Ter wille van de leesbaarheid laat ik de door het Hof gebruikte voetnoten achterwege.
HR, 07-04-2015, nr. 13/04601
ECLI:NL:HR:2015:900, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
13/04601
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:900, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑04‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:389, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:4303, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2015:389, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:900, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO en overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
7 april 2015
Strafkamer
nr. 13/04601
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 september 2013, nummer 20/000887-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. S.F.W. ’t Hullenaar en mr. C.H.W. Janssen, beiden advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Mr. S.F.W. ’t Hullenaar heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.
Conclusie 10‑02‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO en overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 13/04601 Zitting: 10 februari 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 12 september 2013 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wegens 1: “Poging tot doodslag” en 2. “Zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarnaast is verzoeker de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van drie jaren. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft het schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als nader aangegeven in het arrest.
2. Namens verzoeker hebben mr. S.F.W. van ’t Hullenaar en mr. C.H.W. Janssen, beiden advocaat te Arnhem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt over het bewezenverklaarde opzet in feit 1.
4. Ten laste van verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 17 juni 2012 te Grave ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto met verhoogde snelheid naar [slachtoffer] is toe gereden en vervolgens tegen [slachtoffer] is aangereden en vervolgens (terwijl [slachtoffer] op de motorkap van de auto lag) is doorgereden en vervolgens met zijn, verdachtes, auto heeft geremd (waardoor [slachtoffer] op de grond viel) en vervolgens met zijn, verdachtes, auto vooruit over (het lichaam van) [slachtoffer] is heengereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:1.
1. Op 17 juni 2012 is [getuige 1] door de politie als getuige gehoord. Daarbij heeft [getuige 1] - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Ik was gisteren, 16 juni 2012, als barman werkzaam in café het Poortwachtershuis gelegen aan de Maaskade te Grave. Ik zag die avond een persoon, die zei dat hij uit Nijmegen was. Ik zag dat hij een roze shirt aan had. Ik bemerkte dat deze persoon ruzie had met een groep jongens. Mijn bazin, [getuige 2] [het hof begrijpt: de getuige [getuige 2]] en ik zijn naar die ruzie toegelopen. We hebben toen die ruzie gesust. Ik zag toen dat even later die ruzie weer opnieuw begon. Ik zag dat die man in het roze shirt opnieuw naar die groep jongens liep en met hen begon te bekvechten. Ook zag en hoorde ik dat hij tegen een zekere [slachtoffer] [het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]] en een bekende van ons begon te bekvechten. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei: "ga naar buiten en naar huis". Ik zag toen dat hij die persoon beetpakte bij zijn arm en hem naar buiten begeleidde.
[getuige 2] en ik liepen met hen beiden mee en wij bleven in de deuropening staan van de achteringang. Ik zag toen dat de mij bekende [betrokkene 1] ook buiten erbij aanwezig was. Ik zag wel dat de man in het roze shirt een vriend van hem was. Ik zag dat er een klein groepje buiten bleef staan, waaronder [getuige 3], de vriendin van [slachtoffer] [het hof begrijpt: de getuige [getuige 3]], [slachtoffer] zelf, [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
Ik zag toen vanuit het café dat er op straat werd gevochten. We deden de achterdeur open en zagen dat [betrokkene 1] en de persoon in het roze shirt aan het vechten waren met een groepje Gravenaren. Ik zag duidelijk dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] met [betrokkene 1] en de man in het roze shirt aan het vechten waren.
Vervolgens zag ik dat [betrokkene 1], zijn vriend in het roze shirt en een vrouw naar hun auto liepen. Deze auto was een zilverkleurige VW Polo welke links stond aan de Maaskade. Ik zag dat [betrokkene 2] erg kwaad was. Ik zag toen dat hij een stoel van het terras van restaurant de Colonie [het hof begrijpt: Colori] oppakte en ik zag dat hij richting die Polo liep en die stoel tegen de voorruit van die polo gooide. Op het moment dat hij gooide zag en hoorde ik dat die man in het roze shirt in de Polo gas gaf en [betrokkene 2] aanreed. Ik zag dat [betrokkene 1] naast de bestuurder, de man in het roze shirt, voorin de Polo zat. Ik zag toen dat [betrokkene 2] aangereden werd en op de motorkap van de Polo terecht kwam. Ik zag dat de Polo richting een terras reed en ik zag dat hij remde of ergens tegenaan reed. Ik zag toen [betrokkene 2] op het terras liggen. Ik zag dat die Polo een stukje achteruit reed en vervolgens zag en hoorde ik dat die Polo vol gas gaf en vooruit reed en daarbij [slachtoffer] aanreed die op het kruispunt met de Maasstraat liep. Ik zag toen dat [slachtoffer] op de motorkap van de Polo terecht kwam en ongeveer tien tot twaalf meter werd meegesleurd [het hof begrijpt: op de motorkap van de auto werd meegenomen]. Ik zag toen dat hij van de motorkap afviel en op de Maasstraat terecht kwam. Ik zag duidelijk dat die auto over hem heen reed. Ik zag duidelijk dat de auto omhoog kwam en toen hoorde en zag ik dat de bestuurder vol gas gaf en tegen het verkeer de Maasstraat uitreed waarbij de VW Polo ook nog met de achterkant over het lichaam van [slachtoffer] reed.
