Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2016, nr. 200.161.474/01, nr. 200.161.475/01
ECLI:NL:GHARL:2016:358, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-01-2016
- Zaaknummer
200.161.474/01
200.161.475/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:358, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:270, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 14‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Kinder- en partneralimentatie. Behoefte, behoeftigheid en draagkracht. Limitering. Verdeling huwelijksgemeenschap.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.161.474/01 en 200.161.475/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/144039/FA RK 13-2386)
beschikking van de familiekamer van 14 januari 2016
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[de man] ,
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. van Bommel, kantoorhoudend te Appingedam.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 25 februari 2014, 22 april 2014 en 23 september 2014, telkens uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 17 december 2014;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 januari 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 11 maart 2015.
2.2
Bij het beroepschrift heeft de vrouw verzocht voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikking van de rechtbank d.d. 23 september 2014 te vernietigen voor zover het betreft de daarbij vastgestelde partneralimentatie en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man gehouden zal zijn om met ingang van datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, d.d. 23 april 2014, maandelijks en bij vooruitbetaling een bedrag van € 3.763,- (bruto) per maand te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en/of een zodanig bedrag als het hof in goede justitie meent te behoren; alsmede de beschikking van de rechtbank d.d. 23 september 2014 te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betreft, en opnieuw beschikkende op grond van artikel 3:185 BW opnieuw de verdeling vast te stellen en te bepalen dat:aan de man dienen te worden toegedeeld de navolgende zaken met de waarden zoals genoemd in het beroepschrift onder verrekening met de vrouw: - Stacaravan, de stacaravan/chalet - Polis [00000] en polis [L] [00001] , onder verrekening alsmede onder bepaling
van het bedrag dat de man in dit verband aan de vrouw dient uit te keren; - Verkoopopbrengst Audi A4, kenteken [YY-YY-00] - Audi Avant TDI, kenteken [00-YY-YY] - Caravan Wil de Luxe, kenteken [YY-00-YY] - Kip Caravan - Rubberboot - Heftruck - Kleine aanhangwagen tandemasser - Bolens grasmaaier - Carbon Herenfiets - Teruggaaf inkomstenbelasting 2013 onder bovengenoemde verrekening - Paraplufonds [C] - alle drie de rekeningen inzake de [a-bank] met nummer [00002] - Levensloop [00003]aan de vrouw dient te worden toegedeeld met de waarden zoals genoemd in het beroepschrift onder verrekening (het hof leest:) met de man:- Renault Clio - Motor Aprilia - de Keuken - de [a-bank] met rekeningnummer [00004] ; II. te bepalen dat de man afschrift(en) op de peildatum over dient te leggen van alle drie de rekeningen onder nummer [00002] , de betaalrekening, de toprekening en de comfortspaarrekening, alsmede te bepalen dat de man een zodanig bedrag aan de vrouw dient te voldoen als het hof in goede justitie meent te behoren, binnen drie maanden na afgifte van de beschikking; III. de vrouw te machtigen om ex artikel 3:174 BW de woning te [B] aan de [a-straat] 9, kadastraal bekend als gemeente [B] , sectie [X] , nummers [000] , [001] en [002] , groot 19 are en 30 centiare (1930 m2) te gelde te maken en de vrouw daarbij te machtigen om alles te (kunnen) doen wat noodzakelijk is voor de verkoop van de woning, alsmede te bepalen dat deze uitspraak ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de voor levering en eigendomsoverdracht van voornoemde woning op te maken akte aan de zijde van de man; IV.
te bepalen dat de man een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel verbeurt indien de man na de uitspraak van de lopende rechtszaak met betrekking tot de constructiefouten en de asbestvervuiling betreffende de echtelijke woning, de vrouw niet op de hoogte stelt van het aan haar toekomende bedrag en de helft van het vastgestelde schadebedrag niet aan haar doet toekomen;V.de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3
Bij het verweerschrift, tevens incidenteel beroepschrift, heeft de man verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen althans niet-ontvankelijk te verklaren, althans zodanig te beslissen als het hof vermeent te moeten bepalen.
2.4
In incidenteel beroep heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank d.d. 23 september 2014 te vernietigen en opnieuw beschikkende:A. de behoefte van de kinderen te bepalen op een bedrag van € 905,- per maand, althans zodanig te beslissen als het hof vermeent te moeten beslissen;B. conform de behoefte en draagkracht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen, mede rekening houdend met de nieuwe wetgeving geldend in 2015, alsmede het (voorlopig) hoofdverblijf van [de minderjarige1] , althans zodanig te beslissen als het hof vermeent te moeten bepalen;C. het (voorlopig) hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de man te bepalen vanaf de zomer van 2014 althans 23 september 2014, waarbij de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [de minderjarige1] vanaf de zomer van 2014 althans 23 september 2014 dient te voldoen, althans zodanig te beslissen als het hof vermeent te moeten bepalen;D. de bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw af te wijzen, althans op nihil te stellen, dan wel de periode dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zou moeten voldoen te limiteren voor de duur van één jaar, dan wel na één jaar op nihil te stellen en/of te bepalen dat de vrouw zich dient in te spannen om haar inkomen te verhogen, waarbij op haar de verplichting rust op het eerste verzoek van de man de hoogte van haar eigen inkomsten aan te tonen, alsmede haar inspanningsverplichtingen voor het verkrijgen van een inkomen conform haar behoefte door overlegging van bewijsstukken, waarbij de vrouw tevens wordt verplicht zich in alle redelijkheid en de leeftijd van de kinderen in ogenschouw nemend al het mogelijke te doen op termijn in haar eigen behoefte te voorzien althans zodanig te beslissen als (het hof leest:) het hof vermeent te moeten bepalen;E. de verdeling van de huwelijkse gemeenschap opnieuw vast te stellen conform de punten 62 tot en met 96 van het verweerschrift, tevens incidenteel beroepschrift, althans op zodanige wijze te beslissen als het hof wenst te bepalen.
2.5
De vrouw heeft in haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep het incidenteel hoger beroep van de man bestreden en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken in incidenteel beroep af te wijzen.
2.6
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de volgende stukken:- een journaalbericht met bijlagen d.d. 27 maart 2015 van mr. Rietberg;- een journaalbericht met bijlage d.d. 3 juni 2015 van mr. Van Bommel.
- een journaalbericht met bijlage d.d. 16 juni 2015, waarbij op verzoek van het hof een leesbare kopie van de jaaropgave 2014 van de man is overgelegd.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 18 juni 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.8
De na te noemen minderjarige [de minderjarige2] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot de kinderalimentatie, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.9
Het hof heeft na de zitting kennisgenomen van de navolgende stukken die met toestemming van het hof eerst toen zijn binnengekomen:- van de na te noemen minderjarige [de minderjarige1] het 'Formulier bij
kinderverhoor' d.d. 26 juni 2015, waarop zij haar mening aan het hof kenbaar heeft gemaakt met betrekking tot haar hoofdverblijfplaats;
- een journaalbericht met bijlagen - waaronder een nadere akte - van 1 september 2015 van mr. Van Bommel;
- een journaalbericht met bijlagen - waaronder een nadere akte van 1 september 2015 van mr. Rietberg.
2.10
Bij brieven van 20 oktober 2015 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 17 november 2015 aan het hof - met kopie aan de wederpartij - te berichten of en in hoeverre de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) aanleiding geeft tot aanpassing van de standpunt(en) en/of verzoek(en) ten aanzien van de kinderalimentatie en/of de partneralimentatie in deze procedure. Partijen zijn voorts in de gelegenheid gesteld om na ommekomst van voormelde termijn binnen twee weken, derhalve uiterlijk op 1 december 2015, te reageren op de uitlatingen van de wederpartij en gemotiveerd aan te geven of een nadere mondelinge behandeling wordt gewenst.
2.11
Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van:
- een journaalbericht met bijlagen - waaronder een nadere akte - d.d. 13 november 2014 van mr. Rietberg;
- een journaalbericht met bijlage d.d. 16 november 2015 van mr. Rietberg;
- een journaalbericht met bijlagen - waaronder een nadere akte - d.d. 16 november 2015, ingediend namens mr. Van Bommel;
- een journaalbericht d.d. 25 november 2015 van mr. Rietberg, met als bijlage een nadere akte;
- een journaalbericht d.d. 27 november 2015, met als bijlage een nadere akte, ingediend namens mr. Van Bommel.
2.12
Bij de nadere akte van de vrouw van 13 november 2015 heeft zij haar verzoek gewijzigd ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen minderjarige [de minderjarige2] voor zover het de periode na 1 januari 2015 betreft. De vrouw heeft het hof verzocht - het hof begrijpt onder vernietiging van de bestreden beschikking van 23 september 2014 in zoverre - om te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2015 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 543,- per maand.
3. De vaststaande feiten
3.1
Partijen zijn [in] 1996 te [D] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk [in] 1998 te [D] is geboren de minderjarige [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en [in] 2000 te [A] is geboren de minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ). [de minderjarige2] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. [de minderjarige1] is met ingang van 14 januari 2015 uit huis geplaatst.
