deze situatie wordt de vermogensruimte van de verzekeraar jaarlijks voorts fictief verhoogd met het bedrag waarmee op het voegingstijdstip het vermogen van de dochtermaatschappij haar gestorte kapitaal te boven gaat.
5.
Indien op een voegingstijdstip de vermogensruimte toeneemt en bij een uitbreiding daarna van de fiscale eenheid de vermogensruimte afneemt, vindt bij die uitbreiding een fictieve verhoging van de vermogensruimte geen toepassing tot het bedrag van de eerdere toename van de ruimte.
6.
Een fictieve verhoging van de vermogensruimte blijft achterwege indien het betreft de voeging van een dochtermaatschappij die reeds eerder deel uitmaakte van een fiscale eenheid met de verzekeraar.