Rb. 's-Gravenhage, 27-11-2008, nr. 323524 / KG ZA 08-1440
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG9164
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
27-11-2008
- Zaaknummer
323524 / KG ZA 08-1440
- LJN
BG9164
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG9164, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 27‑11‑2008; (Kort geding)
Uitspraak 27‑11‑2008
Inhoudsindicatie
navorderingsaanslagen; inlichtingenplicht ex artikel 47 Awr
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 27 november 2008,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 323524 / KG ZA 08-1440 van:
Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst),
van wie de zetel is gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag,
tegen:
[gedaagde A.]
wonende te [plaats], Spanje,
gedaagde,
advocaat mr. R.B.H. Beune te Nijmegen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als de Staat en [gedaagde]
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 november 2008 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Bij brief van 7 maart 2007 heeft de Belastingdienst [gedaagde] een ‘Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)’ en een formulier ‘Opgaaf In het buitenland aangehouden bankrekening(en)’ toegezonden met het verzoek de daarin verzochte inlichtingen te verstrekken.
1.2.
In een brief van 28 maart 2007 heeft de (toenmalige) advocaat van [gedaagde] een beroep gedaan op diens zwijgrecht en meegedeeld dat [gedaagde] aan het verzoek van de Belastingdienst geen gehoor zal geven.
1.3.
Aan de echtgenote van [gedaagde] is eenzelfde verzoek gedaan waarna ook zij zich op haar zwijgrecht heeft beroepen.
1.4.
Bij brief van 25 juli 2007 heeft de Belastingdienst vervolgens (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting aangekondigd op basis van geschatte bedragen.
1.5.
Bij brief van 22 november 2007 meldt de Belastingdienst het voornemen om navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen/vermogensbelasting 1995/1996 met boete op te leggen. De omvang van die aanslagen en boete wordt in de brief nader toegelicht en [gedaagde] wordt tevens in de gelegenheid gesteld om voor 1 december 2007 schriftelijk te reageren op dit voornemen. Tot slot deelt de Belastingdienst mee dat voor de jaren ná 1995 op een later moment navorderingsaanslagen opgelegd zullen worden indien de hem bekende feiten niet wijzigen.
1.6.
Op 4 december 2007 stelt de Belastingdienst vast dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op de brief van 22 november 2007 en wordt de aangekondigde navorderingsaanslag – met een correctie voor het vermogen op 1 januari 1996 en het belastbaar inkomen over 1995 – opgelegd.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
2.1.
De Staat vordert –zakelijk weergegeven en na wijziging van eis– [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad en op straffe van een dwangsom, te bevelen op het daartoe bestemde formulier te verklaren of hij buitenlandse rekeningen aanhoudt dan wel na 31 december 1995 heeft aangehouden en, voor zover van toepassing, opgave te doen van deze rekeningen en de daarop betrekking hebbende bescheiden te verstrekken. Voorts vordert de Staat veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na dit vonnis.
2.2.
Daartoe voert de Staat het volgende aan.
De Belastingdienst heeft de beschikking gekregen over gegevens waaruit het vermoeden rijst dat [gedaagde] rekeningen aanhoudt (of heeft aangehouden) bij Van Lanschot Bankiers in Luxemburg. Voor zover de Belastingdienst heeft kunnen nagaan zijn de tegoeden op deze rekeningen niet opgenomen in enige aangifte van [gedaagde] De Belastingdienst heeft bij [gedaagde] geïnformeerd naar het bestaan van de rekening. Ingevolge het bepaalde in artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is [gedaagde] verplicht om aan dit verzoek om informatie gehoor te geven. Omdat [gedaagde] volhardt in zijn weigering de gevraagde informatie te verstrekken ziet de Staat zich genoodzaakt om een rechterlijk bevel te vorderen. Hij heeft daarbij een spoedeisend belang nu de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag voor een deel van de betreffende periode dreigt te verstrijken. Tevens dreigen er in Luxemburg bewaartermijnen te verstrijken waardoor de betreffende gegevens verloren dreigen te gaan.
2.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1.
Via de Belgische autoriteiten heeft de Belastingdienst de beschikking gekregen over zogeheten renseignementen met informatie over Nederlandse rekeninghouders bij de Luxemburgse vestiging van Van Lanschot Bankiers (hierna: de bank). Die informatie is voor de Belastingdienst aanleiding geweest voor nader onderzoek naar mogelijk door [gedaagde] verzwegen tegoeden bij de bank. Dit heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst [gedaagde] heeft verzocht om nadere informatie over eventuele rekeningen bij de bank, aan welk verzoek [gedaagde] geen gehoor heeft gegeven.