2. Op 19 juni 2012 is [getuige 3] door de politie als getuige gehoord. Daarbij heeft [getuige 3] - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Op zaterdag 16 juni 2012 om 19.00 uur zijn [slachtoffer] [het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]] en ik naar een verjaardag gegaan. Omstreeks 20.30 uur ben ik naar huis gegaan. [slachtoffer] heeft zich toen laten afzetten bij het Poortwachtershuis te Grave. Zelf ben ik die avond om 21.10 uur naar het Poortwachtershuis gefietst. Vanaf 02.00 uur die nacht ging langzaam iedereen naar huis. [slachtoffer] en ik besloten toen eigenlijk ook om naar huis te gaan.
[slachtoffer] kwam toen aan de bar in gesprek met die jongen die hem later aan zou rijden. Inmiddels weet ik dat hij [verdachte] heet. Ik zag die [verdachte] richting de toiletten lopen. Daar in de nabijheid stond een grote groep jongens rond een bartafel. Bij die bartafel stond ook [betrokkene 1]. Ik zag en hoorde dat daar bij die tafel een woordenwisseling ontstond tussen die [verdachte] en die jongens die daar al stonden. Het kan ook zijn dat het in eerste instantie [betrokkene 1] was die daar een woordenwisseling kreeg. Ik zag dat [getuige 2], de café-eigenaresse [het hof begrijpt: de getuige [getuige 2]], en de barman [getuige 1] daar naar toe gingen om de zaak te sussen. Op enig moment zag ik dat [slachtoffer] daar ook bij stond. [getuige 2] heeft toen de achterdeur geopend waarna eenieder naar buiten is gelopen. Ik ben samen met [slachtoffer] naar buiten gelopen. Ik heb toen [betrokkene 1] bij zijn arm gepakt en heb hem gezegd dat hij nou echt weg moest gaan en naar hun auto moest gaan. Ik heb hem naar mijn weten tot bijna bij hun auto begeleid. [verdachte] was met [betrokkene 1] en mij op gelopen in de richting van hun auto. Ik ben toen met [betrokkene 1] en [verdachte] bij de auto van hen uitgekomen. Dat was een kleine zilvergrijze auto. Die auto stond geparkeerd op de hoek Maaskade-Ruyterstraat. Die auto stond op een ongebruikelijke plek, geen officiële parkeerplek. Die auto stond met de voorzijde in de richting van de Maasstraat. Ik zag dat [verdachte] die auto opende en achter het stuur plaats nam. [betrokkene 1] ging op de bijrijdersstoel zitten. Ik wees hem nog de weg en zei hem daarbij: "nu hier de bocht om en wegwezen". Daarbij wees ik hem de Ruyterstraat in.
Ik hoorde toen, toen die portierdeuren nog geopend waren, vanuit die groep jongeren roepen: "politie bellen!". Pas nadien bleek mij dat er gevochten was waarbij een jongen mogelijk een gebroken neus had opgelopen. Ik hoorde dat de motor door [verdachte] gestart werd. lk ben toen zelf opgestaan. Ik zag toen in mijn ooghoek een tuinstoel [het hof begrijpt: een terrasstoel]. Ik heb niet gezien wie die tuinstoel vast had maar zag wel dat die tuinstoel in de richting van de voorruit van [verdachte] auto bewoog, waaruit ik begreep dat iemand middels die tuinstoel op [verdachte] auto wilde slaan. Ik hoorde dat [verdachte] toen gelijk gas gaf en die jongen die kennelijk met de stoel heeft geslagen aanreed. Ik zag die jongen, waarvan ik nadien heb gehoord dat hij [betrokkene 2] heet, op de motorkap van [verdachte] auto liggen toen [verdachte] vol gas richting een terras reed. Die jongen viel van de motorkap af, het terras op. Daarna zag ik [verdachte] met zijn auto achteruit rijden. Dat achteruit rijden ging vol gas en met piepende banden. Toen [verdachte] vervolgens weer in zijn vooruit schakelde hoorde ik een hoog toerental en zag ik die auto vol gas richting Maasstraat rijden. Ondanks dat hij die Maasstraat niet in mocht vanwege eenrichtingsverkeer, koos hij er toch voor om die straat in te rijden. Ik stond op dat moment op het terras bij Colori nabij die aangereden jongen. Ik hoorde [verdachte] auto dus met piepende banden en vol gas de Maasstraat in rijden. Ik hoorde een klap vanuit de Maasstraat. Ik besefte dat die auto toen met iets in aanraking was gekomen doch besefte op dat moment niet dat hij daar weer iemand had aangereden. Direct daarop hoorde ik weer piepende banden en toen ik weer in die richting keek was die auto weg, de Maasstraat in. Ik stond nog met mijn telefoon in mijn handen om melding te maken van een en ander toen ik vast gepakt werd door [getuige 1] die mij vertelde dat mijn man [slachtoffer] op de Maasstraat door die auto was aangereden.
3. Op 18 juni 2012 is [getuige 4] door de politie als getuige gehoord. Daarbij heeft [getuige 4] zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Zondag 16 juni 2012 [het hof begrijpt: 17 juni 2012] heeft er een voorval plaatsgevonden. Ik kwam van een feestje af. Dit was in Grave. Wij liepen richting de Rogstraat. Hierop kwam er geschreeuw uit het café genaamd het Poortwachtershuis. Daarna liepen wij door richting de Maaspoort. Ik hoorde dat de ruzie doorging en alleen maar geschreeuw. Ik zag nog wel slaande bewegingen. Dit kwam van de twee ruziënde mensen af.
