De Essenties van biologisch forensisch onderzoek; humane en biologische sporen en DNA, vijfde herziene druk, pag. 189
Rb. Amsterdam, 20-12-2016, nr. 13/684268-16 (A) + 13/659408-15 (B) + 13/741312-14 (TUL) + 13/684589-14 (TUL) + 13/860187-13 (TUL) (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2016:9140
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
13/684268-16 (A) + 13/659408-15 (B) + 13/741312-14 (TUL) + 13/684589-14 (TUL) + 13/860187-13 (TUL) (Promis)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2016:9140, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 20‑12‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting, straatroof en wederspannigheid. Het adolescentenstrafrecht is toegepast, nu bij verdachte onder meer sprake is van een licht verstandelijke beperking en een algehele ontwikkelingsachterstand. Verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden en hem is een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/684268-16 (A) + 13/659408-15 (B) + 13/741312-14 (TUL) + 13/684589-14 (TUL) + 13/860187-13 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 20 december 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA-adres] ,
gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting [locatie te plaats] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 december 2016 (zaak A en B), 9 september 2016 (zaak A) en 15 juni 2016 (zaak B).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.H.J. Bartman naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
1. Een straatroof op 1 juni 2016 te Amsterdam, waarbij verdachte een tas (met inhoud) heeft weggenomen van [persoon 1] ;
2. Wederspannigheid op 1 juni 2016 te Amsterdam tegen hoofdagenten [hoofdagent 1] en/of [hoofdagent 2] waarbij [hoofdagent 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Ten aanzien van zaak B:
1. Verkrachting en/of diefstal met geweld van [persoon 2] op 17 februari 2015 te Amsterdam.
2.2
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de ten laste gelegde straatroof als de wederspannigheid bewezen kunnen worden verklaard.
Zaak B:
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zich ook voldoende bewijs in het dossier bevindt dat verdachte de ten laste gelegde verkrachting en de diefstal met geweld heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A:
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde straatroof nu verdachte niet voldoet aan het signalement. Aangeefster sprak over een zwarte joggingbroek en een zwart joggingvest, terwijl verdachte een wit T-shirt droeg en een zwarte broek met een opvallende witte opdruk. Voorts heeft hij gesteld dat het heel goed mogelijk is dat een ander dan verdachte aangeefster heeft beroofd en dat diegene snel de andere kant is opgerend en zich verdekt heeft opgesteld. Verdachte heeft ook verklaard dat hij verderop twee mensen heeft zien lopen. Al met al kan niet bewezen worden dat verdachte de tas, met gebruik van geweld, van aangeefster heeft gestolen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde wederspannigheid is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Zaak B:
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van de verkrachting en de diefstal met geweld dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bewuste handdoek met de aangetroffen spermasporen pas een week na de verkrachting door aangeefster aan de politie is overhandigd, terwijl bij het onderzoek door een (forensisch) team eerder in de woning niets is gevonden. De handdoek kan dus pas later in de woning zijn neergelegd. De raadsman heeft daarbij als scenario geschetst dat verdachte mogelijk met zijn vriendin in de vrije natuur de liefde heeft bedreven op een handdoek, de handdoek heeft achter gelaten en dat deze handdoek later door aangeefster is meegenomen. Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat het spermaspoor daar de avond van de verkrachting terecht is gekomen. Hij heeft voorts aangevoerd dat in het dossier onvoldoende (steun)bewijs zit om het veilig gestelde DNA-spoor te kunnen promoveren tot een daderspoor.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Feit 1
