Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-03-2017, nr. 16/00258 en 16/00259
ECLI:NL:GHARL:2017:2267
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-03-2017
- Zaaknummer
16/00258 en 16/00259
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:2267, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑03‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2017/0783 met annotatie van
Uitspraak 21‑03‑2017
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Winst. Kosten afkoop leasecontract aftrekbaar?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00258 en 16/00259
uitspraakdatum: 21 maart 2017
nummer /
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 21 januari 2016, nummers AWB 15/528 en AWB 15/529, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:
- -
voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.977. Tevens is bij beschikking € 732 aan heffingsrente in rekening gebracht;
- -
voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.300. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd alsmede € 348 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en beschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2017 te Arnhem. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1946. Hij is met zijn eenmanszaak vanaf 1 april 1994 actief geweest als belastingadviseur en van 1 januari 2006 tot 1 maart 2012 maat geweest in de maatschap [A] . De andere maten en (rechts)opvolgers zijn [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ). Bij de overdracht van het maatschapsaandeel heeft het [D] (hierna: [D] ) bemiddeld. Hiervoor heeft het [D] een fee in rekening gebracht. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat belanghebbende ook na 1 maart part time werkzaam zou blijven voor de maatschap. Vanwege een snel verslechterende werkrelatie heeft belanghebbende deze werkzaamheden per 1 juni 2012 beëindigd. Belanghebbende heeft daarop in 2012 besloten een zakelijk autoleasecontract dat in 2011 reeds was afgesloten, af te kopen. De kosten die hiermee gemoeid waren bedragen € 5.550.
2.2.
Belanghebbende heeft op 5 juni 2013 zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2011 ingediend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, in deze aangifte bedraagt € 55.977. Het verzamelinkomen bestaat uit een belastbare winst van € 65.941, pensioenuitkeringen ten bedrage van € 922 en inkomsten uit eigen woning van negatief € 10.886.
2.3.
Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV 2012 verzonden. De uiterste inleverdatum van deze aangifte was 31 maart 2013.
2.4.
Aan belanghebbende is desgevraagd uitstel verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2012 tot 1 april 2014. Belanghebbende heeft voor 1 april 2014 en tevens na 1 april 2014 meermalen om verder uitstel gevraagd. Deze verzoeken zijn telkens afgewezen. Belanghebbende heeft, ook na het versturen van een aanmaning op 23 april 2014, binnen de daarin opgenomen uiterste inleverdatum van 7 mei 2014 geen aangifte IB/PVV over 2012 ingediend.
2.5.
Op 12 maart 2014 heeft de Inspecteur een rapport opgesteld van het boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 30 september 2013. Een afschrift van dat rapport behoort tot de gedingstukken.
2.6.
Op 21 juni 2014 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2011 vastgesteld conform de ingediende aangifte.
2.7.
Op 3 september 2014 heeft de Inspecteur ambtshalve de aanslag IB/PVV 2012 opgelegd en deze berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 46.300. Dit geschatte inkomen bestaat uit een belastbare winst uit onderneming van € 25.000 en pensioenuitkeringen ten bedrage van € 21.300.
2.8.
Belanghebbende bepleit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.970 en heeft dit als volgt onderbouwd:
Winst uit onderneming:
Winstaandeel Maatschap € 45.344
Earn-outregeling 2012 (in 2013 aangegeven) nihil
Honorarium april-juni € 6.000
€ 51.344
Kosten:
Leasetermijnen € 6.614
Eigen bijdrage kosten afscheid 4.934
Advieskosten [D] 2.898
Bankrente- en kosten 746
Telefoon en portikosten 1.535
Rechtsbijstandverzekering 263
Representatiekosten 2.632
Administratiekosten en kantoorartikelen 738
Autokosten voor eigen rekening 2.657
Overige algemene kosten 835
€ 23.852
€ 27.492
Af: Zelfstandigenaftrek € 3.640
MKB-winstvrijstelling 2.863
Stakingsaftrek 3.630
€ 10.133
€ 17.359
Stakingswinst:
Overdrachtssom € 300.000
Rente 500
Af: Nivelleringsvrijstelling o.b.v.
de oude ruilarresten € 200.000
Kostenegalisatiereserve i.v.m.