Hierop zag ik personen richting een auto lopen. Als ik me niet vergis was het een Volkswagen Polo. Ik zag twee jongens in de auto stappen. Ik zag vanaf het Poortwachtershuis een persoon aan komen lopen. Deze had een stoel vast bij de twee poten boven zijn hoofd. Ik zag dat hij richting de auto rende. Ik zag dat hij ongeveer een meter voor de auto stond en gooide de stoel richting de auto. Ik hoorde en ik zag dat de stoel de voorruit raakte. Op dat moment hoorde ik hem de auto starten. Ik hoorde dat de auto een hoog toerental opbouwde en ineens naar vorenschoot. Hierop zag ik dat de persoon op de motorkap viel en daarna hoorde ik een behoorlijke klap.
Hierop reed de auto twee meter naar voren. Vanaf de bestuurder gezien stuurde hij hierna naar links. Na ongeveer drie meter kwam de auto tot stilstand tegen een behoorlijk verhoogde terrasrand. Hierop zag ik de persoon die op de motorkap lag het terras op vliegen waarna hij hard neerkwam. Hierop zag ik dat de auto achteruit reed. Hierop zag ik dat de auto de Rogstraat [het hof: de Rogstraat ligt in het verlengde van de Maasstraat. Het hof begrijpt, mede gelet op de overige bewijsmiddelen, dat hier is bedoeld de Maasstraat in plaats van de Rogstraat] inreed met een hoog toerental. Ik zag iemand. De persoon liep daar op straat en ik zag dat de auto doorreed tegen het verkeer in. Ik zag en hoorde dat de auto de persoon raakte. De persoon kwam ook tegen de voorruit aan en ik zag dat deze daarna ten val kwam. De persoon kwam dus feitelijk ten val op de motorkap en bleef daar op liggen. De bestuurder reed nog door met de persoon op de motorkap, waarna de bestuurder remde en tot stilstand kwam. Daardoor viel dus de persoon van de motorkap af. Ik zag dat de persoon gedeeltelijk met zijn bovenlichaam onder de auto lag en met de benen voorbij de auto. Hierop hoorde ik de auto een hoog toerental opbouwen en met vanaf de bestuurderskant gezien met zijn rechtervoorwiel over het bovenlichaam van de persoon heen rijden. Hierop kwam die auto nagenoeg tot stilstand. Daarna hoorde ik de auto weer een hoog toerental opbouwen en ik zag dat de auto met zijn rechterachterwiel over het bovenlichaam van de persoon heen reed. Ik zag dat hierop de auto wegreed door de Rogstraat [zoals hiervoor overwogen begrijpt het hof: de Maasstraat] tegen het verkeer in.
4. Op 18 juni 2012 is [getuige 5] door de politie als getuige gehoord. Daarbij heeft [getuige 5] - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Afgelopen zaterdag 16 juni 2012 was ik in café het Poortwachtershuis te Grave. Omstreeks 20.30 kwam [betrokkene 1] ook in het Poortwachtershuis. [betrokkene 1] zei dat hij [verdachte] op ging halen. Ik ben de hele avond en nacht bij het Poortwachtershuis gebleven. Later op de avond, ik schat rond één uur à half twee zag ik dat [betrokkene 1] samen met een andere jongen naar het Poortwachtershuis kwam. Ik nam aan dat die andere jongen dus [verdachte] zou zijn, omdat [betrokkene 1] had gezegd dat hij die op zou gaan halen. Om 02.30 uur ging de bar dicht en werd iedereen naar buiten gewerkt. Wij zaten nog buiten voor het Poortwachtershuis aan een tafel en toen kwam die [verdachte] samen met [betrokkene 1] bij ons staan. Ik zag dat [betrokkene 2] [het hof begrijpt: aangever [betrokkene 2]] opstond en dat [verdachte] en [betrokkene 2] elkaar vastpakten en een paar keer op het gezicht sloegen bij elkaar. Ik zag dat [betrokkene 3] voor [betrokkene 2] opkwam en [betrokkene 1] voor [verdachte]. Er werd nog wat over en weer geschreeuwd, maar het vechten was voorbij.
Ik zag dat [getuige 3] [het hof begrijpt: de getuige [getuige 3]], de vrouw van [slachtoffer] [het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]] naar die [verdachte] toe liep en [verdachte] naar zijn eigen auto toe stuurde. Dit deed ze ook met [betrokkene 1]. Ik zag dat [betrokkene 1] en [verdachte] vervolgens naar hun auto toe liepen. Ik zag dat deze stond geparkeerd op de hoek Ruyterstraat-Maaskade. Ik zag dat dit een zilverkleurige Volkswagen Polo was. [betrokkene 2] had een bloedneus en stond voor het terras van de Poortwachter op straat. Ik zag dat [betrokkene 2] op een gegeven moment kwaad werd en richting de Polo liep. Ik hoorde [betrokkene 2] nog iets roepen van dat hij dit niet zomaar over zijn kant zou laten gaan. Vervolgens hoorde ik ineens piepende banden en toen ik weer keek zag ik [betrokkene 2] over de motorkap van die Polo liggen. Ik zag dat die Volkswagen Polo vervolgens tegen een boom tot stilstand kwam en ik zag dat [betrokkene 2] doorschoof tussen de terrasstoelen. Ik ben gelijk die kant op gelopen en toen ik keek zag ik dat die [slachtoffer] vlak naast mij stond, ik denk dat er een metertje of twee à drie tussen ons in was.
