Parketnummer 10/089573-14.
HR, 17-10-2017, nr. 15/01331 H
ECLI:NL:HR:2017:2646
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
15/01331 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2646, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1072, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1072, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2646, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0434
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond. Samenhang met 16/00409.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 15/01331 H
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Poltitierechter in de Rechtbank Rotterdam van 30 juli 2014, nummer 10/089573-14, ingediend door K. Blonk, advocaat te Rotterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. en 2. "mishandeling" en 3. "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard" veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken.
2. De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Hetgeen door de Advocaat-Generaal in zijn conclusie is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de aanvraag berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3.
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze hiermee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 26‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Herziening. Persoonsverwisseling. Aanvraag gegrond. Samenhang met 16/00409.
Nr. 15/01331 H Zitting: 26 september 2017 (bij vervroeging) | Mr. Aben Conclusie inzake: [aanvrager] |
1. Bij verzoekschrift van 19 maart 2015 heeft mr. K. Blonk, advocaat te Rotterdam, namens haar cliënt, [aanvrager], de herziening aangevraagd van de veroordeling die de politierechter in de rechtbank te Rotterdam bij vonnis van 30 juli 2014 ten laste van [aanvrager] heeft uitgesproken.1.,2.
De veroordeling
2. De misdrijven waarvoor [aanvrager] bij verstek is veroordeeld betreffen meer specifiek de mishandeling van [betrokkene 1], op 25 februari 2014 te Rotterdam, de mishandeling van haar oom, [betrokkene 2], de volgende dag te Rotterdam (telkens in de woning van [betrokkene 1]), alsmede het verblijf als ongewenst vreemdeling in Nederland op 15 april 2014. De politierechter heeft een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van tien weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.3.
De stelling waarop de aanvraag berust
3. Uit de aanvraag en de bijgevoegde documenten maak ik het volgende op. Als grond voor herziening wordt aangevoerd dat niet [aanvrager], de verzoeker, maar een persoon met een onbekende naam, mogelijk heet hij [betrokkene 3], zich heeft schuldig gemaakt aan de misdrijven waarvoor [aanvrager] is veroordeeld. Deze persoon heeft zich reeds meermalen bediend van de persoonsgegevens van [aanvrager]. De verzoeker kent deze [betrokkene 3] van voetballen op pleintjes, en deze persoon heeft waarschijnlijk de identiteitskaart van [aanvrager] gestolen.
De processtukken waarop de veroordeling is gebaseerd
4. Reeds de inhoud van het beknopte justitiedossier doet twijfels rijzen over de juistheid van de veroordeling. Om te beginnen beschikt de verzoeker, [aanvrager], blijkens de ID-staat uit de SKDB d.d. 2 juli 2014 over de Nederlandse nationaliteit. Dat gegeven maakt het niet bijster waarschijnlijk dat [aanvrager] tweeënhalve maand eerder, namelijk op 15 april 2014, (nog) ongewenst vreemdeling was.
5. De aangiften d.d. 3 maart 2014 van [betrokkene 1] en haar oom [betrokkene 2] zien beide op mishandeling gepleegd door de ex-partner van [betrokkene 1], tevens de vader van haar derde kind. Volgens de aangiften en vervolgverklaringen hadden [betrokkene 1] en haar ex reeds enkele jaren een problematische relatie, waarbinnen hij haar meermalen mishandelde en haar eigendommen vernielde. In deze aangiften d.d. 3 maart 2014 noemen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] deze ex-partner [aanvrager].
Daags daarna gaf [betrokkene 1] echter te kennen dat [aanvrager] niet de echte naam is van haar ex-partner en dat hij ongewenst vreemdeling is. De politie had haar reeds verteld dat haar ex verschillende (naar ik begrijp: valse) namen gebruikte. [betrokkene 1] deelde voorts mede dat zij – nadat zij op 3 maart 2014 aangifte had gedaan – in contact kwam met ene [aanvrager], een kennis van haar ex, die na lezing van haar aangifte schrok en meedeelde dat haar ex-partner, die in werkelijkheid [betrokkene 3] zou heten, ten onrechte zijn naam had gebruikt. De tweede aangever, [betrokkene 2], bevestigde in zijn verklaring d.d. 4 maart 2014 deze mededeling van zijn nichtje. Ook hij sprak namelijk met deze [aanvrager] en kreeg hetzelfde te horen.
In haar aangifte van vernieling d.d. 20 juli 2014 gaf [betrokkene 1] in lijn met haar mededeling van 4 maart 2014 te kennen dat zij onbekend is met de (werkelijke) achternaam van haar ex-partner.
6. In het justitiedossier bevindt zich een verklaring d.d. 15 april 2014 van de bedoelde ex-partner van [betrokkene 1], zichzelf dit keer [aanvrager] noemende. Hij verklaarde onder meer niet te weten hoe zijn werkelijke achternaam luidt, en niet te weten wanneer hij is geboren. Hij ontkende de mishandelingen.
