De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht
Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.5.4:3.5.4 De praktische rede als kompas
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.5.4
3.5.4 De praktische rede als kompas
Documentgegevens:
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS390011:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ethica Nicomachea, Boek I (1096a23).
Bij Aristoteles is het hoogste doel ‘geluk’; het enige wat wordt nagestreefd omwille van zichzelf en niet omwille van iets anders. Het geluk valt men uiteindelijk ten deel door het leven van een goed leven.
Hume in het gevoel, Aristoteles in de phronesis van mensen.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Aristoteles neemt in zekere zin een positie in tussen Plato en Hume. Volgens Plato kunnen we met onze rede ontdekken wat goed is en verkeerd, volgens Hume kan ons verstand ons niet all the way tot deze inzichten brengen en zijn het onze passions die uiteindelijk onze morele maatstaf vormen. Aristoteles betoogt in de Ethica Nicomachea dat een beoordeling van hetgeen goed is om te doen geen theoretische kennis van de natuur vergt – zoals Plato beweert – maar praktische kennis. De vraag naar hetgeen goed is om te doen, doet een beroep op ons vermogen om praktisch te kunnen denken.
Ter illustratie van het verschil in denken tussen Plato en Aristoteles kan het volgende dienen. Net als Plato signaleerde Aristoteles dat het begrip ‘goed’ geen eenduidige universele inhoud heeft maar naar een zeker doel verwijst.1 In de zin “een goede plaats om te schuilen” refereert ‘goed’ aan een bepaalde locatie, in de zin “de goede hoeveelheid meel voor het bakken van een brood” aan een hoeveelheid. De betekenis van ‘goed’ is derhalve contextafhankelijk. ‘Goed’ houdt in geschikt zijn voor een bepaald doel.2 De goede tactiek bezorgt je de overwinning. Een goed medicijn is een middel dat je beter maakt. Volgens Aristoteles maken we in ethische zin gebruik van het woord ‘goed’ om aan te geven wat de wenselijke handeling is.
Anders dan Plato meent, valt het goede volgens Aristoteles in abstracto niet te vatten. Het goede is zonder context een leeg begrip. De goede handeling betreft altijd een handeling die specifiek is voor de omstandigheden. Het goede verwijst daarmee niet naar een abstract idee maar juist naar een onherleidbare enkelvoudigheid die verbonden is aan een specifieke situatie. Net als Hume meent Aristoteles dat morele kennis niet louter met behulp van de rede valt te bepalen. Aristoteles en Hume bereiken deze conclusie langs verschillende wegen. Hume omdat hij de zintuigen als enige bron van ware kennis beschouwt en Aristoteles omdat het goede als begrip niet zinvol valt te isoleren van de context waarin het begrip gebruikt wordt.
Maar als het goede een eigenschap is van het specifieke geval, hoe kunnen we dan in het algemeen iets zeggen over wat een goede handeling is? Volgens Aristoteles vergt het vellen van een moreel oordeel phronesis. Dit begrip laat zich vertalen als praktische wijsheid. Het onderscheiden van het goede komt volgens Aristoteles neer op het bepalen van ‘het juiste midden’ in de omstandigheden van het geval. In een goede handeling heeft alles de juiste maat. Deze vaardigheid moet een mens zich zien te verwerven. De ‘deugdzame’ heeft het vermogen om steeds de juiste keuzes te maken. De Aristotelische stroming binnen de ethiek wordt daarom ook wel de ‘deugdethiek’ genoemd.
Bepaalt de mens zelf hetgeen ‘het juiste midden’ is? De mens is volgens Aristoteles niet zijn eigen maat. De mens heeft tot taak zijn eigen ‘vorm’, dat in deze valt te verstaan als zijn eigen menselijkheid, te verwezenlijken. In de vorm van de mens ligt bijvoorbeeld besloten dat hij een sociaal dier (zoön politikon) is. Bij het zoeken naar het juiste midden, dient hij rekening te houden met de sociale orde waarin hij leeft.
Om te kunnen beoordelen wat voor een mens goed is om te doen, moet men de desbetreffende persoon kennen en alle omstandigheden waarin die persoon zich bevindt. Een ‘goede handeling’ verwijst daardoor naar een specifiek geval waarin die handeling goed is. Daarmee verwijst ‘het goede’ naar een particulariteit die uiteindelijk niet valt te abstraheren van de situatie. Ter verduidelijking: wanneer je wordt gevraagd een oordeel te vellen in een concreet geval met de mededeling dat je 99% van de feiten zal worden verteld, zal de ontbrekende 1% je hinderen in je oordeelsvorming. Alles kan daardoor anders komen te liggen. Bekendheid met alle (relevante) omstandigheden van het geval is nodig voor een afgewogen oordeel. Dat inzicht vormt de basis van de moraalfilosofie van Aristoteles.
Waar Plato aan de sofisten tracht te ontsnappen door het goede als (hoogste) idee te postuleren, probeerde Aristoteles (net als Hume na hem, zij het op een wat andere wijze) het goede te funderen in de menselijke natuur.3 Net als Plato ontkomt Aristoteles aan het relativisme van de sofisten, voor wie alle opvattingen niet meer dan een mening waren. Waar Hume vertrouwde op een eenduidig gevoel in mensen, vertrouwt Aristoteles op een universeel vermogen van mensen tot praktische wijsheid. Alle ‘deugdzamen’ zullen in gelijke omstandigheden dezelfde keuze maken. Of die aanname juist is, betreft een vraag die nog steeds vele pennen in beweging houdt.