Ik zag toen dat die Volkswagen Polo achteruit reed en vervolgens mijn kant op kwam gereden. Ik ben, toen de Polo mij op een meter of vier/vijf genaderd was, achter de lantaarnpaal gesprongen en ik zag dat die Polo toen naar rechts stuurde, in de richting van [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] door die Volkswagen werd aangereden en op de voorruit en motorkap terecht kwam. Ik schat dat die Polo een snelheid had van 30 à 40 à 50 km/u. Het was zeker geen zacht tikje. Ik zag dat die [verdachte] achter het stuur van deze Volkswagen Polo zat en dat [betrokkene 1] op de passagiersstoel naast [verdachte] zat. Ik zag dat die Volkswagen Polo vervolgens remde en dat [slachtoffer] aan de voorkant van die Polo afgleed en dat hij voor de auto terechtkwam. Ik zag dat de Polo stilstond. Ik zag dat de Volkswagen Polo ineens weer aanreed, over [slachtoffer] heen. Ik zag dat de Volkswagen Polo vervolgens de Maasstraat inreed, tegen het verkeer in, richting de Rogstraat. Dit bovenstaande gebeurde allemaal op een behoorlijke snelheid. Ik hoorde en zag dat die Volkswagen Polo steeds behoorlijk accelereerde.
5. Op 19 juni 2012 is [getuige 2] door de politie als getuige gehoord. Daarbij heeft [getuige 2] - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Ik ben eigenaar van het Poortwachtershuis. Ik was afgelopen zaterdag [het hof begrijpt: 16 juni 2012] in de zaak. Verder was [getuige 1] in de zaak als barkeeper. In mijn beleving is [verdachte] ongeveer 45/60 minuten voor sluitingstijd binnen gekomen. Vervolgens heeft [verdachte] met [slachtoffer] [het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]] staan praten. Toen was het sluiting van het café om half drie. Ik merkte dat [verdachte] een
beetje moeilijk begon te kijken. Ik gaf op enig moment aan dat [verdachte] ook beter kon gaan. lk gaf aan dat we gingen sluiten en dat iedereen moest gaan. [slachtoffer] heeft [verdachte] ook nog vastgepakt om hem te bewegen naar buiten te gaan. Uiteindelijk is iedereen gegaan.
Ik zag [getuige 3] [het hof begrijpt: de getuige [getuige 3]] met [verdachte] en [betrokkene 1] [het hof begrijpt: [betrokkene 1]/[betrokkene 1]] lopen in de richting van de Maaswerf. Het ging in de trant van: meelopen jullie. Hierna zag ik iemand met een stoel richting een auto rennen en op de auto komen. Ik zag dat [betrokkene 2] [het hof begrijpt: aangever [betrokkene 2]] geschept werd op de motorkap en dat de auto met hem op die kap vol tegen een boom reed. Die auto moest een bocht maken om tegen de boom te rijden.
Hierna zag ik dat de auto achteruit reed en weer vooruit reed en afboog en daarbij [slachtoffer] schepte. Ik zag dat de auto al bobbelend over hem heenreed. Ik zag dat dit alles met een rotsnelheid ging.
Ik zag dat de auto grijs was. Ik zag dat [verdachte] de bestuurder was en [betrokkene 1] bijrijder was. Ik heb ze zien instappen. Van [verdachte] wist ik pas later dat hij [betrokkene 1] heet.
(…)
10. Op 15 januari 2013 is aangever [slachtoffer] bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Daarbij heeft [slachtoffer] - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Mij wordt gevraagd waar ik naar toe ging toen ik op 17 juni 2012 het Poortwachtershuis verliet. Mijn vrouw en ik gingen naar huis toe. Toen ik buiten was hoorde ik dat een auto met volle vaart tegen een boom aan reed. Ik heb dat ook gezien. [betrokkene 1] en die [verdachte] zaten in die auto. We zijn blijven kijken wat er gaande was. Ik zag toen dat de auto achteruit wegdraaide. De auto reed met volle vaart de weg in waar ik stond. Ik heb de auto helemaal niet zien aankomen. Er stonden daar meer mensen bij mij. Later heb ik gehoord dat [getuige 5] naast mij heeft gestaan en dat [getuige 5] opzij is gesprongen, waardoor hij niet is aangereden. Ik heb de auto niet gevoeld toen hij mij aanreed.
U vraagt mij naar mijn letsel en mijn huidige toestand. In het ziekenhuis zeiden ze tegen mij dat ik acht ribben had gebroken, maar dat bleken er naderhand nog meer te zijn, ook aan de rugzijde had ik gebroken ribben. Verder was mijn sleutelbeen links op twee plekken gebroken en had ik een halve klaplong. Zeven of acht weken na de aanrijding is er in het ziekenhuis ter hoogte van mijn sleutelbeen/schouder een stalen plaat gezet met schroeven. Die stalen plaat en schroeven zitten er nu nog in. Ze willen de plaat en schroeven laten zitten als ik geen last van die plaat en schroeven heb. Ik moet u zeggendat ik nog steeds last heb van mijn linkerschouder. Ik ben nu wel weer 100% aan het werk, maar ondervind last aan mijn schouder.