dreigende procedures etc. 100.000
Stakingsvrijstelling 500
nihil
Winst uit onderneming € 17.359
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking € 21.300
Negatieve opbrengst eigen woning -/- € 10.689
Inkomsten uit arbeid en eigen woning (box I) € 27.970
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het geschilpunt omtrent de kosten met betrekking tot de fee van het [D] meebrengt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in 2011 verlaagd moet worden met € 13.658 tot een bedrag van € 42.319 en dat het Hof zich omtrent deze kosten niet verder hoeft uit te spreken. Verder heeft belanghebbende ter zitting verklaard dat het hoger beroep, vanwege het geringe belang, geen betrekking heeft op de verzuimboete.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de kosten in verband met de afkoop van het leasecontract ten bedrage van € 5.550 in 2011 ten laste van de winst kunnen worden gebracht, nu deze kosten hun oorsprong in dat jaar vinden. Verder stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de aanslag IB/PVV 2012 moet worden vastgesteld conform de door hem overgelegde bijlage (zie 2.8).
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de kosten in verband met het afkopen van het leasecontract niet in 2011 ten laste van de winst kunnen worden gebracht, nu deze kosten niet aan dat jaar toerekenbaar zijn. Met betrekking tot 2012 stelt de Inspecteur dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, nu de vereiste aangifte niet (tijdig) is gedaan en dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.4.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2011 tot gegrondverklaring van het hoger beroep en verlaging van de aanslag en met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2012 tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Met betrekking tot de afkoop van het leasecontract stelt het Hof vast dat de reguliere leasetermijnen die zien op 2011 in dat jaar ten laste van de winst zijn gebracht. De kosten van de afkoop van het autoleasecontract moeten naar het oordeel van het Hof worden toegerekend aan 2012. Weliswaar is het leasecontract afgesloten in 2011, maar per 31 december 2011 was niet voorzienbaar dat het leasecontract (eerder) moest worden opgezegd. Dit werd, zo heeft belanghebbende zelf verklaard, eerst duidelijk nadat in 2012 de werksfeer zodanig verslechterde dat de werkzaamheden voor de maatschap werden beëindigd en daarom het zakelijk leasecontract niet langer rendabel was. De kosten voor de afkoop van dit contract kunnen daarom niet worden toegerekend aan 2011.
4.2.
Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in 2012 ten laste van de winst een bedrag van € 100.000 kan worden gedoteerd aan een kostenegalisatiereserve (hierna: KER) in verband met de kosten die zullen worden opgeroepen door juridische procedures tegen [B] en [C] . Deze kosten zijn niet noodzakelijk geworden door de ondernemingsuitoefening in 2012, leiden in een komend jaar niet tot een piek in de uitgaven en er bestaat niet een voldoende mate van zekerheid dat deze kosten zich (in deze mate) in de toekomst zullen voordoen.
4.3.
Bovenstaand oordeel brengt mee dat het door belanghebbende voorgestane belastbaar inkomen uit werk en woning (€ 27.970) in elk geval dient te worden verhoogd met € 100.000 tot € 127.970. Dit bedrag is reeds hoger dan het in de aanslag begrepen belastbaar inkomen uit werk en woning. De overige stellingen, waaronder de vraag of de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard op de voet van 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, behoeven geen behandeling.
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd.
5. Proceskosten
De Inspecteur heeft zich consequent op het standpunt gesteld dat de fee van het [D] in 2011 aftrekbaar was, voor zover belanghebbende aannemelijk kon maken dat deze fee in enig jaar was betaald. Belanghebbende, op wie de last rust te bewijzen dat de fee van de [D] ten laste van de winst kan komen, heeft de betaalbewijzen voor (een gedeelte van) de betaling van de fee eerst in hoger beroep overgelegd, waarop de Inspecteur de aftrek tot dit bedrag niet verder heeft bestreden. Naar het oordeel van het Hof is het uitsluitend aan belanghebbende te wijten dat de kosten van de fee niet eerder zijn geaccepteerd. Nu het hoger beroep verder ongegrond is, is het aan belanghebbende te wijten dat de aanslag IB/PVV 2011 tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het Hof zal, gelet hierop, de Inspecteur niet veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het bezwaar en (hoger) beroep heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag IB/PVV 2011 en de beschikking heffingsrente,
– vermindert de aanslag IB/PVV 2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.319,
– vermindert de beschikking heffingsrente met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2011 dienovereenkomstig;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. R.A.V. Boxem, voorzitter, A.J.H. van Suilen enA. van Dongen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 21 maart 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, | De voorzitter, |
(J.W.J. de Kort) | (R.A.V. Boxem) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 maart 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.