3.2
Bij beschikking van 19 september 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, voor de duur van de echtscheidingsprocedure bepaald dat de volgende voorlopige voorzieningen zullen gelden: de minderjarige kinderen van partijen worden aan de vrouw toevertrouwd, de man dient met ingang van 19 september 2013 een bedrag aan kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen van € 411,- per kind per maand, alsmede een partneralimentatie aan de vrouw te voldoen van € 2.900,- bruto per maand.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 15 oktober 2013, heeft de vrouw een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding en tevens verzocht nevenvoorzieningen te treffen. De vrouw heeft, voor zover te dezen van belang, verzocht:- te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;- te bepalen dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking gehouden is aan de vrouw een bedrag van € 411,- per kind per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
- te bepalen dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gehouden is aan de vrouw een bedrag van € 2.900,- bruto per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
- te bepalen dat de huwelijksgemeenschap van partijen verdeeld en verrekend dient te worden conform het voorstel van de vrouw zoals weergegeven onder de punten (het hof leest:) 21a tot en met e van het inleidend verzoekschrift.
3.4
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 16 december 2013, heeft de man verweer gevoerd en tevens zelfstandig verzocht, voor zover te dezen van belang:- te bepalen dat de man gerechtigd is de kinderen bij zich te ontvangen gemiddeld 10
dagen in de maand aansluitend op zijn werkrooster alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij partijen beide gerechtigd zijn tot drie weken aaneengesloten vakantie met de kinderen in de zomervakanties;
- te bepalen dat de periode dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zou moeten voldoen wordt gelimiteerd voor de duur van één jaar, althans dat een bijdrage in het levensonderhoud door de man te voldoen aan de vrouw na één jaar op nihil zal worden gesteld en te bepalen dat de vrouw zich dient in te spannen om haar inkomen te verhogen, waarbij op haar de verplichting rust op het eerste verzoek van de man de hoogte van haar eigen inkomsten aan te tonen alsmede haar inspanningsverplichtingen voor het verkrijgen van een inkomen conform haar behoefte door overlegging van bewijsstukken, waarbij de vrouw tevens wordt verplicht zich in alle redelijkheid en de leeftijd van de kinderen in ogenschouw nemend al het mogelijke te doen op termijn in haar eigen behoefte te voorzien.
- partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap.
3.5
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken van de man.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 25 februari 2014 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank van 22 april 2014 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het traject [E] bij [F] en de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden. Ook de beslissingen over de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn bij de tussenbeschikking van 22 april 2014 aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.
3.8
Bij de - uitvoer bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 september 2014 waarvan beroep heeft de rechtbank, voor zover te dezen van belang:- bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling een bedrag van € 411,- per maand moet betalen;
- de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] zijn aangehouden in afwachting van het bij de bestreden beschikking gelaste raadsonderzoek respectievelijk totdat over haar hoofdverblijf is beslist;
- bepaald dat de door de man in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] blijft gehandhaafd;
- bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van € 2.900,- bruto per maand dient te betalen;
- de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vastgesteld:
- bepaalt dat de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat] 9 te [B]
via de heer [G] , verbonden aan [H] B.V. te [A] ,
wordt verkocht, waartoe door partijen gezamenlijk een opdracht dient te worden
gegeven en waarbij duidelijk te kennen dient te worden gegeven wat er wel en
niet goed aan de woning is en een verkoopprijs wordt afgesproken;
- bepaalt dat de man de vrouw dient te informeren omtrent het verloop van de lopende rechtszaak met betrekking tot de constructiefouten en de asbestvervuiling betreffende de echtelijke woning;
- bepaalt dat de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning minus de hypothecaire geldlening bij de [b-bank] , nummer [00005] , de makelaarskosten en het consumptief krediet bij de [b-bank] ad € 36.595,- bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
- bepaalt dat de waarde van de kapitaalverzekering bij [I] , polisnummer [00006] , na verkoop en levering van de woning bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, onder verrekening van de door de man na de peildatum betaalde premies, van welke waarde en betaalde premies de man een bewijsstuk c.q. overzicht dient over te leggen aan de vrouw;
- bepaalt dat de man de helft van de waarde per peildatum ad € 12.689,87 van de lijfrentepolis Paraplufonds [C] met nummer [00007] , zijnde een bedrag van € 6.344,94 aan de vrouw dient te betalen;
- bepaalt dat de nota van de taxatiekosten van makelaar [J] ad€ 406,54 bij helfte door partijen dient te worden betaald, waarvan de vrouw reeds een bedrag van € 200,- heeft betaald;
- bepaalt dat de tenaamstelling van de verzekering bij [C] , polisnummer [00000] , wordt gewijzigd, in die zin dat de verzekering op beider naam komt, nu deze is afgesloten ten behoeve van (één van) de kinderen van partijen;
- bepaalt dat de waarde van de verzekering bij [L] , polisnummer [00001] voor de dochter van partijen is bedoeld en buiten de verdeling wordt gehouden;
- bepaalt dat de [c-bank] rekeningnummer [00008] ten name van de zoon van partijen buiten de verdeling wordt gehouden;
- bepaalt dat de [c-bank] rekeningnummer [00009] ten name van de dochter van partijen buiten de verdeling wordt gehouden;
- bepaalt dat het tijdspaarfonds voor het bouwbedrijf met nummer [000010] buiten de verdeling wordt gehouden;
- bepaalt dat de verkoopopbrengst van de auto, Audi A4, kenteken [YY-YY-00] , ad € 800,- bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
- bepaalt dat de inboedelgoederen worden verdeeld conform de door de vrouw als productie 18 bij akte d.d. 24 maart 2014 overgelegde lijst, welke lijst aan de beschikking is gehecht en daar als ingelast wordt beschouwd;
- aan de man wordt toegedeeld:
- de auto, Audi Avant TDI, kenteken [00-YY-YY] , tegen een waarde van€ 10.500,- minus de schuld van € 5.000,-, welke schuld de man voor zijn rekening neemt en als eigen schuld dient te voldoen en de vrouw daarvoor dient vrij te waren, onder betaling van een bedrag van € 2.750,- aan de vrouw;
- de caravan Wil de Luxe, kenteken [YY-00-YY] tegen een waarde van€ 2.000,-, onder betaling van een bedrag van € 1.000,- aan de vrouw;
- de kleine aanhanger en de tandemasser tegen een waarde van € 1.050,-, onder betaling van een bedrag van € 525,- aan de vrouw;
- de beleggingspolis Paraplufonds [C] , polisnummer [000011] , met een saldo per peildatum van € 12.083,69, onder verrekening van de waarde met de vrouw;
- de [a-bank] rekeningnummer [00002] , onder verrekening van het saldo per peildatum van € 7.268,71 met de vrouw;
- de [a-bank] spaarrekeningnummer [00002] , onder verrekening van het saldo per peildatum van € 506,78 met de vrouw;
- de levensloopregeling bij de [a-bank] met nummer [00003] , onder verrekening van het saldo per peildatum met de vrouw;
- aan de vrouw wordt toegedeeld:
- de auto, Renault Clio, kenteken [01-YY-YY] , onder betaling van een bedrag van € 600,- aan de man, zijnde de helft van de waarde;
- de nog ingepakt staande keuken met apparatuur tegen een waarde van€ 3.000,-, onder betaling van een bedrag van € 1.500,- aan de man;
- de [a-bank] rekeningnummer [00004] , onder verrekening van het saldo per peildatum ad € 902,49 met de man;
- de [a-bank] spaarrekeningnummer [00004] , onder verrekening van het saldo per peildatum ad € 1.415,59 met de man;
- bepaalt dat de caravan KIP, kenteken [01-01-YY] , wordt verkocht, waarna de opbrengst tussen partijen wordt verdeeld;
- bepaalt dat door de man worden verkocht:- de naast de echtelijke woning staande stacaravan/chalet en dat de man de vrouw van de voortgang van de verkoop op de hoogte houdt;- de rubberboot met buitenboord motor en de trailer;- de heftruck Toyota;- de Bolens zitgrasmaaier;- de Carbon herenfiets;waarna de opbrengsten bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
- bepaalt dat door de vrouw wordt verkocht:- de motor Aprilia, kenteken [YY-02-YY] , waarna de opbrengst bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
- bepaalt dat de scooter Gileria [00-YYY-0] buiten de verdeling wordt gehouden;
- bepaalt dat de eventuele, naar rato te berekenen, teruggaaf inkomstenbelasting 2013 tot 19 september 2013 bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
3.9
Bij beschikking van 14 januari 2015 is [de minderjarige1] met ingang van die datum onder toezicht gesteld voor een termijn van één jaar, waarbij de uitvoering van de ondertoezichtstelling is opgedragen aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord, kantoorhoudend te Groningen. Tevens is machtiging verleend om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 14 januari 2015 voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.10
Bij beschikking van 17 februari 2015 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover hier van belang, bepaald dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij de man is en de definitieve beslissing met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] aangehouden.
3.11
De man is [in] 2015 opnieuw in het huwelijk getreden in Tsjechië met mevrouw [K] .
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de (voorlopige) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] vanaf de zomer van 2014, de (voorlopige) bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met ingang van 1 september 2014, de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
4.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met de eerste grief in het principaal appel is blijkens de toelichting van de vrouw uitsluitend beoogd haar verzoek in hoger beroep te vermeerderen, in die zin dat zij thans verzoekt een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen conform de door de rechtbank vastgestelde behoefte van € 3.763,- bruto per maand. De tweede grief in het principaal appel ziet op de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
4.3
De man is op zijn beurt in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking met vijf grieven. De eerste grief ziet op de (voorlopige) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] vanaf de zomer 2014, de tweede grief ziet op de door de rechtbank vastgestelde voorlopige bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en de bijdrage die de vrouw ten behoeve van [de minderjarige1] moet betalen, de derde grief ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en (het hof begrijpt:) [de minderjarige1] , de vierde en de vijfde grief zien op de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
5. De motivering van de beslissing
De (voorlopige) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding met ingang van 1 september 2014
5.1
In het dictum van de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het bij die beschikking gelaste onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Ook de definitieve beslissing met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] is aangehouden totdat over haar hoofdverblijfplaats is beslist. Bepaald is dat de door de man in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] blijft gehandhaafd.