Mij wordt gevraagd of het druk was op straat die avond. Op het terras van het Poortwachtershuis stond zo'n dertig man. Toen [verdachte] met zijn auto op een boom knalde gingen er mensen naar toe, dus vanaf dat moment stonden de mensen wel op straat. [verdachte] had niet eens de weg in mogen rijden waar ik stond. Het was namelijk een eenrichtingsweg.
11. Op 19 juni 2012 is door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan de in beslag genomen personenauto Volkswagen Polo. Daarbij is door de verbalisanten – zakelijk weergegeven - onder meer het volgende bevonden en waargenomen:
Het voorspatscherm aan de bestuurderszijde was op diverse plaatsen gedeukt. De voorruit was ter hoogte van de binnenspiegel versplinterd. Aan de bestuurderszijde van het voertuig werd op de motorkap door ons vermoedelijk bloed aangetroffen. Dit bloedspoor werd door ons bemonsterd op DNA. De bemonstering werd veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AAEQ9758NL. Tevens werd door ons vermoedelijk bloed aangetroffen op de buitenzijde van de voorruit, aan de bestuurderszijde. Dit bloedspoor werd door ons bemonsterd op DNA. De bemonstering werd veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AAEQ9759NL.
(…)
13. De bemonsteringen zijn door een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut, L.H.J. Aarts, onderzocht en onderworpen aan een DNA-onderzoek. Daarbij is door de deskundige - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende bevonden en gerapporteerd:
Overzicht te onderzoeken materiaal:
SIN Omschrijving
AAEQ9758NL een bemonstering
AAEQ9759NL een bemonstering
RAAN6435NL een referentiemonster wangslijmvlies van het slachtoffer [betrokkene 2]
Bemonsteringen AAEQ9758NL en AAEQ9759NL:
De bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In beide bemonsteringen is bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn veiliggesteld als AAEQ9758NL#0I en AAEQ9759#01 voor een DNA-onderzoek.
DNA-onderzoek:
Het ontvangen referentiemateriaal en de veiliggestelde bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Van het DNA in de bemonsteringen AAEQ9758NL#01 en AAEQ9759#01 zijn DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer [betrokkene 2] RAAN6435NL. Dit betekent dat het bloed in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van het slachtoffer [betrokkene 2]. De berekende frequentie van het DNA-proef van het bloed in deze bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
14. De verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg van 21 februari 2013 - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende verklaard:
Ik was op 17 juni 2012 in het Poortwachtershuis in Grave. Tegen sluitingstijd werd ik naar buiten gestuurd. Ik ben naar buiten gegaan. Daar stond een grote groep personen. [betrokkene 1] [het hof begrijpt: [betrokkene 1]/[betrokkene 1]] en ik zijn in de auto gaan zitten. Ik ben achter het stuur gaan zitten en heb de auto gestart. Ik zag iemand op mijn auto afkomen rennen van het terras waar ik vandaan kwam. De auto stond aan de overkant van dat terras in de bocht. Het klopt dat de auto aan de linkerkant van de Maaskade stond, gezien vanuit het Poortwachtershuis, op de plek zoals weergegeven in het dossier op pagina 123 en 124. De afstand tussen het terras en de plaats waar de auto stond was ongeveer 15 tot 20 meter. Ik zag iemand aan komen lopen met een stoel hoog voor zich. Die man sloeg de stoel door de voorruit heen. Ik stond met de neus van de auto naar café het Poortwachtershuis. Toen ben ik weggereden, inderdaad via de Maaskade rechtdoor de Maasstraat/Rogstraat in. Ik voelde toen ik door die straat reed wel iets. Ik reed in een zilverkleurige VW Polo. In de rijrichting van de auto stonden veel mensen. Ik heb gemerkt dat ik ergens over heen ben gereden.”
6. Voorts heeft het Hof het volgende overwogen:
“Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(…)
Ten aanzien van [slachtoffer] (ten laste gelegde onder 1)
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van het bestaan van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn, verdachtes, gedragingen zou komen te overlijden, laat staan dat zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust zou hebben aanvaard. Volgens de verdediging kan niet in rechte worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte [slachtoffer] heeft gezien, omdat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de verdachte in paniek, onder invloed van angst en/of door omstandigheden buiten hem gelegen, zoals het belemmerde zicht door de kapotte voorruit en de defecte achteruitkijkspiegel, [slachtoffer] niet dan wel niet tijdig heeft gezien. Dat zich rond het moment van de aanrijding meerdere personen op de Maasstraat bevonden, zoals door de rechtbank is overwogen, volgt, aldus de verdediging, niet uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. De verdediging heeft geconcludeerd dat aldus niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof neemt bij het vaststellen van de feiten tot uitgangspunt de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 2] die zij bij de politie hebben afgelegd. Deze verklaringen zijn kort na de beide aanrijdingen afgelegd en zij komen voor wat betreft de kern van de gebeurtenissen - namelijk de aanrijding van [betrokkene 2] en later de aan- en overrijding van [slachtoffer] - met elkaar overeen. Dat getuigen op bepaalde - ondergeschikte - detailpunten verschillend hebben verklaard, acht het hof niet verwonderlijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat getuigen in de regel niet alle details in gelijke zin (kunnen) waarnemen, zeker niet als het gaat om gebeurtenissen die zich in een kort tijdsbestek afspelen. Het hof heeft bij de waardering van het bewijs dan ook gelet op de punten waarop de getuigenverklaringen elkaar ondersteunen. Bij de waardering van de verklaring van de getuige [getuige 4] heeft het hof nog acht geslagen op de omstandigheid dat [getuige 4] reeds direct na de beide aanrijdingen ter plaatse tegen de politie overeenkomstig heeft verklaard, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 82 van politiedossier. Punten waarop de gebezigde bewijsmiddelen van elkaar afwijken, zijn a) of [betrokkene 2] de terrasstoel op de voorruit van de auto gegooid of geslagen heeft en b) waar getuige [slachtoffer] zich exact bevond op het moment dat hij werd aangereden. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt ten aanzien van a) in ieder geval dat [betrokkene 2] de stoel van korte afstand op de voorruit van de auto die door verdachte werd bestuurd deed neerkomen en ten aanzien van b) dat [slachtoffer] zich op enig punt op de Maasstraat bevond.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof in het navolgende de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde bespreken, dat wil zeggen eerst de aanrijding met [betrokkene 2] en daarna de aanrijding met [slachtoffer].
