Het proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 14 juli 2021, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van getuige [naam benadeelde partij] .
Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-07-2021, nr. 21-002373-20
ECLI:NL:GHARL:2021:7243
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-07-2021
- Zaaknummer
21-002373-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:7243, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:866
ECLI:NL:GHARL:2021:4823, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 12‑05‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank ter zake veroordeling poging doodslag en meerdere malen handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Het hof veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren met aftrek van voorarrest en gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof bevestigt het vonnis met aanvulling van de gronden en met verbetering van de kwalificatie. Het hof overweegt in aanvulling op het vonnis van de rechtbank onder meer het volgende. Het hof acht de verklaringen van de getuige en de wijze waarop hij uiteindelijk tot zijn verklaringen is gekomen authentiek en overtuigend.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002373-20
Uitspraak d.d.: 28 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020 met parketnummer 16-659519-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-700169-16, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [naam instelling] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 mei 2021 en 14 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest en tot oplegging van de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16-700169-16 wordt afgewezen en dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen, met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 1 juli 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder feit 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Ten aanzien van het beslag heeft de rechtbank de teruggave aan verdachte gelast van het inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 795,-. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 6.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel Tot slot heeft de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-700169-16 afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis bevestigen met aanvulling van de gronden en met verbetering van de kwalificatie, nu het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep daartoe aanleiding heeft gegeven. Het hof overweegt in aanvulling op het vonnis van de rechtbank het volgende.
Bewijsmiddelen
Het hof vult de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen aan met de verklaring van de getuige [naam benadeelde partij] , afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 21 juli 2021 voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – het volgende.1.
Op vragen van het hof antwoordt de getuige [naam benadeelde partij] dat hij voor honderd procent zeker is dat degene die hem heeft beschoten [verdachte] is en dat deze persoon ‘nu’ rechts van hem in de zittingszaal zit. Op de vraag waarom getuige dat zo zeker weet, antwoordt hij dat hij verdachte recht in de ogen aankeek vlak voordat hij – de getuige – wegrende en werd neergeschoten. De getuige kende verdachte al voor het incident via gemeenschappelijke vrienden. De getuige heeft verdachte drie jaar voor het incident voor het eerst gezien, dat was in 2015. In de tijd dat de getuige verdachte kende heeft hij met hem gepraat en zagen zij elkaar gemiddeld eens in de twee weken. Op die momenten zagen zij elkaar face-to-face. Bovendien verklaart de getuige dat hij die middag een afspraak had met verdachte aan [adres] , waar de getuige is neergeschoten, om elkaar te ontmoeten. Daarvoor hadden zij elkaar al gesproken. Het was afgesproken dat de auto waarin verdachte zat achter de getuige aan zou rijden. Toen de getuige van zijn woning terugliep naar de auto aan [adres] , stond verdachte buiten en stonden zij op anderhalve meter afstand van elkaar. De getuige verklaart dat verdachte toen een wapen trok dat de getuige direct herkende als een vuurwapen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [naam benadeelde partij] overweegt het hof het volgende.
In strafzaken dienen (getuigen)verklaringen kritisch en zorgvuldig te worden bezien. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen evenwel op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken, mede bezien in samenhang met andere bewijsmiddelen. In casu acht het hof de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen zeker voldoende betrouwbaar.
Het hof is van oordeel dat de getuige [naam benadeelde partij] uiteindelijk consistent is geweest in zijn verklaring. Het gaat om een getuige die verdachte aanwijst als zijnde de persoon die hem op klaarlichte dag op 10 juli 2018 heeft beschoten. Hij beschrijft daarbij wat verdachte heeft gedaan. Het betreft een getuige die ter plaatse aanwezig was direct voorafgaand aan en tijdens het geweld zoals dat op de getuige is toegepast.