5.2
Bij beschikking van de rechtbank van 17 februari 2015 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de man is, tegen welke beschikking blijkens mededeling van partijen ter zitting geen hoger beroep is ingesteld. De definitieve beslissing met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] is opnieuw aangehouden, blijkens mededeling van partijen ter zitting in afwachting van de onderhavige beschikking van het hof.
5.3
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat [de minderjarige1] vanaf de zomer van 2014 niet meer bij de vrouw woont. [de minderjarige1] heeft eerst een periode bij de man gewoond en woont thans, nadat zij eerst bij een andere oom en tante vaderszijde heeft verbleven, bij een tante vaderszijde. Partijen verschillen van mening over de exacte datum van [de minderjarige1] vertrek bij de moeder, maar vast staat wel dat [de minderjarige1] in elk geval met ingang van 1 september 2014 niet langer woonachtig was bij de vrouw. Het hof zal deze datum daarom tot uitgangspunt nemen.
5.4
Het hof is gelet op het vorenstaande met de man van oordeel dat de (voorlopige) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] met ingang van 1 september 2014 tot 17 februari 2015 bij de man dient te worden bepaald. Met ingang van 1 september 2014 zal dan ook geen bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] meer worden opgelegd.
5.5
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een voor zijn uitspraak gelegen datum steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer. Bij die beoordeling is onder meer van belang:
- de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting,
- hetgeen is gebleken omtrent de financiële situatie van partijen,
- in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt,
- of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte,
- het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen.
5.6
De vrouw heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de bedragen die zij via het LBIO ten behoeve van [de minderjarige1] van de man heeft ontvangen, heeft aangewend om in de kosten van haar eigen levensonderhoud te voorzien. Nu zij, zoals ook door haar ter zitting is aangegeven, deze bedragen niet heeft besteed aan [de minderjarige1] , die in de betreffende periode immers niet bij haar woonachtig was noch bij haar verbleef in het kader van een zorgregeling, kan van de vrouw in beginsel worden verlangd dat zij de te veel ontvangen bedragen aan de man terugbetaalt. In dit kader is gebleken en van belang bevonden dat door de man onweersproken is gesteld dat hij in verband met het feit dat [de minderjarige1] niet bij de vrouw verbleef, getracht heeft met de vrouw tot afspraken te komen over de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige1] maar de vrouw hier niet voor open stond. Het feit dat de vrouw tot inning van de alimentatie ten behoeve van [de minderjarige1] is overgegaan en deze gelden heeft opgemaakt voor haar eigen levensonderhoud, komt voor haar rekening en risico nu zij immers wist, althans kon weten, dat zij geen aanspraak kon maken op deze bijdrage. De man heeft belang bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bedragen, terwijl voorts ook niet is gesteld, noch is gebleken dat de omvang van de terugbetalingsplicht van de vrouw zodanig is dat dat niet van de vrouw kan worden gevergd.
5.7
Voor de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 heeft op grond van de bestreden beschikking - naar het hof begrijpt - te gelden dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 411,- per maand, zijnde het bedrag dat in het kader van de voorlopige voorzieningen bij beschikking van de rechtbank van 19 september 2013 is vastgesteld. Het hof begrijpt dat de rechtbank hiermee een voorlopige alimentatie heeft willen vaststellen.
5.8
De man heeft de hoogte van deze voorlopige alimentatie betwist en heeft voorts incidenteel hoger beroep ingesteld van de beslissing van de rechtbank om de definitieve beslissing met betrekking tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] aan te houden. Op grond van vaste jurisprudentie is hij daartoe bevoegd.
5.9
Het hof acht zich op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting voldoende geïnformeerd om een beslissing te nemen over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . Op grond van de onderhavige beschikking van 23 september 2014, de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2015 alsmede het verhandelde ter zitting staat immers vast dat [de minderjarige1] vanaf 1 september 2014 haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader.
5.10
Het hof ziet dan ook aanleiding om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij de definitieve beslissing met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] is aangehouden en voor zover daarbij is bepaald dat de door de man in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] blijft gehandhaafd met ingang van- naar het hof begrijpt - 23 april 2014.
5.11
Het hof zal hierna, onder het kopje 'kinder- en partneralimentatie' vaststellen met welk bedrag de man in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . De man heeft verzocht om (naar het hof begrijpt met ingang van 1 september 2014) een bijdrage vast te stellen van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . Het hof zal hierna beoordelen of de vrouw dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en zo ja, met welk bedrag. De kinderalimentatie De behoefte van de kinderen
5.12
Hoewel de man in zijn incidenteel beroepschrift de behoefte van de kinderen ter discussie heeft gesteld, is hij ter zitting akkoord gegaan met het vaststellen van de behoefte van de kinderen op een bedrag van € 582,- per kind per maand in 2014, oftewel € 586,66 per kind per maand in 2015.
5.13
Op de behoefte van de kinderen wordt ingevolge de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) niet langer het ontvangen kindgebonden budget in mindering gebracht.
De draagkracht van de man voor kinderalimentatie
* Het inkomen
5.14
De man heeft gesteld dat hij een inkomen heeft dat sterk kan fluctueren. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof er voldoende van overtuigd dat daar inderdaad sprake van is. Het hof acht het daarom redelijk om voor de berekening van zijn draagkracht uit te gaan van zijn gemiddelde inkomen over de jaren 2013 en 2014.
5.15
Het hof zal daarbij het brutoloon volgens de jaaropgave 2013 van € 121.578 en het brutoloon volgens de jaaropgave 2014 van € 115.147,- tot uitgangspunt nemen.
5.16
Uit de jaaropgaven blijkt dat de man in 2013 een bedrag van € 14.400,- en in 2014 een bedrag van € 11.325,- heeft ontvangen als onbelaste vergoeding. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het brutojaarloon dient te worden verhoogd met het bedrag van deze onbelaste vergoedingen. Daarvoor ziet het hof echter geen aanleiding. Op basis van de geldende fiscale regelgeving kan een onkostenvergoeding door de werkgever belastingvrij worden verstrekt voor zover deze geacht wordt te strekken ter bestrijding van kosten die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking moet maken. Nu de werkgever van de man de onkostenvergoeding onbelast aan de man heeft verstrekt, moet er naar het oordeel van het hof vanuit worden gegaan dat hier reële kosten tegenover staan.
5.17
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat geen rekening dient te worden gehouden met de overuren die hij maakt. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de inkomsten uit overwerk een louter incidenteel karakter dragen. Door zijn jaarinkomens over 2013 en 2014 te middelen wordt naar het oordeel van het hof bovendien voldoende rekening gehouden met fluctuatie van zijn inkomen als gevolg van het feit dat hij het ene jaar meer overuren kan maken dan het andere jaar.
5.18
Op grond van het vorenstaande zal het hof het NBI van de man berekenen aan de hand van een bruto jaarinkomen van € 118.363,- (€ 121.578,- + € 115.147,- :2). Zijn NBI bedraagt aldus € 5.444,- per maand. * De reiskosten
5.19
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de reiskosten die hij maakt. In alinea 18 van zijn verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroepschrift, stelt de man dat de reiskosten in totaal € 602,- netto per maand bedragen.
5.20
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man aanzienlijke afstanden aflegt voor zijn woon-werkverkeer, nu hij werkzaam is geweest in Frankrijk en thans werkzaam is in België. Uit de overgelegde jaaropgave 2014 blijkt dat hij geen vergoeding ontvangt voor gemaakte reiskosten woon-werkverkeer. Het hof acht het daarom redelijk om rekening te houden met de door de man opgevoerde reiskosten van € 602,- netto per maand, nu de hoogte daarvan op zichzelf niet is betwist door de vrouw. Het hof zal het draagkrachtloos inkomen in de formule daarom verhogen met dit bedrag. * Conclusie ten aanzien van de draagkracht van de man voor kinderalimentatie
5.21
De draagkracht van de man voor kinderalimentatie zal ten aanzien van de perioden gelegen in 2014 worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% [€ 5.444,- - (0,3.€ 5.444,- + € 860,- + € 602,-)] en bedraagt aldus afgerond € 1.644,- per maand, welk bedrag in de periode tot 1 september 2014 nog dient te worden verhoogd met het fiscaal voordeel ad€ 100,- per maand en in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 met het fiscaal voordeel ad € 50,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt derhalve in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 € 1.744,- per maand en in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 1.694,- per maand.
5.22
In de periode vanaf 1 januari 2015 dient de draagkracht van de man te worden vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 875,- + € 602,-)]. Zijn draagkracht bedraagt aldus afgerond € 1.634,- per maand (70% [€ 5.444,- - (0,3.€ 5.444,- + € 875,- + € 602,-)]).De draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie
5.23
Het hof stelt vast dat de vrouw geen inkomen heeft uit dienstbetrekking of uitkering, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is.
5.24
De vrouw stelt wel dat zij met terugwerkende kracht tot 23 april 2014 kindgebonden budget heeft aangevraagd.