Algemeen:
a.
Op 17 juni 2012 was de verdachte samen met [betrokkene 1] (door sommigen in de diverse verklaringen ook wel [betrokkene 1] of [betrokkene 1] genoemd) in café het Poortwachtershuis te Grave. Verdachte was naar het café gekomen in een Volkswagen Polo, die hij die avond tot zijn beschikking had. Het hof merkt hierbij op dat voor het hof, evenals kennelijk voor de verdediging, duidelijk is dat waar in de tenlastelegging naar de auto van verdachte wordt verwezen, wordt gedoeld op Volkswagen Polo die hij tot zijn beschikking had, hoewel hij niet de eigenaar van de auto was. Ook de bewezenverklaring dient aldus te worden begrepen.
Op enig moment, nadat het café werd gesloten, is op het terras voor het café een ruzie ontstaan waarbij in ieder geval de verdachte en aangever [betrokkene 2] betrokken waren, waarbij de verdachte en [betrokkene 2] elkaar over en weer hebben geslagen en [betrokkene 2] een bloedneus heeft opgelopen.
Ten aanzien van [betrokkene 2] (ten laste gelegd onder 2):
(…)
Ten aanzien van [slachtoffer] (ten laste gelegd onder 1):
h.
Na tegen een boom tot stilstand te zijn gekomen, is de verdachte achteruit gereden en vervolgens vooruit gereden in de richting van de Maasstraat, vanuit zijn rijrichting gezien aan de rechterzijde van het terras voor het Poortwachtershuis. Op en bij het terras bevonden zich op dat meerdere personen. In de Maasstraat bevonden zich personen op straat en uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij dat heeft gezien. De Maasstraat betreft een eenrichtingsweg. Verdachte is de Maasstraat tegen het verkeer in ingereden.
i.
In de Maasstraat bevond zich op dat moment onder meer aangever [slachtoffer]. De verdachte is aldaar met verhoogde snelheid met zijn auto tegen [slachtoffer] aangereden, waardoor [slachtoffer] op de motorkap van de auto is terechtgekomen. Verdachte is, terwijl [slachtoffer] op de motorkap lag, doorgereden. Vervolgens heeft de verdachte geremd, waardoor [slachtoffer] van de motorkap op de grond is gevallen. [slachtoffer] is daarbij gedeeltelijk voor de auto terechtgekomen.
Vervolgens is de verdachte eerst met zijn rechtervoorwiel en vervolgens, nadat hij flink gas heeft moeten bijgeven, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, met zijn rechterachterwiel over het lichaam van [slachtoffer] heengereden. Uiteindelijk is de verdachte via de Maasstraat en de Rogstraat weggereden. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gemerkt dat hij ergens over heen is gereden.
j.
Niet kan worden vastgesteld of de verdachte [slachtoffer] direct voorafgaand aan de aanrijding heeft gezien, mede in aanmerking genomen dat de voorruit van de auto - vooral aan de bijrijderszijde - was beschadigd waardoor in ieder geval het zicht van de bestuurder aan die kant was beperkt. Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen volgt evenwel dat de verdachte kort na sluitingstijd van café het Poortwachtershuis met zijn auto met verhoogde snelheid in het uitgaansgebied tegen de richting in de eenrichtingsweg gelegen naast het terras van het café is ingereden, terwijl de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van meerdere personen aldaar. Ook nadat de verdachte had bemerkt/gevoeld dat hij ergens overheen is gereden, is hij doorgereden. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden ter plaatse was er een aanmerkelijke kans dat het daarbij een persoon zou betreffen. De kans dat een persoon komt te overlijden door een aanrijding waarbij die persoon als voetganger door een auto wordt aangereden en vervolgens zowel met een voor- als een achterwiel wordt overreden, is eveneens aanmerkelijk. Door aldus te handelen heeft verdachte dan ook minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de voetganger - aangever [slachtoffer] - daardoor zou komen te overlijden.
k.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard.”