3.2.
De Belastingdienst vordert voormelde inlichtingen ter vaststelling van navorderingsaanslagen (inkomsten- en vermogensbelasting) over de belastingjaren 1 januari 1996 tot en met 1 januari 2000. Zij heeft daarbij een voldoende spoedeisend belang nu de navorderingstermijn voor een deel van die periode dreigt te verstrijken. Voorts heeft de Staat – die in dit geding namens de Belastingdienst optreedt – onweersproken gesteld, dat gegevens verloren dreigen te gaan gelet op de bewaartermijn van 10 jaar die in Luxemburg geldt. Aan het voorgaande doet niet af dat met betrekking tot voormelde jaren inmiddels navorderingsaanslagen met boetes zijn aangekondigd. Enerzijds zijn de aanslagen nog niet opgelegd en anderzijds kan de Belastingdienst gedurende de bezwaarfase de aanslagen nog bijstellen, zodat het spoedeisende belang bij de gevraagde inlichtingen blijft bestaan. Over de jaren 1995 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) en 1996 (vermogensbelasting) die in deze procedure niet aan de orde zijn waren al eerder navorderingsaanslagen met boete opgelegd. Deze aanslagen zijn inmiddels onderwerp van een beroepsprocedure bij de fiscale rechter.
3.3.
De Belastingdienst stoelt haar vordering op de inlichtingenplicht van artikel 47 Awr. De inspecteur komt een grote mate van vrijheid toe bij het bepalen van de inlichtingen die voor de heffing van belang zijn. Dat de naam van de echtgenote van [gedaagde] voorkwam in de eerder genoemde renseignementen acht de voorzieningenrechter – in het licht van het voorgaande – voldoende grond om naast de echtgenote van [gedaagde] ook hemzelf om nadere inlichtingen te vragen teneinde een volledig beeld te krijgen van de belastingverplichting van [gedaagde] en zijn echtgenote.
3.4.
Ten aanzien van de wijze waarop de Belastingdienst deze renseignementen heeft verkregen overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
3.5.
De renseignementen zijn aan de Belastingdienst verstrekt door de Belgische autoriteiten die ze (vermoedelijk) heeft aangetroffen tijdens een huiszoeking bij een (voormalig) employee van Van Lanschot Bankiers in Luxemburg. Aangenomen wordt dat deze ex-employee de renseignementen van de bank heeft gestolen.
3.6.
De Hoge Raad heeft in een vergelijkbaar geval – één van de zogeheten KB Lux-zaken; HR 14 november 2006, NJ 2007, 179 – al uitgemaakt, dat aan het gebruik van bewijsmateriaal (in een strafzaak) niet in de weg staat de omstandigheid dat dit bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is verkregen. Dat zou alleen anders kunnen zijn indien Belgische of Nederlandse overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn geweest bij de diefstal of verduistering van de renseignementen, dan wel op enige andere wijze frauduleus gedrag van de ex-werknemer van de bank hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. Daarvoor bestaat in de onderhavige zaak echter geen enkele aanwijzing, zodat er geen belemmeringen zijn voor het gebruik van de renseignementen in de onderhavige procedure.
3.7.
Over de navorderingsaanslagen over de jaren 1995 (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen) en 1996 (vermogensbelasting) loopt reeds een fiscale procedure (zie hiervoor in rechtsoverweging 3.2). Ten aanzien van die aanslagen staat het de Belastingdienst niet meer vrij om [gedaagde] langs de weg van artikel 47 Awr – buiten de fiscale rechter om – tot het verstrekken van inlichtingen te dwingen. De nog op te leggen aanslagen, die onderwerp zijn van dit kort geding, zijn uit de aard der zaak (nog) niet aan de fiscale rechter voorgelegd, zodat de bevoegdheden van de inspecteur van de Belastingdienst in zoverre nog in volle omvang gelden. Dat de gevraagde inlichtingen in een toekomstige beroepsprocedure over die aanslagen of in de al lopende fiscale procedure tegen [gedaagde] gebruikt zouden kunnen worden doet aan het voorgaande niet af. Het is alsdan de fiscale rechter die beslist of hij (gelet op de door partijen aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad) de betreffende informatie in de fiscale procedure buiten beschouwing laat.