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte de dader is geweest van de diefstal met geweld en overweegt hiertoe als volgt. Het signalement van verdachte komt overeen met het opgegeven signalement door aangeefster. Zij heeft de bewuste man omschreven als negroïde, tussen de 18 en 25 jaar oud, mager/tenger en tussen de 1.70 en 1.79 meter lang. Zij heeft voorts omschreven dat de man een zwarte joggingbroek en een zwart joggingvest droeg. Verbalisant [verbalisant 1] kwam vlak na de beroving aanrijden op zijn motor, zag een man in zwarte kleding wegrennen en hoorde aangeefster schreeuwen: “Hij heeft mijn tas gestolen”. Hij begreep toen dat de rennende man in zwarte kleding zojuist de tas van aangeefster had gestolen. De rennende man was uit zijn zicht verdwenen. Hij besloot in de richting van de rennende man te rijden en zag niet meer dan 15-25 seconden later verdachte lopen in een zwarte joggingbroek en een wit T-shirt. Verbalisant [verbalisant 1] zag geen andere personen in de omgeving. Het viel hem direct op dat verdachte geen jas droeg terwijl de weersomstandigheden “fris” waren. Terwijl hij naar verdachte toereed zag hij in het gras een zwartkleurig joggingvest liggen. Collega verbalisanten hebben dit joggingvest even later inbeslaggenomen. Het joggingvest bleek om een zwarte handtas gewikkeld te zijn en deze handtas bleek van aangeefster te zijn. Op het joggingvest en de hengsels van de handtas is DNA-onderzoek verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Op zowel de tas als het vest is een DNA mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte. Ten aanzien van het vest is de matchkans berekend. De matchkans is kleiner dan 1 op 1 miljard. Uit de bevindingen van het NFI leidt de rechtbank af dat verdachte het vest heeft aan gehad en de tas bij zich heeft gehad. Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, maakt dat bewezen kan worden dat verdachte degene is die aangeefster van haar tas heeft beroofd. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de geweldshandeling oordeelt de rechtbank dat uit de aangifte voldoende blijkt dat verdachte geweld heeft toegepast.
Door de raadsman is er nog op gewezen dat verdachte geen geheel zwarte broek droeg. De rechtbank heeft de broek op de terechtzitting van 6 december 2016 gezien en geconstateerd dat het om een zwarte broek gaat met een opvallende witte opdruk op de pijpen. Dat de kleding van verdachte aldus niet in de gegeven omschrijving paste wordt niet gevolgd.
Feit 2
De rechtbank acht de ten laste gelegde wederspannigheid jegens verbalisant [hoofdagent 1] bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [hoofdagent 2] (PL1300-2016118061-4). Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet tegen verbalisant [hoofdagent 2] . Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Zaak B
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte de ten laste gelegde verkrachting en de diefstal met geweld heeft gepleegd en overweegt hiertoe als volgt. Het dossier bevat voldoende bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster. Zo heeft zij in de aangifte beschreven dat zij in haar nek is geslagen en op de grond is gewerkt, waarbij zij met haar knieën op een kratje is gevallen. Dit wordt ondersteund door de letselverklaring, nu door de forensisch geneeskundige onder meer rode verkleuringen in haar nek, bloeduitstortingen op het linker onderbeen en snijwonden op haar knieën zijn geconstateerd.
Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij zich na de gedwongen seksuele handelingen moest afvegen met een handdoek. De desbetreffende handdoek is door het NFI onderzocht op biologische sporen. In een bemonstering van de handdoek is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. Deze bemonstering is verder op DNA-onderzocht door middel van de differentiële lysistechniek die wordt toegepast met het oog op het isoleren van het DNA uit bemonsteringen van (vermeende) spermasporen.1.Uit de stringente lysisfractie (ook wel aangeduid als de ‘spermacelfractie’) op de bemonstering met nummer [nummer] (met sperma) is een DNA-mengprofiel afgeleid. Dit heeft een match opgeleverd met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat DNA van een willekeurige ander matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Door de raadsman is betwist dat de handdoek aan de verkrachting is te linken, nu het forensisch team op 18 februari 2015 het huis heeft doorzocht en toen geen handdoek heeft gevonden. Hij heeft daarbij als scenario geschetst dat verdachte met zijn vriendin op de handdoek de liefde heeft bedreven en dat de handdoek later in de woning is neergelegd. De rechtbank overweegt dat aangeefster tijdens het informatieve zedengesprek (op 18 februari 2015) al heeft aangegeven dat de verdachte na de verkrachting terugkwam met een handdoek waarmee ze zich moest afvegen. Deze handdoek heeft zij na dit zedengesprek onder haar bed teruggevonden en bij de aangifte aan verbalisanten in een papieren zak overhandigd. Zij heeft voorts verklaard dat het haar handdoek is en dat het een handdoek betreft die tevoren ongeveer twee weken in haar keuken heeft gehangen en die alleen zij en de verdachte hebben gebruikt. De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring van aangeefster te twijfelen. Anders dan de raadsman leidt de rechtbank uit het proces-verbaal van bevindingen (met nummer PL1300-2015039495-5) niet af dat het forensisch team de woning grondig heeft doorzocht en uitgekamd op sporen. Uit dit proces-verbaal blijkt slechts dat verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] overzichtsfoto’s van de woning hebben gemaakt en een zeeppompje in beslag hebben genomen. Het is dus niet opmerkelijk dat zij de bewuste handdoek niet hebben gezien, nu deze onder het bed van aangeefster lag. Het door de raadsman geschetste scenario acht de rechtbank dan ook hoogst onwaarschijnlijk, te meer nu verdachte zelf niet concreet heeft verklaard dat hij buiten met zijn vriendin seks heeft gehad op een handdoek. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke verklaring willen of kunnen geven voor de aanwezigheid van het spermaspoor op de handdoek in de woning.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht. De cumulatief/alternatief ten laste gelegde diefstal met geweld acht de rechtbank eveneens bewezen, nu de aangifte wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen, waaronder een letselverklaring, en de rechtbank geen reden heeft om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II van dit vonnis opgenomen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
1.
op 1 juni 2016 te Amsterdam, aan de openbare weg, de [straat] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas (met daarin sleutels en een portemonnee en een bankpasje), toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, de tas van voornoemde [persoon 1] van achteren heeft vastgepakt en aan die tas heeft getrokken en voornoemde [persoon 1] van achteren heeft vastgepakt en (vervolgens) op de grond heeft gegooid;
2.
op 1 juni 2016 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten tijdens de aanhouding van hem, verdachte, door met zijn, verdachtes, armen te bewegen en te draaien (toen voornoemde [verbalisant 2] de handboei om de pols van hem, verdachte aansloeg) en los te trekken, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten pijnlijke en beurse plekken en schaafwondjes op de knokkels bij voornoemde [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 17 februari 2015 te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld [persoon 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte:
- voornoemde [persoon 2] bij de haren vast gepakt en
- voornoemde [persoon 2] tegen haar nek geslagen en naar de grond gewerkt en
- voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik heb een gun" en (nadat hij, verdachte, foto's van in haar woning aanwezige familiefoto's had gemaakt:) "Mijn maten zullen je vinden en dan knallen we je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en
- een deken over het hoofd van voornoemde [persoon 2] geplaatst en
- de onderbroek van voornoemde [persoon 2] uit getrokken en
- het lichaam van voornoemde [persoon 2] betast en
- voornoemde [persoon 2] dreigend opdrachten gegeven: "Benen wijder" en "Kom met je handen" en "Trek mij af" en "Blijven zitten en haal het niet in je hoofd weg te lopen" en "ga liggen", althans (telkens) woorden van gelijke aard en strekking en
- meermalen zijn penis in de vagina van voornoemde [persoon 2] geduwd;
en
op 17 februari 2015 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ( [adres 1] ) heeft weggenomen twintig euro, toebehorende aan [persoon 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- voornoemde [persoon 2] bij de haren heeft vast gepakt en
- voornoemde [persoon 2] tegen haar nek heeft geslagen en naar de grond heeft gewerkt en
- voornoemde [persoon 2] op dreigende wijze naar geld en waardevolle goederen heeft gevraagd en
- voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik heb een gun" en (nadat hij, verdachte, foto's van in haar woning aanwezige familiefoto's had gemaakt:) "Mijn maten zullen je vinden en dan knallen we je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle feiten worden afgedaan met toepassing van het adolescentenstrafrecht. Zij heeft voorts gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Zij vordert tevens verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) op te leggen voor de duur van 12 maanden, indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 maanden. De maatregel dient te bestaan uit een meldplicht bij de Reclassering, een behandelverplichting bij de Bascule, een opname in een instelling voor begeleid wonen, begeleiding door de IFA (Intensieve Forensische Aanpak). Tevens dient als maatregel een contactverbod met aangeefster [persoon 2] voor de duur van twee jaren te worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat alle feiten worden afgedaan met toepassing van het adolescentenstrafrecht. Hij heeft voorts verzocht om verdachte geen jeugddetentie op te leggen, maar alleen de GBM met voornoemde voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere (gewelddadige) feiten. In zaak B heeft verdachte niet alleen het slachtoffer bestolen in haar eigen woning, maar haar daarna ook verkracht, terwijl haar woning juist een plaats is waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hij heeft alleen oog gehad voor zijn eigen (seksuele) behoeften en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en de mogelijk traumatische gevolgen van zijn handelen voor haar. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgelezen, blijkt dat het slachtoffer nog veel last ondervindt van wat er is gebeurd. Zo heeft zij niet alleen last gehad van het fysieke letsel wat zij heeft opgelopen, maar is zij ook zeer angstig en gespannen geworden. Deze psychische klachten zijn gediagnosticeerd als PTSS-klachten. De rechtbank vindt het heel ernstig wat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan.
Ook in zaak A heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewelddadig feit door een nietsvermoedende vrouw, die op weg was naar haar werk, van haar tas te beroven en haar daarbij op de grond te gooien. Uit de aangifte en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijkt niet alleen dat zij fysiek letsel heeft opgelopen, maar ook dat het een diepe indruk op haar heeft gemaakt. Zo blijkt uit haar slachtofferverklaring dat zij ruim drie maanden niet heeft kunnen werken en tot op heden nog steeds niet alleen richting de metro durft te lopen. Daarnaast heeft zij door de straatroof last van stress- en spanningsklachten en wordt ze, net als het slachtoffer in zaak B, behandeld voor PTSS-klachten. Vervolgens heeft verdachte ook een politieambtenaar fysiek tegengewerkt bij zijn aanhouding, waardoor de agente letsel heeft opgelopen. Hiermee heeft de verdachte het gezag van de politie ondermijnd.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij volgens zijn strafblad (zie de Justitiële Documentatie van 11 november 2016) eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten en vermogensdelicten. Dat heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Dit doet vrezen voor de toekomst.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de Pro Justitia rapportages van 8 november 2016 en 8 september 2016, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog] . Zij heeft ter zitting het advies in het rapport bevestigd. Genoemde rapporten houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Bij verdachte is sprake van een verstandelijke beperking. Tevens is sprake van een algehele ontwikkelingsachterstand zowel qua cognitieve als sociaal-emotionele ontwikkeling waaronder ego-, gewetens- en empathische ontwikkeling. Door zijn cognitieve beperking is er sprake van gebrek aan inzicht en overzicht, een gering reflectie- en anticipatievermogen (het niet goed kunnen overzien van de gevolgen van zijn gedrag) en een gebrek aan organiserings- en planningsvermogen. Daarnaast is er sprake van weinig eigenheid en een zwakke zelfsturing in combinatie met onzekerheid en beïnvloedbaarheid. Met name vanwege zijn cognitieve beperking en zijn algehele ontwikkelingsachterstand wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen teneinde zijn verdere ontwikkeling zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. Wat de inhoud van het geadviseerde pakket van interventies betreft is de oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) met bijzondere voorwaarden een passende optie. In geval van vastlopen van de GBM bestaat de mogelijkheid van een time out, waarmee een tussentijdse lik op stuk reactie mogelijk is. Vanuit pedagogisch oogpunt is de snelheid en directe consequentie op zijn gedrag, mede gezien zijn verstandelijke beperking, belangrijk met het oog op een zo groot mogelijk effect van de sanctie. Tenslotte wordt opgemerkt dat de reclassering in geval van een GBM meer armslag heeft en de begeleiding intensiever kan zijn.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering d.d. 8 september 2016, opgemaakt door [persoon 3] . Haar collega, [persoon 4] , heeft ter zitting het advies in het rapport bevestigd. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De Reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen omdat sprake is van een licht verstandelijke beperking (LVB) en een ontwikkelingsachterstand. Reclassering acht een strakker kader wenselijk gezien het delictsverleden, de ernst van de afgelopen ten laste gelegde feiten en de moeizame begeleiding. De Reclassering adviseert om verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) op te leggen. De maatregel dient als volgt te worden ingevuld: een meldplicht bij Reclassering Nederland op de [adres 2] , een ambulante behandelverplichting bij de Bascule voor het vergroten van zijn reflectieve vermogens, weerbaarheid en het verkrijgen van inzicht in risicovolle situaties, een opname in een instelling voor begeleid wonen en begeleiding door de IFA (Intensieve Forensische Aanpak).
Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Verdachte was ten tijde van de feiten 18/19 jaar. De rechtbank ziet, gelet op voornoemde adviezen in de rapporten, echter aanleiding in de persoon van de verdachte om recht te doen overeenkomstig de bepalingen van het jeugdstrafrecht (het zogenaamde adolescentenstrafrecht). Daarbij is voor de rechtbank doorslaggevend dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een algehele ontwikkelingsachterstand. Bij zulke ernstige feiten als die de verdachte heeft gepleegd worden normaal vaak lange gevangenisstraffen opgelegd. De toepassing van het adolescentenstrafrecht brengt echter met zich dat de rechtbank is gebonden aan de maximale vrijheidsstraf die kan worden opgelegd in het jeugdstrafrecht, te weten een jeugddetentie van 24 maanden. Om de ernst van de feiten tot uitdrukking te laten komen, zal aan verdachte daarom een forse jeugddetentie worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat om de verdere ontwikkeling van verdachte zo gunstig mogelijk te beïnvloeden ook de geadviseerde GBM dient te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de hoeveelheid en ernst van de gepleegde feiten, in combinatie met de intensiviteit van de benodigde behandeling van de verdachte, aanleiding geven tot oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 18 maanden en oplegging van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van 12 maanden met de door de reclassering genoemde invulling. De oplegging van deze maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal aan de GBM een vervangende jeugddetentie verbinden voor de duur van zes maanden. Het is van belang dat de vervangende jeugddetentie een zodanige stok achter de deur vormt, dat de verdachte niet op enig moment in de verleiding komt zich aan de behandeling te onttrekken. Gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder de verkrachting, komt de rechtbank tot een hogere jeugddetentie dan door de officier van justitie is geëist.
Tot slot legt de rechtbank verdachte een contactverbod met slachtoffer [persoon 2] op. Dit betekent dat verdachte geen direct dan wel indirect contact mag opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer. Omdat zij in de buurt van verdachte woont, kan het mogelijk zijn dat verdachte haar bij toeval treft. Hij dient zich dan dus te onthouden van elk actief contact en dient ook dit toevallige contact zoveel als mogelijk is te vermijden.
9. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] (Zaak A)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert in totaal € 1.456,00, waarvan € 56,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.400,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De vordering is door de raadsman niet gemotiveerd betwist.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is onderbouwd met onder meer medische verklaringen, een schriftelijke slachtofferverklaring en vergelijkbare jurisprudentie.
De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, te weten een bedrag van € 1.456,00 (veertienhonderdzesenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag € 1.456,00 (veertienhonderdzesenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij [verbalisant 2] (Zaak A)
De benadeelde partij [verbalisant 2] vordert in totaal € 100,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De vordering is door de raadsman niet gemotiveerd betwist. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is onderbouwd met onder meer vergelijkbare jurisprudentie.
