Hof Amsterdam, 25-01-2022, nr. 200.291.290/01 en 200.291.989/01
ECLI:NL:GHAMS:2022:210
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-01-2022
- Zaaknummer
200.291.290/01 en 200.291.989/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:210, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑01‑2022; (Hoger beroep, Beschikking)
Uitspraak 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging onderbewindstelling en instellen mentorschap.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.291.290/01 en 200.291.989/01
zaaknummers rechtbank: 8736888 \ BM VERZ 20-2104 GS en 8736889 \ MB VERZ 20-436 GS
beschikking van de meervoudige kamer van 25 januari 2022 inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S.I. Fonds te Castricum,
Als belanghebbende zijn in deze zaak aangemerkt:
- het Openbaar Ministerie;
- GGZ Noord-Holland Noord, locatie Alkmaar;
- Noordwest Ziekenhuisgroep, gevestigd te Alkmaar.
Als informant zijn in deze zaak aangemerkt:
- [informant 1] h.o.d.n. Bergen Bewind, gevestigd te Bergen (hierna te noemen: de bewindvoerder en mentor);
- [informant 2] .
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 5 januari 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De rechthebbende is op 6 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat en in aanwezigheid van [informant 2] ;
- de bewindvoerder en mentor, vertegenwoordigd door [persoon X] .
2.3
Na afloop van de zitting in hoger beroep heeft het hof GGZ Noord-Holland Noord, locatie Alkmaar (hierna: GGZ NHN) alsnog aangemerkt als belanghebbende in deze zaak en met het ter beschikking stellen van het procesdossier en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in hoger beroep, in de gelegenheid gesteld om alsnog haar mening kenbaar te maken.
2.4
Nadien zijn de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van GGZ NHN van 15 december 2021, per e-mailbericht ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van rechthebbende van 20 december 2021, ingekomen op 21 december 2021.
3. De feiten
3.1
Rechthebbende is geboren [in] 1972. Rechthebbende heeft voor zover bekend geen familie in Nederland.
3.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) heeft bij beschikking van 4 september 2020 een zorgmachtiging afgegeven ter voorkoming van ernstig nadeel ten gevolge van een psychische stoornis. De rechtbank heeft deze machtiging bij beschikking van 12 januari 2021 verlengd tot 12 januari 2022.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikkingen heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, op verzoek van Noordwest Ziekenhuisgroep en GGZ NHN, de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand met benoeming van de bewindvoerder. Voorts heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld ten behoeve van de rechthebbende met benoeming van de mentor.
4.2
De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende de inleidende verzoeken af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Rechthebbende kan zich niet verenigen met de beschikkingen waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
De onderbewindstelling is niet nodig, stelt hij. Rechthebbende is in staat om zijn financiële situatie onder controle te houden. Hij had bij aanvang van het bewind en mentorschap geen schulden. Dat hij veel geld zou hebben weggegeven betwist rechthebbende bovendien. De kantonrechter heeft door de financiële zelfstandigheid van rechthebbende niet doorslaggevend te achten maar het feit dat hij eerder is opgenomen vanwege zijn psychiatrisch toestandsbeeld van groter belang heeft geacht, in strijd met de bedoeling van de wetgever de onderbewindstelling uitgesproken. Bovendien woont rechthebbende inmiddels weer zelfstandig en de zorgmachtiging die ten tijde van de zitting in hoger beroep nog tot 12 januari 2022 gold, waarborgt dat rechthebbende de nodige (ambulante) zorg blijft krijgen, ook wanneer hij dat niet meer zou accepteren. Een onderbewindstelling is dus niet nodig, evenals een mentorschap. Bij het instellen van een mentorschap dient een rechter bovendien ex nunc te toetsen. Ten tijde van de zitting in eerste aanleg had, en tot op heden heeft, rechthebbende een vaste contactpersoon die voor hem optreedt en helpt wanneer dat nodig is. Het mentorschap is dus een onnodige extra inmenging in het leven van rechthebbende.