3.8.
Voorts is aan de orde de Staat (namens de Belastingdienst) langs de weg van het privaatrecht naleving van de inlichtingenplicht ex artikel 47 Awr kan afdwingen, of dat hij is aangewezen op de sancties vervat in de Awr. [gedaagde] betoogt dat de Staat door gebruik te maken van het privaatrecht op onaanvaardbare wijze het fiscale publiekrecht doorkruist. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
3.9.
De Staat heeft een rechtens te respecteren belang bij de gevraagde inlichtingen nu hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat die inlichtingen nodig zijn om de heffingsplicht van [gedaagde] te kunnen vaststellen. Ingevolge het bepaalde in artikel 47 Awr is [gedaagde] (in beginsel) gehouden om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Het staat de Staat (wederom in beginsel) voorts vrij om met behulp van het privaatrecht zijn publiekrechtelijke doelstellingen te bereiken. Dat zou anders kunnen zijn indien de wetgever dat in dit geval uitdrukkelijk niet heeft gewild. Daarvan is echter niet gebleken. Voorts is van belang dat in de Awr niet is voorzien in een mogelijkheid om directe naleving van de inlichtingenplicht ex artikel 47 Awr af te dwingen. De Belastingdienst is in zoverre dus aangewezen op privaatrechtelijke handhaving. Weliswaar voorziet de Awr in sancties, een weigering om inlichtingen te verstrekken kan worden bestraft met een boete en kan leiden tot omkering van de bewijslast in de fiscale procedure alsmede kan leiden tot een strafrechtelijke procedure, maar daarmee verkrijgt de Belastingdienst nog niet de door haar gevraagde inlichtingen. Tot op heden heeft [gedaagde] betwist noch erkend dat hij tegoeden op buitenlandse rekeningen heeft. Voor zover [gedaagde] meent dat de Belastingdienst al over voldoende gegevens beschikt om de heffingsplicht vast te stellen dan wel langs andere weg die gegevens zou kunnen verkrijgen, ligt het op zijn weg om daarvan het bewijs aan te dragen. Nu hij dit heeft nagelaten moet de voorzieningenrechter ervan uitgaan, dat de Belastingdienst daarvoor is aangewezen op de in dit kort geding gevorderde inlichtingen. Van onaanvaardbare doorkruising van het publiekrechtelijke systeem is daarmee geen sprake.
3.10.
[gedaagde] betoogt voorts dat hij – op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) – niet kan worden gedwongen inlichtingen te verstrekken die aanleiding kunnen zijn om een bestuurlijke boete aan hem op te leggen. Die omstandigheid doet echter niet af aan de plicht om – ten behoeve van de heffing van de inkomsten- en vermogensbelasting – door de inspecteur gevraagde inlichtingen te verstrekken. De heffing als zodanig betreft immers geen ‘criminal charge’, zodat de bescherming van artikel 6 EVRM zich niet daartoe uitstrekt. Dat de Belastingdienst al boetes heeft aangekondigd doet aan het voorgaande niet af en is in de onderhavige procedure niet aan de orde. Of de gevraagde inlichtingen ook gebruikt mogen worden als bewijs voor mogelijk nog op te leggen boetes kan aan de orde worden gesteld in een fiscale procedure.
3.11.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. Nu aan [gedaagde] mogelijk over een periode van meerdere jaren navorderingsaanslagen met boete opgelegd zullen worden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor matiging van de gevorderde dwangsom. Wel zal de op te leggen dwangsom worden gemaximeerd. Voorts zal er worden bepaald dat deze vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.12.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis:
op het formulier ‘Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)’ te verklaren of hij ná 31 december 1995 buitenlandse rekeningen heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt;
(voor zover van toepassing) opgaaf te doen van die rekeningen door het beantwoorden van de vragen op het formulier ‘Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)’en de op dit formulier vermelde documenten, waaronder kopieën van alle afschriften van de betreffende bankrekeningen over de periode 1 januari 1996 tot en met 1 januari 2000, te verstrekken;
- -
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom is verschuldigd van € 5.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat hij niet aan voormelde veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,--;
- -
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.11 is vermeld;
- -
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.200,96, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 254,-- aan griffierecht en € 130,96 aan dagvaardingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
- -
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008