De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, te weten een bedrag van € 100,00 (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [persoon 2] (zaak B)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert in totaal € 6.676,45, waarvan € 1.676,45 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
De immateriële schadevergoeding is door de verdediging betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat de kosten disproportioneel zijn en dat een immateriële schadevergoeding zelden voor een dergelijk bedrag wordt toegekend. Tevens heeft hij aangegeven dat de schade niet exact valt te herleiden tot het feit omdat aangeefster kennelijk een belaste voorgeschiedenis heeft en uit het dossier blijkt dat zij nadien nog eenmaal, door een ander dan verdachte, is verkracht.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak B bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is onderbouwd met onder meer reisoverzichten, medische verklaringen, een schriftelijke slachtofferverklaring en vergelijkbare jurisprudentie. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat een verdachte een slachtoffer moet nemen zoals diegene is. Een bijzondere lichamelijke of geestelijke gesteldheid van het slachtoffer doet aan dit uitgangspunt niet af. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Door het slachtoffer te verkrachten heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft het slachtoffer recht op immateriële schadevergoeding. Een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 acht de rechtbank zonder meer redelijk gelet op de ernst van de verkrachting (in de woning van het slachtoffer), de gevolgen die deze verkrachting tot op heden voor haar hebben gehad en de bedragen die in soortgelijke zaken zijn toegewezen.
De vordering zal daarom in zijn geheel worden toegewezen, te weten een bedrag van € 6.676,45 (zesduizend zeshonderdzesenzeventig euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder zaak B bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag € 6.676,45 (zesduizend zeshonderdzesenzeventig euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
10. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Parketnummer 13/741312-14
Bij de stukken bevindt zich de op 13 april 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741312-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 november 2014 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf dagen, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 23 december 2014 aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank zal echter, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, een taakstraf voor de duur van 24 uur gelasten. De rechtbank acht het niet passend dat verdachte aansluitend aan de jeugddetentie een gevangenisstraf moet uitzitten in een penitentiaire inrichting voor volwassenen.
Parketnummer 13/684589-14
Bij de stukken bevindt zich de op 12 april 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684589-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 november 2014 van de kinderrechter in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 6 december 2014 aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
Parketnummer 13/860187-13
Bij de stukken bevindt zich de op 28 januari 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/860187-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 juni 2013 van de kinderrechter in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van één week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De proeftijd is bij vonnis van de kinderrechter in het arrondissement Amsterdam d.d. 6 november 2014 met één jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 6 juli 2013 aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
12. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd aan de openbare weg.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Ten aanzien van het onder B bewezen verklaarde:
Verkrachting
en
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte, tot een jeugddetentie van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan de verdachte op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 (twaalf) maanden, die bestaat uit:
1) een meldplicht, waarbij hij zich moet melden bij de William Schrikker Stichting
Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang deze instelling dit noodzakelijk acht;
2) de verplichting om zich te laten behandelen voor het vergroten van zijn reflectieve
vermogens, weerbaarheid en het verkrijgen van inzicht in risicovolle situaties bij de Bascule
of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Hierbij
dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of
namens de instelling/ behandelaar zullen worden gegeven;
3) de verplichting om mee te werken aan het begeleid wonen traject van Middelveld te
Amsterdam of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering. Hij dient
hier te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg
met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4) het meewerken aan begeleiding in het kader van IFA (Intensieve Forensische Aanpak).
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden;
Veroordeelt verdachte tot een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met voornoemde [persoon 2] . Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt een week, voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Wijst de vordering van [persoon 1], wonende te Amsterdam, toe tot € 1.456,00 (veertienhonderdzesenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 1.456,00 (veertienhonderdzesenvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 24 (vierentwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [verbalisant 2], wonende te Amsterdam, toe tot € 100,00 (honderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [verbalisant 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [persoon 2], wonende te Amsterdam, toe tot € 6.676,45 (zesduizend zeshonderdzesenzeventig euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 6.676,45 (zesduizend zeshonderdzesenzeventig euro en vijfenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 februari 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 68 (achtenzestig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 13/741312-14:
Gelast een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) uren, subsidiair 12 (twaalf) dagen jeugddetentie, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 20 november 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen.
Ten aanzien van parketnummer 13/684589-14:
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 6 november 2014 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Ten aanzien van parketnummer 13/860187-13:
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 7 juni 2013 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk jeugddetentie voor de duur van één week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. S.P. Pompe en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑12‑2016