5.3
GGZ NHN heeft bij brief van 15 december 2021 volhard in haar standpunt in eerste aanleg en herhaald dat het mentorschap en de onderbewindstelling zijn aangevraagd om rechthebbende te kunnen behoeden voor herhaling. Rechthebbende heeft zichzelf in 2020 fors lichamelijk letsel toegebracht in de overtuiging dat hij in opdracht van God handelde. Hij hield zich niet aan de afspraken die hij maakte met zijn huisarts en GGZ NHN als gevolg waarvan hij zijn vermogen om zelfstandig te lopen bijna was kwijtgeraakt. Bovendien is rechthebbende tot op heden van mening dat hij – mede door zijn geloofsovertuiging – geen zorgmachtiging en medicatie nodig heeft. Daarnaast heeft rechthebbende in het verleden grote sommen geld weggegeven. Een zorgmachtiging alleen kan rechthebbende hiervoor niet behoeden, aldus GGZ NHN.
5.4
De bewindvoerder en mentor heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat zij de onderbewindstelling en het mentorschap voor rechthebbende voorlopig van belang acht. Zij ziet dat rechthebbende moeite heeft met het begrijpen van zijn financiële overzicht. Daarnaast helpt de mentor in de keuzes die rechthebbende maakt. Rechthebbende is geneigd om zijn keuzes volledig aan de hand van opdrachten van God in te richten, de mentor kan hem helpen om daarin een middenweg te vinden. Dat met de zorgmachtiging zou kunnen worden volstaan klopt dan ook niet, aldus de bewindvoerder en mentor. Temeer omdat de taak van de ambulant begeleiders enkel gericht is op de medicatie-inname en de psychische gesteldheid van rechthebbende.
De bewindvoerder en mentor begrijpt dat rechthebbende zou willen dat een vriend van rechthebbende de door haar verstrekte hulp zou kunnen verlenen. Zij ziet echter dat rechthebbende geen vriend in zijn omgeving heeft die de taken van de bewindvoerder en mentor zou kunnen overnemen en moedigt rechthebbende daarom aan om de bewindvoerder en mentor als vriend te beschouwen. Gelet op voornoemde zorgen heeft rechthebbende de huidige onderbewindstelling en mentorschap voorlopig nodig ter ondersteuning, aldus de bewindvoerder en mentor.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Ten tijde van de bestreden beschikkingen was rechthebbende aan het vereenzamen omdat hij zich terugtrok uit het sociale leven. Ook overzag hij de consequenties van zijn handelen niet, hetgeen heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. Door een zorgmachtiging en opname kon blijvend lichamelijk letsel worden voorkomen. Daarbij heeft rechthebbende een verleden waarin hij zorg meed. Inmiddels krabbelt rechthebbende weer op en gaat het beter met hem. Er blijven echter zorgen bestaan over zijn psychische gesteldheid. Zo heeft hij ter zitting in hoger beroep meegedeeld nog steeds opdrachten van God te ontvangen. Omdat hij nog geen opdracht heeft gekregen voor het uitpakken van zijn verhuisdozen leeft hij in een sober ingericht huis met de verhuisdozen nog onuitgepakt. Ook ontvangt rechthebbende nog steeds gedwongen zorg en krijgt hij gedwongen medicatie omdat het hem ontbreekt aan ziektebesef. Naar het oordeel van het hof staat de noodzaak van een mentorschap vast omdat hij gelet op het voorgaande als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Dit geldt temeer nu er geen naasten van rechthebbende bekend zijn die de taak van de mentor op informele wijze zouden kunnen overnemen, zoals rechthebbende wenst.
Daarbij is het hof van oordeel dat de problematiek van rechthebbende nauw samenhangt met de waarneming van zijn vermogensrechtelijke belangen. Het inrichten van het leven van rechthebbende vergt naast hulp van een mentor dan ook hulp van een bewindvoerder. Zo heeft de bewindvoerder en mentor ter zitting in hoger beroep verklaard dat rechthebbende over enkele jaren geen belastingaangifte heeft gedaan en een wijziging niet heeft doorgegeven waardoor hij een naheffing heeft ontvangen. Ook ziet de bewindvoerder en mentor dat rechthebbende moeite heeft met het houden van het overzicht over zijn financiën. Om die redenen acht het hof de onderbewindstelling eveneens in het belang van rechthebbende noodzakelijk omdat hij gelet op het voorgaande niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
Het hof zal de bestreden beschikkingen bekrachtigen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 5 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 25 januari 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.