HR, 12-10-2010, nr. 10/02662 H
ECLI:NL:HR:2010:BO0105
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-10-2010
- Zaaknummer
10/02662 H
- LJN
BO0105
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO0105, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑10‑2010; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening. Afwijzing aanvrage.
12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 10/02662 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2007, nummer 22/006318-06, ingediend door mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 1 november 2006 - de aanvrager ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 49 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, indien aan het Hof bekend was geweest dat uit de paspoorten van twee van de door de aanvrager in zijn verklaringen als mededaders van het onderhavige feit genoemde personen blijkt dat zij ten tijde van het plegen van dat feit in het buitenland verbleven.
3.3. Die omstandigheid kan echter, mede in het licht van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 oktober 2010.