5.25
Het hof zal daarom rekening houden met een minimumdraagkracht van de vrouw van € 50,- per maand.
Het aandeel van de man en de vrouw in de behoefte van de kinderen
5.26
Het hof dient thans te beoordelen in welke verhouding de man en de vrouw dienen bij te dragen in de behoefte van de kinderen. * De periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014
5.27
In de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 bedraagt de totale draagkracht van de man en de vrouw € 1.794,- per maand (€ 1.744,- + € 50,-) en bedraagt de behoefte van de kinderen € 582,- per kind per maand.
5.28
Het hof zal het aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking. De verdeling van de kosten over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
5.29
Het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen bedraagt aldus (afgerond) € 565,78,- per kind per maand (€ 1.744,- / € 1.794,- x € 582,-) en het aandeel van de vrouw bedraagt € 16,22 per kind per maand (€ 50,- / € 1.794,- x € 582,-). * De periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015
5.30
In de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 bedraagt de totale draagkracht van de man en de vrouw € 1.744,- per maand (€ 1.694,- + € 50,-) en bedraagt de behoefte van de kinderen € 582,- per kind per maand.
5.31
Op grond van de draagkrachtvergelijking bedraagt het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen in deze periode € 565,31 per kind per maand (€ 1.694,- / € 1.744,- x € 582,-) en bedraagt het aandeel van de vrouw € 16,69 per kind per maand (€ 50,- / € 1.744,- x € 582,-)* De periode vanaf 1 januari 2015
5.32
In de periode vanaf 1 januari 2015 bedraagt de totale draagkracht van de man en de vrouw € 1.684,- per maand (€ 1.634,- + € 50,-) en bedraagt de behoefte van de kinderen€ 586,66 per kind per maand.
5.33
Op grond van de draagkrachtvergelijking bedraagt het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen in deze periode € 569,24 per kind per maand (€ 1.634,- /€ 1.684,- x € 586,66) en bedraagt het aandeel van de vrouw € 17,42 per kind per maand(€ 50,- / € 1.684,- x € 586,66).
De zorgkorting van de man
5.34
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de zorgkorting invloed heeft op de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.35
De kosten van de zorgregeling worden bepaald aan de hand van de behoefte van de kinderen en het gemiddeld aantal dagen per week -vakanties meegerekend- dat het kind doorbrengt bij of voor rekening komt van de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft. Als vuistregel worden de zorgkosten uitgedrukt in een percentage van de behoefte hetgeen de volgende zorgkorting oplevert:
- 15% bij gedeelde zorg op gemiddeld 1 dag per week;
- 25% bij gedeelde zorg op gemiddeld 2 dagen per week;
- 35% bij gedeelde zorg op gemiddeld 3 dagen per week.
Indien de ouders andere afspraken maken over de kosten- en zorgverdeling, dan kunnen zij een ander percentage hanteren.
5.36
Vast staat dat er omgang was tussen de man en [de minderjarige1] tot 1 september 2014. Uit de stukken blijkt dat [de minderjarige1] gemiddeld eens per twee weken een weekeinde bij de man was. Voorts staat vast dat er omgang is tussen de man en [de minderjarige2] . Onduidelijk is echter hoe vaak omgang tussen hen plaatsvindt. Hoewel de man in zijn incidenteel beroepschrift heeft gesteld dat [de minderjarige2] gemiddeld ieder weekend bij hem is, alsmede in de vakanties, heeft hij ter zitting op vragen van het hof geantwoord dat [de minderjarige2] gemiddeld eens in de twee weken van zaterdagmiddag tot zondagmiddag bij hem verblijft en dat er nog geen afspraken zijn gemaakt over de vakanties.
5.37
Nu het uitgangspunt is dat de zorgkorting in ieder geval 15% van de behoefte bedraagt en niet gebleken is dat een hoger percentage in aanmerking dient te worden genomen, zal het hof uitgaan van een zorgkorting van 15%.
5.38
De zorgkorting bedraagt derhalve in de periode tot 1 september 2014 afgerond€ 174,60 per maand (15% van € 1.164,-), in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 87,30 per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015 € 87,99 per maand.
5.39
Rekening houdend met de zorgkorting moet de man in staat worden geacht om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen:- in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 met een bedrag van € 956,96
per maand (€ 1.131,56 minus € 174,60), oftewel € 478,48 per kind per maand;
- in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 met een bedrag van
€ 478,01 per maand (€ 565,31 minus € 87,30), ten behoeve van [de minderjarige2] ;
- in de periode vanaf 1 januari 2015 met een bedrag van € 481,25 per maand(€ 569,24 minus € 87,99) ten behoeve van [de minderjarige2] .
5.40
Uit het voorgaande volgt dat de man in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 in staat is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 411,- per maand, zoals door de vrouw verzocht. Het hof zal daarom bepalen dat de man in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 dient bij te dragen in de kosten verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 411,- per maand.
5.41
Ten aanzien van de onderhoudsbijdrage van de man voor [de minderjarige2] geldt dat in de perioden gelegen in 2014 de bovengrens hiervan wordt gevormd door de bijdrage die de rechtbank heeft opgelegd van € 411,- per maand. Uit het voorgaande volgt dat de man in staat is om deze bijdrage te voldoen, zodat het hof de bestreden beschikking van 23 september 2014 zal bekrachtigen voor zover daarbij is bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, te weten 23 april 2014, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling een bedrag van € 411,- per maand moet betalen. Voor de periode vanaf 1 januari 2015 wordt de bovengrens van de op te leggen bijdrage gevormd door de door de vrouw bij nadere akte van 13 november 2015 verzochte bijdrage van € 543,- per maand. De op te leggen bijdrage wordt echter begrensd door de draagkracht van de man voor [de minderjarige2] , die in de periode vanaf 1 januari 2015 € 481,25 bedraagt. Het hof zal de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] daarom met ingang van 1 januari 2015 aldus wijzigen dat hij dient bij te dragen met een bedrag van € 481,25 per maand.* De zorgkorting van de vrouw
5.42
Het hof zal in het kader van het bepalen van de door de vrouw met ingang van 1 september 2014 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] eveneens uitgaan van een zorgkorting van 15%. Niet gebleken is dat van een ander percentage zou moeten worden uitgegaan.
5.43
De zorgkorting bedraagt zoals hiervoor overwogen in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 87,30 per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015€ 87,99 per maand.
5.44
Dit leidt tot de conclusie dat de vrouw niet hoeft bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] . Het verzoek van de man daartoe zal worden afgewezen.De partneralimentatie De behoefte van de vrouw
5.45
De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie en wel op het punt van de berekening van de welstand aan de hand van de 60%-norm.
5.46
De hoogte van de behoefte van een onderhoudsgerechtigde is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk, waarbij als uitgangspunt geldt dat de behoefte van de onderhoudsgerechtigde wordt gesteld op het bedrag dat nodig is om een staat te voeren die de onderhoudsgerechtigde in redelijkheid past, daarbij (mede) gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de alimentatiebehoefte dient volgens vaste rechtspraak rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven in de laatste periode van het huwelijk, en daarnaast dient de behoefte zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde te worden bepaald. Hiertoe kan door de onderhoudsgerechtigde een gespecificeerde behoeftelijst worden opgesteld.
5.47
Indien geen gespecificeerde behoeftelijst voorhanden is of kan worden vastgesteld, wordt de behoefte doorgaans, indien daartegen van de zijde van de onderhoudsplichtige geen bezwaren naar voren zijn gebracht, gelijkgesteld aan 60% van het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk, verminderd met de (eventuele) kosten van de kinderen en zonder overigens rekening te houden met de fiscale voordelen.
5.48
De rechtbank is in de bestreden beschikking bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uitgegaan van deze 60%-norm en heeft haar behoefte (uitgaande van het netto besteedbaar gezinsinkomen van € 5.580,- per maand), verminderd met de kosten kinderen ad € 1.164,- per maand), berekend op een bedrag van € 3.763,- bruto per maand.
5.49
De man verzet zich echter tegen de toepassing van de 60%-norm en stelt dat de vrouw haar behoefte aan de hand van concrete gegevens dient te onderbouwen.
5.50
In eerste aanleg heeft de vrouw als productie 19 bij de akte van 24 maart 2014 een behoeftelijst overgelegd, welke zij bij antwoordakte van 21 mei 2014 heeft aangevuld, en op grond waarvan zij stelt een nettobehoefte te hebben van € 4.234,- per maand.
5.51
De man heeft deze behoeftelijst betwist. Ter zitting heeft de man gesteld dat de behoefte van de vrouw € 1.600,- netto per maand bedraagt.
5.52
Het hof constateert dat noch de vrouw, noch de man de door hem/haar gestelde hoogte van de behoefte voldoende met stukken heeft onderbouwd. Het hof ziet gelet hierop aanleiding om ondanks de bezwaren van de man aan te sluiten bij de 60%-norm. Het hof zal net als de rechtbank aansluiten bij de jaaropgave 2013 zoals door de man overgelegd.
5.53
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het netto gezinsinkomen van € 5.580,- per maand dat de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen in de toepassing van de 60%-norm dient te worden gecorrigeerd. Enerzijds dient de door hem ontvangen onbelaste onkostenvergoeding in mindering te strekken op dit inkomen en anderzijds dient rekening te worden gehouden met de reiskosten die hij maakt.