In het justitiedossier bevindt zich tevens zijn verklaring d.d. 20 juli 2014, inhoudende dat hij als kind bij een Gronings gezin terecht kwam, dat hij een problematisch jeugd heeft gehad, op twaalfjarige leeftijd is vertrokken, zelf niet weet hoe zijn achternaam luidt, en niet weet wanneer hij is geboren.
7. Blijkens een uitdraai uit de politieregisters is deze ex-partner van [betrokkene 1] bij de politie bekend onder verscheidene “valse identiteiten”, nota bene met inbegrip van de (valse) naam [aanvrager]. In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2014 reppen de verbalisanten uitdrukkelijk van een NN-man als zijnde de (ex?)-partner van [betrokkene 1]; ze noemen hem ‘NNPL17RRM1301101630’. De naam ‘[aanvrager]’ wordt slechts vermeld binnen het bestek van een opsomming van drie (valse) namen waarvan NN zich in het verleden heeft bediend. Van deze persoon bevindt zich eveneens een tweetal ID-staten in het dossier, inclusief zwartwit-foto’s.
8. Meer houdt het justitiedossier voor zover relevant niet in. Aldus bezien roept het bij mij enige verbazing op dat [aanvrager] überhaupt is veroordeeld.
De herzieningsaanvraag
9. Bij de herzieningsaanvraag gaan voor een belangrijk deel dezelfde bescheiden als hiervoor genoemd.4.De aanvraag is opgebouwd rond de herhaalde mededeling dat de vele processen-verbaal die als bijlage zijn overgelegd telkens niet de echte [aanvrager] (d.w.z. de verzoeker) betreffen.
10. Bij de aanvraag is als productie 11 een niet heel duidelijke kopie gevoegd van het Nederlandse paspoort van [aanvrager]. Het gelaat dat daarop zichtbaar is, ofschoon niet heel helder afgebeeld, stemt niet overeen met het gelaat van de ex-partner van [betrokkene 1] zoals afgebeeld op de genoemde ID-staten.5.
Nader onderzoek
11. Het herzieningsverzoek gaf (enige) aanleiding tot nader onderzoek. Met de voltooiing daarvan was – naar ik aanneem vanwege capaciteitsproblemen van de zijde van de politie – veel meer tijd gemoeid dan ik had gehoopt en verwacht.
12. Het resultaat van dit onderzoek gaat hierbij als bijlage: een proces-verbaal d.d. 14 juli 2017 van de verbalisant [verbalisant], waarbij onder meer kleurenkopieën van pasfoto’s van zowel de partner van [betrokkene 1] als van de verzoeker tot herziening zijn gevoegd. Dit proces-verbaal is m.i. helder en spreekt geheel voor zich. Kort gezegd luidt de conclusie dat de verzoeker tot herziening, [aanvrager], afgebeeld op de foto’s van de bijlagen C1, C2 en F, niet dezelfde persoon is als de man die door [betrokkene 1] als haar ex-partner is herkend en die is afgebeeld op de foto’s van de bijlagen A, B en E (die overeenstemmen met de foto’s van de reeds genoemde ID-staten van de partner van [betrokkene 1]).
13. Ik heb de raadsvrouw, mw. mr. Blonk, dit proces-verbaal op 7 september 2017 doen toekomen en haar meegedeeld dat ik voornemens ben te concluderen tot gegrondverklaring van het verzoek. Bij e-mail van 14 september 2017 heeft de raadsvrouw mij laten weten (om die reden) geen gebruik te maken van de haar geboden gelegenheid te reageren.
Conclusie
14. De ingebrachte gegevens brengen mij tot de conclusie dat de bestreden veroordeling naar alle waarschijnlijkheid geen misdrijven betreft die door [aanvrager] zijn begaan, maar door een (andere) persoon die zich ten onrechte heeft uitgegeven voor [aanvrager], mogelijk genaamd [betrokkene 3].
15. Daarmee is de aanvraag tot herziening m.i. gegrond. Het is aangewezen dat Uw Raad de opschorting van de tenuitvoerlegging van de onder 1 en 2 genoemde uitspraak zal bevelen, aangezien die uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is en het Openbaar Ministerie ook activiteiten heeft ondernomen om tot tenuitvoerlegging over te gaan.
16. Deze conclusie strekt tot verwijzing van de strafzaak naar een gerechtshof, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472, tweede lid Sv.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑09‑2017
Heden concludeer ik eveneens naar aanleiding van een samenhangend herzieningsverzoek van [aanvrager], bij Uw Raad bekend onder parketnummer 16/00409 H.
Een kopie van dit vonnis is alsnog aan de stukken toegevoegd.
De herzieningsaanvraag is op 29 maart 2015, op 16 april 2015 en op 21 juni 2017 aangevuld.
Productie 6 bij het herzieningsverzoek bevat diezelfde ID-staten en nog een extra zwartwit-foto van de partner van [betrokkene 1] in groter formaat.