7. Uit de bewijsvoering met betrekking tot feit 1 (bezien in samenhang met feit 2) kan het volgende worden afgeleid. Verzoeker kreeg in een café slaande ruzie met name met aangever [betrokkene 2] die daarbij een bloedneus opliep. Omdat het tegen sluitingstijd was, verlieten de bezoekers het café om langzaam aan naar huis te gaan. Een aantal van hen stond op straat toen het volgende gebeurde. Nadat verzoeker in zijn auto was ingestapt, gooide [betrokkene 2] een terrasstoel tegen de voorruit van de auto dan wel sloeg hij daarmee tegen de voorruit. Verzoeker, bestuurder van de auto, gaf vervolgens gelijk gas, schepte [betrokkene 2] en reed, terwijl [betrokkene 2] op de motorkap lag, vol gas en met piepende banden richting een terras, reed daar vol tegen een boom – hij moest een bocht maken om tegen die boom aan te rijden -, waardoor [betrokkene 2] het terras op vloog en daar hard op neerkwam. Meteen daarna reed verzoeker vol gas achteruit en vervolgens met piepende banden, vol gas en met een rotsnelheid vooruit de Maasstraat in, tegen de richting van het verkeer in, terwijl op straat mensen liepen. Getuige [getuige 5] zag hoe [betrokkene 2] tussen de terrasstoelen doorschoof en liep gelijk “die kant“ (ik begrijp in de richting van de Maasstraat, AG) op, met naast zich het latere slachtoffer [slachtoffer]. Toen de door verzoeker bestuurde auto daar aankwam kon [getuige 5] nog net achter een lantaarnpaal springen. Hij zag dat de auto naar rechts stuurde in de richting van [slachtoffer] en dat deze door de auto werd aangereden. [slachtoffer] werd ongeveer tien tot twaalf meter op de motorkap “meegesleurd”. Daarna remde verzoeker en kwam de auto tot stilstand, waardoor [slachtoffer] van de motorkap viel en op straat terecht kwam. [slachtoffer] kwam toen gedeeltelijk - met zijn bovenlichaam - onder de auto te liggen. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dus dat verzoeker wel remde, maar niet waarom verzoeker zijn auto plotseling tot stilstand bracht. Ook geven de stukken van het geding aanleiding tot de vraag waarom verzoeker toen niet even uit zijn auto is gestapt om te kijken wat er hand aan de hand was. In plaats daarvan bouwde verzoeker wederom een hoog toerental op en reed hij met het rechtervoorwiel over [slachtoffer] heen. Daarop bracht verzoeker de auto wederom tot stilstand. Ook wat dit moment betreft, zo kan uit de stukken van het geding worden opgemaakt, is verzoeker niet uitgestapt, maar reed hij met een hoog toerental en flink gas gevend door, waarbij de rechterachterwiel van de auto over het bovenlichaam van [slachtoffer] reed2., met de in bewijsmiddel 10 genoemde letsels bij [slachtoffer] tot gevolg.
8. Het Hof heeft al deze feiten en omstandigheden in zijn bewijsconstructie ter zake van feit 1 vastgesteld.
9. Hoe deze vastgestelde feiten en omstandigheden in het licht van het begrip opzet te waarderen? Kan verzoeker worden gezegd – dit is hier de kernvraag – dat hij met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van [slachtoffer] had kunnen intreden?
10. Onder voorwaardelijk opzet wordt ingeval van een delict als het onderhavige naar het huidig recht verstaan het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De enkele omstandigheid dat bij de verdachte wetenschap van een aanmerkelijke kans aanwezig is, levert nog niet het voorwaardelijk opzet op. Daarvoor is tevens nodig dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Met deze belangrijke toevoeging wordt het onderscheid met culpa tot uitdrukking gebracht. Of sprake is van voorwaardelijk opzet of van bewuste schuld zal, indien verklaringen van de verdachte en/of getuigen hier geen of onvoldoende aanknopingspunten bieden, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarnaast kunnen ook de aard van de gedraging en algemene ervaringsregels richtinggevend zijn. Zelfs gebleken onverschilligheid kan tot voorwaardelijk opzet leiden, “vooral – aldus De Hullu3.- als de bewustheid van een risico kan worden vastgesteld (of de algemene bekendheid van zo’n risico voor een normaal mens)”. In het zogenoemde HIV I-arrest heeft de Hoge Raad het voorgaande aldus verwoord4.:
“3.6. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.”
11. Het ligt voor de hand dat het oordeel van de feitenrechter, inhoudend dát het voorwaardelijk opzet – in de betekenis van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel – zich uit de aard van de gedraging, de omstandigheden van het geval en/of algemene ervaringsregels laat afleiden, in een bewijsoverweging wordt uitgelegd of verduidelijkt.
12. Blijkens de bewijsoverweging heeft het Hof bij het vaststellen van de feiten en het voorwaardelijk opzet hoofdzakelijk gebruikt gemaakt van de verklaringen van getuigen en foto’s van de situatie ter plaatse (bewijsmiddel 15). Op grond daarvan is het Hof tot het oordeel gekomen dat de kans dat een persoon komt te overlijden door een aanrijding waarbij die persoon als voetganger door een auto wordt aangereden en vervolgens met eerst een voorwiel en vervolgens een achterwiel over het bovenlichaam wordt overreden, aanmerkelijk is. Door aldus te handelen heeft verzoeker volgens het Hof minst gnomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat voetganger [slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. Dit, niet van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip voorwaardelijk opzet getuigende, oordeel van het Hof, is gelet op de gebezigde bewijsmiddelen niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
13. Het middel faalt.
14. Het tweede middel keert zich met een motiveringsklacht tegen ’s Hofs verwerping van het beroep op noodweerexces aangaande de bewezenverklaarde feiten 1 en 2.