5.54
Nu de werkgever van de man de onkostenvergoeding onbelast aan de man heeft verstrekt, moet er naar het oordeel van het hof vanuit worden gegaan dat hier reële kosten tegenover staan. Door de vrouw is onvoldoende gesteld om hier anders over te oordelen. Het hof zal de onbelaste onkostenvergoeding die de man blijkens zijn jaaropgave in 2013 heeft ontvangen van € 14.400,- per jaar, oftewel € 1.200,- per maand, daarom in mindering brengen op het door de rechtbank gehanteerde netto gezinsinkomen van € 5.580,- per maand.
5.55
Het hof is verder van oordeel dat ook de reiskosten die de man maakt in mindering dienen te strekken op voormeld gezinsinkomen. Vast staat immers dat de man ook in 2013 al aanzienlijke afstanden aflegde voor zijn woon-werkverkeer, terwijl uit de overgelegde jaaropgave 2013 blijkt dat hij daarvoor geen vergoeding ontving. Het hof acht het daarom redelijk om een bedrag van € 602,- netto per maand in mindering te doen strekken op voormeld netto gezinsinkomen van € 5.580,- per maand en neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw de hoogte van de door de man gestelde reiskosten op zichzelf niet heeft betwist.
5.56
Voor zover de man heeft gesteld dat bij de berekening van de behoefte rekening moet worden gehouden met het feit dat zijn inkomen fluctueert, gaat het hof daaraan voorbij omdat de man zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft de man niet aangegeven van welke jaren zou moeten worden uitgegaan en heeft hij zijn stelling niet onderbouwd met stukken.
5.57
Het netto gezinsinkomen van partijen bedroeg in 2013 aldus € 3.778,- per maand(€ 5.580,- minus € 1.200,- minus € 602,-). Op grond hiervan kan de behoefte van de vrouw worden becijferd op 60% van € 2.614,- (€ 3.778,- minus € 1.164,-) = € 1.568,40 netto per maand in 2013. Nu de man ter zitting is uitgegaan van een nettobehoefte van € 1.600,- per maand in 2013, zal het hof de behoefte van de vrouw op dit bedrag vaststellen. Geïndexeerd naar 2014 bedraagt deze nettobehoefte € 1.614,40 per maand en geïndexeerd naar 2015€ 1.627,32 per maand.
De behoeftigheid van de vrouw
5.58
Op de behoefte van de vrouw strekt in mindering het door haar ontvangen kindgebonden budget verminderd met haar aandeel in de kosten van de kinderen. Het hof heeft een proefberekening gemaakt van het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget, daarbij uitgaande van een inkomen in 2014 van € 26.104,- en een inkomen in 2015 van € 23.100,-, gebaseerd op de hierna vast te stellen partneralimentatie.
5.59
Hieruit volgt dat de vrouw tot 1 september 2014 recht had op een kindgebonden budget van € 173,- per maand (twee kinderen), van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 op een kindgebonden budget van € 109,- per maand (één kind) en vanaf 1 januari 2015 op een kindgebonden budget van € 354,- per maand (één kind). Het aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen bedraagt in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014€ 32,54 (2x € 16,27), in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 16,73 en in de periode vanaf 1 januari 2015 € 17,48.
5.60
De aanvullende nettobehoefte van de vrouw bedraagt derhalve in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 afgerond € 1.474,- per maand (€ 1.614,40 minus€ 140,46), in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 afgerond € 1.522,- per maand (€ 1.614,40 - minus € 92,27) en in de periode vanaf 1 januari 2015 afgerond € 1.291,- per maand (€ 1.627,32 minus € 336,52).
5.61
Gebruteerd bedraagt de behoefte van de vrouw aldus in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 € 2.159,- per maand, in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 2.254,- per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015 € 1.925,- per maand.
5.62
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en niet heeft voldaan aan haar inspanningsplicht. Vast is komen te staan dat de man en vrouw bijna achttien jaar gehuwd zijn geweest en de vrouw ten tijde van het huwelijk niet of nauwelijks inkomen heeft verworven. Er was sprake van een zogenaamd traditioneel huwelijk. Vanaf eind 1997 is zij thuis gebleven om voor de kinderen en de huishouding te zorgen. Haar afstand tot de arbeidsmarkt is derhalve groot. Hoewel op de vrouw zonder meer een inspanningsplicht rust om op termijn in haar eigen levensonderhoud te voorzien, ziet het hof geen aanleiding om reeds thans te oordelen dat zij in deze niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Dat de scheiding en de zorgen rondom met name [de minderjarige1] van zodanige invloed zijn op haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid dat die op dit moment in de weg staan aan haar mogelijkheden om toe te treden tot de arbeidsmarkt dan wel de voorbereidingen daartoe te treffen, acht het hof aannemelijk.De draagkracht van de man
* Het inkomen
5.63
Zoals hiervoor overwogen zal het hof voor de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van een inkomen van € 118.363,- per jaar. * De reiskosten
5.64
Het hof zal voorts zoals hiervoor overwogen in de draagkrachtberekening rekening houden met de door de man opgevoerde reiskosten van € 602,- netto per maand (onder post 30 'werkelijke verwervingskosten').
* De woonlasten
5.65
Vast staat dat de voormalige echtelijke woning van partijen per 2 november 2015 aan een derde is overgedragen. Het hof begrijpt uit hetgeen de man stelt dat zijn echtgenote thans nog in Tsjechië woont, maar dat zij voornemens is om naar Nederland te verhuizen. De man woont op dit moment bij zijn broer en stelt daarvoor aan zijn broer een onkostenvergoeding van € 400,- per maand te betalen.
5.66
Het hof begrijpt dat de man zich op het standpunt heeft gesteld dat met ingang van 2 november 2015 bij de berekening van zijn draagkracht voor partneralimentatie rekening dient te worden gehouden met een woonlast van € 1.400,- per maand, welk bedrag is opgebouwd uit een bedrag van € 1.200,- per maand - betreffende een volgens de man niet ongebruikelijke huurprijs in de vrije sector - en een bedrag van € 200,- per maand, betreffende het bedrag dat hij stelt te betalen aan de huurbaas in Tsjechië.
5.67
Nu vast staat dat de man op dit moment geen woning in de vrije sector huurt, ziet het hof alleen daarom al geen aanleiding om rekening te houden met het daarvoor door hem opgevoerde bedrag van € 1.200,- per maand. Het hof ziet evenmin aanleiding om rekening te houden met een bedrag dat de man aan de huurbaas in Tsjechië betaalt, nu dit geen woonlast van hem, maar van zijn echtgenote is, terwijl hij onvoldoende met stukken heeft onderbouwd dat zijn echtgenote deze woonlasten zelf niet kan voldoen. Het hof zal in de periode vanaf 2 november 2015 rekening houden met een woonlast van € 400,- per maand, zijnde het bedrag dat de man als onkostenvergoeding aan zijn broer stelt te betalen. Hoewel de man de verschuldigdheid en de hoogte van deze huur naar het oordeel van het hof in principe onvoldoende heeft onderbouwd, zal het hof toch rekening houden met dit bedrag, nu het hof het aannemelijk acht dat de woonlasten die de man na verkoop van de echtelijke woning heeft ten minste dit bedrag zullen belopen. Het hof houdt geen rekening met een eventuele toekomstige verhoging van de woonlasten van de man nu daarover op dit moment nog geen gegevens bekend zijn. * De lening voor de aanschaf van de auto
5.68
Het hof houdt geen rekening met het bedrag van € 250,- per maand dat de man heeft opgevoerd in verband met de toekomstige aflossing op de schuld van € 5.000,- die hij is aangegaan in verband met de aanschaf van zijn auto. Zoals hierna zal worden overwogen wordt de auto, Audi Avant TDI, kenteken [00-YY-YY] , tegen een waarde van € 10.500,- minus de schuld van € 5.000,- toegedeeld aan de man, waarbij de man de schuld voor zijn rekening dient te nemen en als eigen schuld dient te voldoen en de vrouw daarvoor dient vrij te waren, onder de verplichting om een bedrag van € 2.750,- uit te keren aan de vrouw. Het hof is van oordeel dat door deze wijze van verdeling, waarbij de helft van de schuld voor rekening is gekomen van de vrouw, voldoende rekening is gehouden met de (toekomstige) aflossingsverplichtingen van de man. Het hof zal daarom geen rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag. * De kosten voor de stiefdochter van de man
5.69
In zijn nadere akte van 16 november 2015 heeft de man zich op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het bedrag van € 400,- per maand dat hij met zijn echtgenote betaalt voor de dochter van de echtgenote.
5.70
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:395 BW is een stiefouder verplicht onderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende kinderen van zijn echtgenote. Nu de man stelt dat de dochter van zijn echtgenote bij haar oma woont, bestaat reeds om die reden geen aanleiding om rekening te houden met de door de man opgevoerde kosten. Los daarvan heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de door hem gestelde bijdrage daadwerkelijk wordt voldaan. * Conclusie ten aanzien van de draagkracht van de man voor partneralimentatie
5.71
Het voorgaande en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekeningen van de rechtbank in eerste aanleg, leidt tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier van het hof gewaarmerkte berekeningen van de draagkracht van de man voor partneralimentatie.
