HR, 24-02-2012, nr. 11/03244
BV6736
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-02-2012
- Zaaknummer
11/03244
- LJN
BV6736
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV6736, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑02‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BR0298, Niet ontvankelijk
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑02‑2012
- Vindplaatsen
V-N 2012/15.9 met annotatie van Redactie
AB 2012/117 met annotatie van R. Ortlep
NTFR 2012/619 met annotatie van Mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Uitspraak 24‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep. Belang bij beroep in cassatie tegen een uitspraak waarbij de aanslag is vernietigd kan niet worden ontleend aan het lot van andere belastingaanslagen.
Partij(en)
24 februari 2012
nr. 11/03244
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2011, nr. P09/00507, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. De navorderingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/1484) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, en de uitspraken van de Inspecteur alsmede de navorderingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1.
Het Hof heeft de in geding zijnde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 2000 alsmede de boetebeschikking vernietigd. Aangezien het beroep in cassatie dienaangaande niet kan leiden tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat, heeft belanghebbende geen belang bij dat beroep.
3.2.
Belanghebbende heeft in cassatie aangevoerd dat haar (processuele) belang bij een beslissing op het beroep in cassatie is gelegen in de gevolgen van de uitspraak van het Hof voor (ambtshalve te verlenen verminderingen van) belastingaanslagen over latere jaren in verband met de in 's Hofs uitspraak besloten liggende beslissing over de eventuele aanwezigheid in de artsenpraktijk van goodwill en de afschrijving daarop. Belanghebbende heeft daarbij, gelet ook op de in de conclusie van repliek gegeven toelichting, klaarblijkelijk het oog op de belastingaanslagen van andere belastingplichtigen.
De stelling wordt verworpen. Een belang bij het beroep in cassatie in het onderhavige geding kan niet zijn gelegen in het lot van andere belastingaanslagen dan de aanslag die aan de orde is, aangezien 's Hofs oordeel over de belastingheffing voor het onderhavige jaar daarvoor niet bindend is.
3.3.
Hetgeen hiervoor in 3.1 en 3.2 is overwogen, brengt mee dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
Beroepschrift 24‑02‑2012
Edelhoogachtbaar college,
Hierbij doe ik u toekomen de gronden voor de eerder ingediende, hierboven genoemde cassatieberoepen.
Het cassatieberoep richt zich tegen het oordeel van het Hof dat er geen sprake is van goodwill. Met dit oordeel treedt het Hof buiten de rechtsstrijd van partijen en doet het Hof geen uitspraak over het geschil.
Belang
Hoewel het beroep van belanghebbenden door het Hof gegrond is verklaard hebben belanghebbenden wel een belang bij deze cassatie.
Het belang is gelegen in de gevolgen die het al dan niet aanwezig zijn van goodwill heeft voor (ambtshalve verminderingen van) andere jaren.
Middel
Verzuim van vormen doordat het Hof, met het oordeel dat het beroep gegrond is op basis van het door het Hof ingenomen oordeel dat er geen sprake is van een zakelijke goodwill en dus geen sprake is van een winstuitdeling, buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden én dat het Hof (daarmee) geen uitspraak heeft gedaan over het geschil.
Beschouwing
In mijn hoger beroepschrift van 22 juli 2009 richt ik dit beroep tegen het oordeel van de Rechtbank inzake het nieuwe feit. Letterlijk omschrijf ik het geschil als volgt:
‘Het beroep richt zich primair tegen het oordeel van de rechtbank inzake het nieuw feit, in het bijzonder tegen het aanwezig zijn van kwade trouw. Subsidiair tegen het oordeel omtrent de boete, in het bijzonder het niet aanwezig achten van een pleitbaar standpunt, alsmede tegen het oordeel dat er sprake is van (voorwaardelijke) opzet.’
Ook in de conclusie neem ik als primair standpunt in:
‘Er is geen sprake van kwade trouw. Samen met het ontbreken van een nieuw feit is niet voldaan aan de vereisten van artikel 16 AWR. Daarom concludeer ik tot gegrond verklaring van het hoger beroep.’
Slecht subsidiair (voor het geval de Rechtbank toch mocht oordelen dat er sprake is van kwade trouw) neem ik in mijn conclusie de stelling in dat er geen sprake is van goodwill.
In eerste aanleg en in hoger beroep zijn wij steeds meegegaan in het oordeel van de inspecteur m.b.t. de goodwill. Deze goodwill is ook (voor 2003 en 2004 achteraf) verwerkt in de jaarrekeningen en aangiften van latere jaren.
Het hele (in het hoger beroep opgenomen en tijdens de zitting besproken) betoog met betrekking de al dan niet aanwezige (zakelijk) goodwill is uitsluitend opgenomen om te bestrijden dat er geen sprake is van het opzettelijk onthouden van juiste inlichtingen aan de inspecteur als zijnde van belang voor het oordeel of er al dan niet sprake is van kwade trouw.
In de hoger beroepsprocedure was dus nog slechts in geschil de vraag of er (in het kader van het nieuwe feit) sprake is van kwade trouw.
De ingenomen standpunten en hetgeen besproken is tijdens de zitting met betrekking tot de goodwill betreffen slecht ingenomen standpunten van belanghebbende ter onderbouwing van de ter discussie staande, door de inspecteur gestelde, kwade trouw te ontkrachten.
NU het Hof voorbij gaat aan de beoordeling van de aanwezigheid van een nieuw feit/kwade trouw treedt het Hof daarmee buiten de rechtsstrijd van partijen. Daarom kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven.
Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof en verdere behandeling van de zaak zoals Uw Raad zal goedachten.