15. Het Hof heeft dit beroep als volgt samengevat en verworpen:
“De verdediging heeft betoogd dat ten aanzien van [betrokkene 2] sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces en dat ten aanzien van [slachtoffer] sprake is geweest van noodweerexces. De verdediging heeft geconcludeerd dat de verdachte bijgevolg voor zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van [betrokkene 2] (bewezenverklaard onder 2):
(…)
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging welke werd veroorzaakt door de daaraan voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 2]. De verdachte heeft verklaard dat hij schrik kreeg, in paniek raakte en bang was dat men hem iets wilde aandoen. Dit is, aldus de verdediging, gelet op het handelen van [betrokkene 2] waarbij hij een stoel met kracht tegen de voorruit van de auto heeft gegooid of geslagen, niet ongeloofwaardig en alleszins voorstelbaar. De verdediging heeft geconcludeerd dat de verdachte aldus een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
Ten aanzien van [slachtoffer] (bewezenverklaard onder 1):
De verdediging heeft ook wat betreft de aanrijding met [slachtoffer] betoogd dat verdachte daarbij heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging welke werd veroorzaakt door de daaraan voorafgaande ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 2], zoals hiervoor is weergegeven. De verdediging heeft geconcludeerd dat de verdachte aldus een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het beroep op noodweerexces ten aanzien van [betrokkene 2] (bewezenverklaard onder 2) en [slachtoffer] (bewezenverklaard onder 1):
Het hof stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien
(a) de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
(b) op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, doch niettemin deze gedraging het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat ten aanzien van de situatie met betrekking tot [betrokkene 2] sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene 2] waartegen de verdachte zich heeft mogen verdedigen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in blinde paniek was en zo snel mogelijk weg wilde. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen of getuigenverklaringen. Het hof acht een zekere angst bij de verdachte op het moment van wegrijden als gevolg van de aanranding door [betrokkene 2] echter wel invoelbaar en aannemelijk. Het hof weegt op dit punt tevens mee de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Naar het oordeel van het hof zijn uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting evenwel onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen om te kunnen concluderen dat de aard en de intensiteit van de gemoedsbeweging bij de verdachte op het moment van wegrijden als gevolg van die aanranding zodanig hevig (in de zin van onstuitbaar en dwingend) was dat deze het beoordelingsvermogen en de beoordelingsvrijheid van de verdachte zodanig heeft beïnvloed dat deze het daarop volgende handelen (het opzettelijk aanrijden van [betrokkene 2] en vervolgens het opzettelijk aan- en overrijden van [slachtoffer]) verontschuldigt. Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het hof verwerpt mitsdien het beroep op noodweerexces, zowel ten aanzien van [betrokkene 2] als ten aanzien van [slachtoffer].”
16. Wat zal ik over het middel zeggen? Laat ik kort met het volgende volstaan, zonder het leerstuk van noodweerexces tot in de finesses te ontleden. De enkele omstandigheid dat een terrasstoel, op welke wijze dan ook, tegen de voorruit van een auto komt, rechtvaardigt in het geheel niet het daaropvolgende rijgedrag van verzoeker. Zoals het Hof terecht heeft geoordeeld kan dat incident verzoeker niet disculperen van het tot tweemaal toe iemand aanrijden en een van hen ook nog eens overrijden op de manier waarvan in casu sprake is. Met de overweging dat de door de verdediging gestelde “blinde paniek” geen steun vindt in andere objectieve bewijsmiddelen of getuigenverklaringen, kortom in het voorliggende materiaal, heeft het Hof kennelijk bedoelt tot uitdrukking te brengen dat geen van de getuigen, blijkens hun verklaringen, iets van paniek bij verzoeker heeft waargenomen. Dat had bijvoorbeeld aan een gelaatsuitdrukking bij verzoeker kunnen worden afgelezen of door een getuige, bijvoorbeeld de bijrijder, kunnen worden verwoord. Maar daarvan is, als gezegd, op geen enkele wijze gebleken. De gedragingen van verzoeker zoals vastgesteld in de bewijsmiddelen - ruzie zoekend, iemand op zijn neus slaan, een bocht maken om met iemand op de motorkap vol tegen een boom te rijden, de auto naar rechts sturen in de richting van [slachtoffer] - passen ook niet bij iemand die naar zijn auto vlucht en in blinde paniek onmiddellijk in één ruk wil wegkomen.
17. Het oordeel van het Hof dat het niet aannemelijk is geworden dat het handelen van verzoeker het onmiddellijke gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
18. Ook dit middel faalt.
19. Beide middelen falen en kunnen mijns inziens worden afgedaan op de voet van art. 81, eerste lid, RO.
20. Ambtshalve wijs ik er op dat op 23 januari 2015 de redelijke termijn in cassatie is overschreden. Op die datum verstreek de termijn van zestien maanden na het instellen van het beroep in cassatie. De Hoge Raad kan de opgelegde gevangenisstraf verminderen aan de hand van de gebruikelijke maatstaf.
21. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan in de mate als de Hoge Raad gepast zal voorkomen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑02‑2015
Volgens de getuige [getuige 2] reed verzoeker “al bobbelend” over [slachtoffer] heen en zag zij dat dit alles met een rotsnelheid ging (bewijsmiddel 5).
J. de Hullu, Materieel strafrecht, vijfde druk 2012, p. 228.
HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552 m.nt. Buruma.