5.72
Uit de draagkrachtberekeningen blijkt dat de draagkrachtruimte van de man in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 € 3.460,- per maand bedraagt, in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 € 3.456,- per maand bedraagt, in de periode van 1 januari 2015 tot 23 april 2015 € 3.437,- per maand bedraagt, in de periode van 23 april 2015 tot 2 november 2015 € 3.551,- per maand bedraagt (in de periode vanaf 23 april 2015 wordt geen rekening meer gehouden met advocaatkosten) en in de periode vanaf 2 november 2015 € 3.592,- bedraagt. Van deze draagkrachtruimte is in beginsel 60%, oftewel in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 € 2.076,- per maand, in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 afgerond € 2.074,- per maand, in de periode van 1 januari 2015 tot 23 april 2015 afgerond € 2.062,- per maand, in de periode van 23 april 2015 tot 2 november 2015 afgerond € 2.131,- en in de periode vanaf 2 november 2015 afgerond € 2.155,- beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van de vrouw.
5.73
Deze voor partneralimentatie beschikbare draagkrachtruimte dient evenwel te worden verminderd met het aandeel dat de man levert, inclusief de zorg, in de kosten van de kinderen, in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 van € 997,- per maand(€ 822 + € 175,-), in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 van € 1.063,61 per maand (€ 411,- + € 87,30 + € 565,31) en in de periode vanaf 1 januari 2015 van afgerond€ 1.138,48 per maand (€ 481,25 + € 87,99 + € 569,24), en te worden verminderd met het fiscaal voordeel dat de man kan genieten uit de buitengewone lastenaftrek (in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 van € 100,- per maand en in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 van € 50,- per maand).
5.74
Op grond van het vorenstaande resteert voor de vrouw in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 een bedrag van € 1.179,- per maand (€ 2.076,- minus € 997,- plus€ 100,-), in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van afgerond€ 1.060,- (€ 2.074,- minus € 1.063,61 + € 50,-), in de periode van 1 januari 2015 tot 23 april 2015 een bedrag van afgerond € 924,- per maand (€ 2.062,- minus € 1.138,48), in de periode van 23 april 2015 tot 2 november 2015 een bedrag van afgerond € 993,- per maand (€ 2.131,- minus € 1.138,48) en in de periode vanaf 2 november 2015 een bedrag van afgerond€ 1.017,- per maand (€ 2.155,- minus € 1.138,48).
5.75
Gelet op de het door de man te genieten fiscaal voordeel wegens de mogelijkheid om betaalde partneralimentatie van zijn inkomen af te trekken, kan de man ten behoeve van de vrouw:- in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 een bedrag van € 2.456,- per
maand betalen;
- in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 een bedrag van € 2.208,- per
maand betalen;- in de periode van 1 januari 2015 tot 23 april 2015 een bedrag van € 1.925,- per
maand betalen;- in de periode van 23 april 2015 tot 2 november 2015 een bedrag van € 2.068,- per
maand betalen; en
- in de periode vanaf 2 november 2015 een bedrag van € 2.118,- per maand betalen.
5.76
Uit het voorgaande volgt dat de man in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de vrouw te voorzien. De op te leggen bijdrage wordt in die periode begrensd door de draagkracht van de man. Het hof zal daarom bepalen dat de man in die periode dient bij te dragen met een bedrag van € 2.208,- per maand. In de overige perioden heeft de man voldoende draagkracht om in de behoefte van de vrouw te voorzien.
5.77
Voor zover de man in deze perioden meer heeft betaald dan de vastgestelde behoefte van de vrouw, moet zij het meerdere terugbetalen. De vrouw zal de door haar ontvangen partneralimentatie immers overeenkomstig haar behoefte hebben aangewend voor de kosten van haar levensonderhoud.
5.78
Het hof zal op grond van het vorenstaande de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft en bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw:
- in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 met een bedrag van € 2.159,- bruto per maand;
- in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 met een bedrag van € 2.208,- bruto per maand;
- in de periode vanaf 1 januari 2015 met een bedrag van € 1.925,- bruto per maand.
Verzoek tot limitering
5.79
Met betrekking tot het verzoek van de man om de duur van de onderhoudsverplichting te limiteren, overweegt het hof als volgt.
5.80
Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW is uitgangspunt dat de onderhavige onderhoudsverplichting van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren.
5.81
Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde - behoudens het in artikel 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval - definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. Om die reden worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van zo'n (verzoek tot) limitering. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem passende wijze in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
5.82
In het onderhavige geval ziet het hof geen aanleiding de duur van de onderhoudsverplichting te limiteren zoals door de man bepleit. Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank op dit punt, na eigen onderzoek, tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof dat hoewel de vrouw naar voren heeft gebracht dat zij op dit moment als gevolg van de heftige echtscheidingsstrijd tussen partijen niet in staat is om sollicitaties te verrichten, van haar mag worden verwacht dat zij daartoe binnen afzienbare termijn wel over zal gaan. Met de onderhavige beschikking is een groot deel van de financiële afwikkeling van het huwelijk van partijen afgerond en van de vrouw kan worden verwacht dat zij zich gaat inspannen om werk te vinden, waarmee zij voor een groter deel in haar eigen behoefte kan voorzien.
De verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen* De peildatum
5.83
Niet in geschil is dat als peildatum voor de samenstelling en de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap 15 oktober 2013 geldt.* Buiten de verdeling
5.84
Evenmin in geschil is dat de volgende vermogensbestanddelen buiten de verdeling zullen worden gehouden:- de scooter Gileria [00-YYY-0] ;- het tijdspaarfonds voor het bouwbedrijf met nummer [000010] ;- de waarde van de polis bij [L] , polisnummer [00001] ;- de bankrekening bij de [c-bank] , rekeningnummer [00008] , ten name van
[de minderjarige2] ;- de bankrekening bij de [c-bank] , rekeningnummer [00009] , ten name van
[de minderjarige1] .
* De polis bij [C] , polisnummer [00000]
5.85
Het hof ziet voorts aanleiding om de polis bij [C] , polisnummer [00000] , buiten de verdeling te houden. Partijen zijn in eerste aanleg overeengekomen dat deze polis - die thans alleen op naam van de man is gesteld - op beider naam zal worden gesteld. De man heeft in hoger beroep echter naar voren gebracht dat navraag bij [C] leert dat het niet mogelijk is om de polis op beider naam te stellen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de waarde van de polis bestemd is voor [de minderjarige2] , acht het hof het aangewezen om - zoals de man verzoekt - de verzekering buiten de verdeling te houden. De tenaamstelling van de polis blijft dan weliswaar ongewijzigd op naam van de man, maar de waarde van de polis blijft onverdeeld. Het verzoek van de vrouw om de waarde van de polis toe te delen aan de man en te bepalen dat hij de helft van deze waarde aan haar dient uit te keren zal derhalve worden afgewezen. Wel zal het hof bepalen dat de man de vrouw jaarlijks op de hoogte dient te houden van de waarde van de polis. * De inboedel
5.86
Tussen partijen is niet in geschil dat de inboedelgoederen worden verdeeld conform de door de vrouw in eerste aanleg als productie 18 bij akte d.d. 24 maart 2014 overgelegde lijst.
5.87
In hoger beroep heeft de man gesteld dat de vrouw een schilderij van Herman Brood heeft meegenomen en dat de waarde daarvan dient te worden verdeeld. Dit wordt door de vrouw betwist. Nu de man deze stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, is gelet op de betwisting door de vrouw niet vast komen te staan dat sprake is van een nog te verdelen goed. Het hof zal het verzoek van de man daarom afwijzen.
* De echtelijke woning
5.88
Partijen zijn ter zitting in hoger beroep overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat] 9 te [B] (hierna: de echtelijke woning) zal worden verkocht via [M] Makelaardij te [B] en dat de koopprijs minimaal € 160.000,- dient te bedragen.
5.89
Inmiddels is vast komen te staan dat de echtelijke woning per 2 november 2015 is overgedragen aan een derde.
5.90
Partijen zijn het erover eens dat de verkoopopbrengst van de echtelijke woning dient te worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire geldlening van partijen bij de [b-bank] , nummer [00005] en het consumptief krediet van partijen bij de [b-bank] , waarna de overwaarde - derhalve na betaling van makelaarskosten, notariskosten en overige kosten die voortvloeien uit de eigendomsoverdracht van de woning - bij helfte tussen partijen wordt verdeeld.
5.91
Voor zover de vrouw haar verzoek sub III heeft gehandhaafd, zal het hof dit verzoek afwijzen, nu op grond van de overgelegde stukken geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat de man niet zal meewerken aan een eventuele verkoop en levering van de echtelijke woning. * Kapitaalverzekering [I]
5.92
Ten aanzien van de waarde van de kapitaalverzekering bij [I] , polisnummer [00006] , heeft de man het hof bericht dat deze na verkoop en levering van de woning aldus tussen partijen wordt verdeeld dat aan de vrouw toekomt een bedrag van € 1.593,41, zijnde de helft van de waarde per peildatum van € 3.186,82, en aan de man het overige. Nu dit door de vrouw niet is betwist, zal het hof deze afspraak vastleggen in het dictum van deze beschikking. * Betaling aannemer
5.93
In de bestreden beschikking is bepaald dat de man de vrouw dient te informeren omtrent het verloop van de lopende rechtszaak met betrekking tot de constructiefouten en de asbestvervuiling betreffende de echtelijke woning. Bij zijn nadere akte van 1 september 2015 heeft de man het hof bericht dat de rechtbank inmiddels uitspraak heeft gedaan. Op grond van deze uitspraak dient nog een bedrag van € 743,64 aan de aannemer te worden voldaan. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag door partijen bij helfte dient te worden voldaan. Het hof zal dit daarom vastleggen in het dictum van deze beschikking. * Taxatienota [J]
5.94
De man stelt dat partijen de taxatienota van [J] ad € 406,54 niet hoeven te voldoen, nu de taxatie volgens hem niet goed is uitgevoerd. Met dit bedrag dient volgens de man dan ook geen rekening te worden gehouden in de verdeling. Naar het oordeel van het hof heeft de man echter onvoldoende met stukken onderbouwd dat partijen de taxatienota van [J] niet zouden hoeven te voldoen. Het hof zal daarom gelijk de rechtbank bepalen dat de nota van de taxatiekosten bij helfte door partijen dient te worden betaald en dat de vrouw van haar deel reeds een bedrag van € 200,- heeft betaald. * Inkomstenbelastingaanslagen 2013
5.95
Tussen partijen is niet in geschil dat ter zake Inkomstenbelasting over het jaar 2013 de vrouw een bedrag van € 1.034,- heeft ontvangen, waarvan de helft toekomt aan de man, en de man een bedrag van € 1.868,- heeft voldaan, waarvan de helft voor rekening komt van de vrouw. Het hof zal daarom bepalen dat de vrouw ter zake de Inkomstenbelasting over het jaar 2013 een bedrag van € 1.451,- aan de man dient te voldoen. * Te verkopen vermogensbestanddelen
5.96
In de bestreden beschikking is bepaald dat door de man worden verkocht:- de naast de echtelijke woning staande stacaravan/chalet;- de rubberboot met buitenboordmotor en trailer;
- de heftruck Toyota;- de Bolens zitgrasmaaier;- de Carbon herenfiets;
en dat door de vrouw wordt verkocht:
- de motor Aprilia [YY-02-YY] ;
waarna de opbrengsten bij helfte tussen partijen zullen worden verdeeld.
5.97
De vrouw heeft ten aanzien van de door de man te verkopen vermogensbestanddelen gesteld dat de man nog altijd niet tot verkoop is overgegaan. Het ligt volgens haar daarom in de rede deze vermogensbestanddelen toe te delen aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde uit te keren aan de vrouw. De man stelt op zijn beurt dat toedeling van deze vermogensbestanddelen aan de vrouw in de rede ligt, onder de verplichting om de helft van de waarde uit te keren aan de man. Dit geldt volgens de man evenzeer voor de motor Aprilia.
5.98
Het hof ziet behoudens ten aanzien van de Carbon herenfiets geen aanleiding om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat partijen de inhoud van de in eerste aanleg gemaakte afspraken, namelijk dat de man respectievelijk de vrouw tot verkoop van de betreffende vermogensbestanddelen zal overgaan, op zichzelf niet hebben betwist. Zij hebben over en weer slechts aangevoerd dat niet correct uitvoering wordt gegeven aan de gemaakte afspraken. Daarmee zijn dit executiegeschillen, die buiten het bestek van deze procedure vallen. Nu de inhoud van de gemaakte afspraken als zodanig niet aan de orde is gesteld, zal het hof deze overnemen in het dictum van deze beschikking.
5.99
De man heeft het hof bericht dat zich een koper voor de naast de echtelijke woning staande stacaravan gemeld en dat deze bereid is een koopprijs van € 5.000,- te betalen. De vrouw heeft zich akkoord verklaard met verkoop van de stacaravan tegen een prijs van
€ 5.000,-. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man de verkoop van de stacaravan op korte termijn zal realiseren.
5.100 Ten aanzien van de Carbon herenfiets heeft de man in zijn nadere akte van 1 september 2015 verzocht deze aan hem toe te delen tegen een waarde van € 100,-. De vrouw stelt dat deze waarde te laag is. De man heeft ter onderbouwing van zijn stelling een waardebepaling door [N] Tweewielers te [B] in het geding gebracht, waaruit een waarde van de ongeveer 14 jaar oude fiets blijkt van € 100,-. Nu de vrouw deze waardebepaling onvoldoende concreet heeft betwist, neemt het hof als vaststaand aan dat de waarde van de fiets € 100,- bedraagt. Het hof zal de fiets toedelen aan de man tegen een waarde van € 100,-, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van€ 50,-.
* De caravan Kip [01-01-YY]
5.101 In de bestreden beschikking is bepaald dat de caravan KIP [01-01-YY] wordt verkocht, waarna de opbrengst tussen partijen wordt verdeeld.
5.102 De man stelt dat de caravan inmiddels is verkocht voor een bedrag van € 70,-, welk bedrag hij contant stelt te hebben ontvangen. Het hof begrijpt uit de nadere akte van de vrouw van 1 september 2015 dat zij niet betwist dat de verkoopopbrengst van de caravan € 70,- bedraagt, doch dat zij wel betwist de helft hiervan te hebben ontvangen van de man. Het hof zal in het dictum van deze beschikking bepalen dat de verkoopopbrengst van de caravan KIP [01-01-YY] ad € 70,- bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld. * De lijfrentepolis Paraplufonds [C] , polisnummer [00007]
5.102 De rechtbank heeft bepaald dat de man de helft van de waarde per peildatum van de lijfrentepolis Paraplufonds [C] , polisnummer [00007] , ad € 12.689,87, zijnde een bedrag van € 6.344,94, aan de vrouw dient te voldoen. De man stelt in hoger beroep dat dit een Box 1 pensioen is, waarop 52% inkomstenbelasting zal worden geheven. De rechtbank heeft volgens de man ten onrechte geen rekening gehouden met deze belastingclaim. Het hof beschouwt dit verweer tevens als een incidenteel hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank op dit punt. De man berekent de belastingclaim op een bedrag van € 6.598,73, zodat volgens hem uitgegaan moet worden van een waarde van de lijfrentepolis van € 6.091,14. Deze berekening is door de vrouw niet betwist. Nu vast staat dat de lijfrentepolis inmiddels is afgekocht, is voor toedeling aan de man geen plaats. Het hof zal bepalen dat de man de helft van de waarde per peildatum van de lijfrentepolis Paraplufonds [C] , polisnummer [00007] , ad € 6.091,14, zijnde een bedrag van € 3.045,57, aan de vrouw dient te voldoen. Voor zover, zoals de man stelt, sprake is van een boete in verband met de afkoop, is het hof van oordeel dat deze boete voor zijn rekening komt, nu hij de polis zonder overleg met de vrouw heeft afgekocht. * Toedeling aan de man
5.102 Tussen partijen is niet in geschil dat aan de man wordt toegedeeld:- de caravan Wil de Luxe [YY-00-YY] tegen een waarde van € 2.000,-, onder de
verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 1.000,-;
- de kleine aanhanger en de tandemasser tegen een waarde van € 1.050,-, onder de
verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 525,-.
* De betaalrekening en de Toprekening bij [a-bank]
5.105 Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat onder rekeningnummer [00002] slechts een betaalrekening en een Toprekening bij de [a-bank] zijn geadministreerd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de Toprekening tot 20 juli 2013 was geadministreerd onder de naam 'Comfortspaarrekening'. Per die datum heeft een naamwijziging plaatsgevonden. Van twee spaarrekeningen is derhalve geen sprake. Tussen partijen is niet in geschil dat het saldo van de betaalrekening per de peildatum€ 7.268,71 bedroeg en dat het saldo van de Toprekening per de peildatum € 506,78 bedroeg. Deze rekeningen zullen worden toegedeeld aan de man, onder verrekening van voormelde saldi met de vrouw.
5.105 Naar het oordeel van het hof heeft de man, mede in het licht van de betwisting door de vrouw, niet, althans onvoldoende onderbouwd dat de vrouw een totaalbedrag van € 5.700,- van de gezamenlijke rekening van partijen heeft onttrokken en heeft aangewend voor zichzelf. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de door de man genoemde bankopnames betrekking hebben op de periode dat partijen nog samenwoonden. Er moet daarom in beginsel vanuit worden gegaan dat deze bedragen zijn besteed ter delging van gezamenlijke kosten van partijen. Nu de man het tegendeel niet voldoende heeft onderbouwd, is van een vergoedingsvordering van de man op de gemeenschap geen sprake. * De [a-bank] Levenslooprekening met nummer [00003]
5.105 De rechtbank heeft bepaald dat de [a-bank] Levenslooprekening met nummer [00003] wordt toegedeeld aan de man, onder verrekening van het saldo per peildatum met de vrouw. In hoger beroep is de hoogte van het saldo per peildatum tussen partijen in geschil. Naar het oordeel van het hof heeft de man door het overleggen van een brief van [O] Belastingadviseurs voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitkering die hij zal ontvangen uit zijn levensloopregeling te zijner tijd in box I zal worden belast. De man stelt dat het saldo van deze rekening per peildatum € 5.124,98 bedroeg en berekent de latente belastingclaim op € 2.664,99, welke berekening door de vrouw niet is betwist. Het hof zal de [a-bank] Levenslooprekening met nummer [00003] derhalve voor een waarde van € 2.459,99 toedelen aan de man en bepalen dat de man een bedrag van € 1.230,- dient uit te keren aan de vrouw.
* De beleggingspolis Paraplufonds [C] , polisnummer [000011]
5.108 Partijen zijn ter comparitie in eerste aanleg overeengekomen dat de beleggingspolis [C] , polisnummer [000011] , met een saldo per peildatum van € 12.083,69 aan de man wordt toegedeeld, onder verrekening van de waarde met de vrouw.
5.108 De man had in hoger beroep aanvankelijk gesteld dat ook ten aanzien van deze polis sprake is van een latente belastingclaim. Deze stelling heeft hij bij zijn nadere akte van 1 september 2015 naar het hof begrijpt ingetrokken, nu uit de bij deze nadere akte gevoegde brief van [O] Belastingadviseurs blijkt dat deze polis in Box 3 valt en dat over de opgebouwde waarde geen inkomstenbelasting wordt geheven. Het hof zal daarom, gelijk de rechtbank, de polis toedelen aan de man tegen een waarde per peildatum van € 12.083,69, onder de verplichting voor hem om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 6.041,85.
* De auto's Audi A4 en de Audi Avant TDI
5.110 Tussen partijen is niet langer in geschil dat de Audi A4, kenteken [YY-YY-00] is ingeruild op de Audi Avant TDI, kenteken [00-YY-YY] , en dat de aankoopprijs van de Audi Avant TDI daarom met € 800,- is verlaagd, zodat niet de waarde van € 10.500,- is betaald, maar slechts een bedrag van € 9.700,-.
5.110 Het hof zal de Audi Avant TDI tegen een waarde van € 9.700,-- minus de schuld van€ 5.000,- toedelen aan de man en bepalen dat de man die schuld voor zijn rekening dient te nemen en als eigen schuld dient te voldoen en de vrouw daarvoor dient te vrijwaren, onder de verplichting om een bedrag van € 2.350,- uit te keren aan de vrouw.
5.110 Nu de Audi Avant TDI voor een waarde van € 9.700,- in de verdeling zal worden betrokken, bestaat geen aanleiding om te bepalen dat de verkoopopbrengst van de Audi A4 ad € 800,- bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, zoals de rechtbank heeft gedaan.* Toedeling aan de vrouw
5.110 Tussen partijen is niet in geschil dat aan de vrouw wordt toegedeeld:- de auto Renault Clio, kenteken [01-YY-YY] , tegen een waarde van € 1.200,-, onder de
verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 600,-;
- de nog ingepakt staande keuken met apparatuur tegen een waarde van € 3.000,-, onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 1.500,-;
- de bankrekening bij [a-bank] met rekeningnummer [00004] , onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 451,25, zijnde de helft van het saldo per peildatum;
- de spaarrekening bij [a-bank] met rekeningnummer [00004] , onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 707,80, zijnde de helft van het saldo per peildatum.
Conclusie ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
5.114 Op grond van het vorenstaande zal het hof de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vaststellen zoals hierna in het dictum vermeld.De proceskosten
5.114 Het hof ziet, mede gelet op de aard van de onderhavige procedure, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal de proceskosten aldus compenseren dat elke partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep.
6. De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt de (voorlopige) hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1] , geboren te [A] [in] 2000, met ingang van 1 september 2014 tot 17 februari 2015 bij de man;vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 september 2014, voor zover daarbij de definitieve beslissing met betrekking tot de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] is aangehouden en voor zover daarbij is bepaald dat de door de man in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met ingang van 23 april 2014 blijft gehandhaafd, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 23 april 2014 tot 1 september 2014 dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] met een bedrag van € 411,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] vast te stellen, voor zover het de periode vanaf 1 september 2014 betreft;
bepaalt dat de vrouw de bijdrage die de man vanaf 1 september 2014 heeft betaald ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] aan hem moet terugbetalen;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 september 2014, voor zover daarbij is bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, derhalve met ingang van 23 april 2014, dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige2] , geboren te [D] [in] 1998, met een bedrag van € 411,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, tot 1 januari 2015;
bepaalt de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige2] met ingang van 1 januari 2015 aldus dat de man met ingang van die datum dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] met een bedrag van € 481,25 per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 september 2014, voor zover daarbij is bepaald dat de man vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.900,- bruto per maand, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw:
- in de periode van 23 april 2014 tot 1 september 2014 met een bedrag van € 2.159,- per maand;
- in de periode van 1 september 2014 tot 1 januari 2015 met een bedrag van € 2.208,- per maand;
- in de periode vanaf 1 januari 2015 met een bedrag van € 1.925,- per maand;
telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
bepaalt dat indien de man in de periode vanaf 23 april 2014 meer ten behoeve van het
levensonderhoud van de vrouw heeft betaald dan de door het hof vastgestelde brutobehoefte,
de vrouw dit meerdere aan de man dient terug te betalen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 september 2014, voor zover daarbij de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen is vastgesteld, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt vast:
- de volgende vermogensbestanddelen worden buiten de verdeling gehouden:- de scooter Gileria [00-YYY-0] ;
- het tijdspaarfonds voor het bouwbedrijf met nummer [000010] ;
- de waarde van de polis bij [L] , polisnummer [00001] ;
- de waarde van de polis bij [C] , polisnummer [00000] ;
- de bankrekening bij de [c-bank] , rekeningnummer [00008] , ten name van de zoon van partijen;
- de bankrekening bij de [c-bank] , rekeningnummer [00009] , ten name van de dochter van partijen;
de man dient de vrouw jaarlijks op de hoogte te houden van de waarde van de polis
bij [C] , polisnummer [00000] ;
- de inboedelgoederen worden verdeeld conform de door de vrouw in eerste aanleg als productie 18 bij akte d.d. 24 maart 2014 overgelegde lijst, welke lijst aan deze beschikking is gehecht en hier als ingelast wordt beschouwd;
- de echtelijke woning aan de [a-straat] 9 te [B] dient via [M] Makelaardij te [B] te worden verkocht aan een derde tegen een minimale verkoopprijs van € 160.000,-;
- de verkoopopbrengst van die woning dient te worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire geldlening bij [b-bank] , nummer [00005] , en het krediet bij [b-bank] en de overwaarde - derhalve na betaling van makelaarskosten, notariskosten en overige kosten die voortvloeien uit de eigendomsoverdracht van de woning - dient bij helfte tussen partijen te worden verdeeld;
- de waarde van de kapitaalverzekering bij [I] , polisnummer [00006] , dient na verkoop en levering van de woning aldus tussen partijen te worden verdeeld dat aan de vrouw toekomt een bedrag van € 1.593,41 en aan de man het overige;
- het aan de aannemer te betalen bedrag van € 743,64 dient door partijen bij helfte te worden voldaan;
- de nota van de taxatiekosten van makelaar [J] ad € 406,54 dient bij helfte door partijen te worden voldaan, waarbij de vrouw van haar deel reeds een bedrag van € 200,- heeft betaald;
- de vrouw dient ter zake de Inkomstenbelasting over het jaar 2013 een bedrag van€ 1.451,- aan de man te voldoen;
- de man dient de helft van de waarde per peildatum van de lijfrentepolis Paraplufonds [C] , polisnummer [00007] , ad € 6.091,14, zijnde een bedrag van€ 3.045,57, aan de vrouw te voldoen;
- aan de man worden toegedeeld:
- de auto, Audi Avant TDI, kenteken [00-YY-YY] , tegen een waarde van
€ 9.700,- minus de schuld van € 5.000,-, welke schuld de man voor zijn rekening neemt en als eigen schuld dient te voldoen en de vrouw daarvoor dient vrij te waren, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 2.350,-;
- de Carbon herenfiets tegen een waarde van € 100,-, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 50,-;
- de caravan Wil de Luxe [YY-00-YY] tegen een waarde van € 2.000,-, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 1.000,-;
- de kleine aanhanger en de tandemasser tegen een waarde van € 1.050,-, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 525,-.
- de betaalrekening bij [a-bank] met rekeningnummer
[00002] met een saldo per peildatum van € 7.268,71, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van€ 3.634,36;
- de Toprekening bij [a-bank] met rekeningnummer
[00002] met een saldo per peildatum van € 506,78, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 253,39;
- de [a-bank] Levenslooprekening met nummer [00003] met een waarde per peildatum van € 2.459,99, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 1.230,-;
- de beleggingspolis Paraplufonds [C] , polisnummer [000011] met een waarde per peildatum van € 12.083,69, onder de verplichting om uit te keren aan de vrouw een bedrag van € 6.041,85;
- aan de vrouw worden toegedeeld:
- de auto Renault Clio, kenteken [01-YY-YY] , tegen een waarde van € 1.200,-,
onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 600,-;
- de nog ingepakt staande keuken met apparatuur tegen een waarde van
€ 3.000,-, onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van
€ 1.500,-;
- de bankrekening bij [a-bank] met rekeningnummer [00004] met een saldo per peildatum van € 902,49, onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 451,25;
- de spaarrekening bij [a-bank] met rekeningnummer [00004] met een saldo per peildatum van € 1.415,59, onder de verplichting om uit te keren aan de man een bedrag van € 707,80, zijnde de helft van het saldo per peildatum;
- door de man worden verkocht:
- de naast de echtelijke woning staande stacaravan/chalet;- de rubberboot met buitenboordmotor en trailer;- de heftruck Toyota;- de Bolens zitgrasmaaier;waarna de opbrengsten bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
- door de vrouw wordt verkocht:- de motor Aprilia [YY-02-YY] ;
waarna de opbrengst bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
- de verkoopopbrengst van de caravan KIP [01-01-YY] ad € 70,- wordt bij helfte tussen partijen verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Jonkman, mr. A.W. Beversluis en mr. M.P. den Hollander en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 januari 2016 in bijzijn van de griffier.