De getuige [naam benadeelde partij] is tijdens de procedure bij de rechtbank na tussenvonnis door de gedelegeerd rechter-commissaris gehoord. Ook het hof heeft de getuige [naam benadeelde partij] gehoord. Hij heeft ter terechtzitting op zijn eigen wijze een beschrijving gegeven van wat hij vanuit zijn eigen invalshoek heeft waargenomen. Zowel ter terechtzitting van het hof als bij de rechter-commissaris heeft hij over het incident een nadere verklaring afgelegd, waarbij hij verdachte heeft aangewezen als degene die heeft geschoten en heeft hij daarnaast de nodige nuancering in zijn verklaring aangebracht. Die nuancering doet niet af aan de betrouwbaarheid van hetgeen de getuige heeft verklaard. Hij heeft beschreven wat hij wel en wat hij niet heeft gezien. Dat de getuige ter terechtzitting van het hof meer details benoemt, laat zich (mede) verklaren door de ondervraging van het hof. Dat de getuige aanvankelijk weinig details heeft verteld over het schietincident en de identiteit van de schutter niet heeft willen prijsgeven, vindt, zoals hij op een voor het hof begrijpelijke en invoelbare wijze uiteen heeft gezet, zijn oorzaak in de sterke gevoelens van angst waardoor hij destijds werd overspoeld. Het hof houdt het ervoor dat hij kennelijk op emotioneel vlak inmiddels meer afstand heeft kunnen nemen van de gebeurtenis. Daarbij is aannemelijk dat de beperkte toezegging van de advocaat-generaal dat hij – de getuige - niet vervolgd zal worden ter zake van drugs-gerelateerde delicten op 10 juli 2018 en gedurende de periode waarin de tapgesprekken zijn opgenomen, namelijk juli 2018, er tevens aan heeft bijgedragen dat meer details boven water zijn gekomen.
De getuige [naam benadeelde partij] heeft een verklaring afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting van het hof. [naam benadeelde partij] heeft zijn verklaring over de handelingen die door de schutter zijn verricht niet in belastende zin aangevuld. Hij heeft enkel bij het hof een meer gedetailleerde beschrijving gegeven van het verloop van het incident bij [adres] . Daarbij heeft hij zijn eigen betrokkenheid, in de zin van het dragen en laten vallen van een zak met hennep, omschreven en heeft hij ook aangegeven niet alles gezien te hebben nu hij viel nadat hij zich had omgedraaid, wegrende en werd beschoten. Evenwel verklaart hij pas bij de rechter-commissaris dat het verdachte was die heeft geschoten. Bij het hof bevestigt hij deze verklaring en vult hij deze verklaring aan met details in de zin dat het verdachte was die op zeer korte afstand, ongeveer anderhalve meter, voor hem stond, dat hij hem recht in de ogen aankeek en dat verdachte een vuurwapen in zijn hand had alvorens getuige zich omdraaide en wegrende, waarna hij is neergeschoten. De authenticiteit van deze verklaring vindt voorts steun in het gegeven dat verdachte ter terechtzitting van het hof een verklaring heeft afgelegd die belastend is geweest voor hemzelf, in de zin van betrokkenheid bij drugs-gerelateerde feiten. De authenticiteit van de verklaring van [naam benadeelde partij] vindt steun in de totaalindruk die de verklaring bij het hof heeft achtergelaten en de wijze waarop deze is afgelegd.
Het hof komt tot het oordeel dat de door de getuige afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn. Aan de oprechtheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuige draagt naar het oordeel van het hof nog bij dat uit de stukken van het dossier niet naar voren komt dat de getuige beweegredenen had om verdachte nadeel toe te brengen. Het hof acht de verklaringen van de getuige en de wijze waarop hij uiteindelijk tot zijn verklaringen is gekomen authentiek en overtuigend.
De manier waarop de getuige heeft verklaard omtrent de aanwezigheid van verdachte ter plaatse en de door verdachte verrichtte handelingen is plausibel en navolgbaar. Ook is zijn beschrijving van de handelingen toen er werd geschoten op de getuige controleerbaar en verifieerbaar doordat deze steun vindt in de verklaring van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Verder vindt de verklaring van de getuige dat hij voor het incident al contact had met verdachte, en hem dus kende, steun in de historische gegevens betreffende verdachte op pagina 1137 van het dossier, waaruit blijkt dat verdachte zowel telefoon- als sms-verkeer had met de getuige voorafgaand aan het incident. Voor zover er op bepaalde punten iets anders of nieuws in de verklaringen van de getuige naar voren komt, heeft de getuige daar nadere uitleg over gegeven. De essentie van zijn verklaringen blijft evenwel steeds gelijk.
Omtrent de verklaringen van de getuige bestaat voor het hof dan ook geen enkele twijfel. De verklaringen van de getuige acht het hof dan ook bruikbaar voor het bewijs en het hof zal zijn verklaringen als uitgangspunt nemen.
Zoals hierboven weergegeven, dient de juistheid van de kern van de tenlastelegging ook uit ander bewijsmateriaal dan alleen de – door het hof betrouwbaar geachte – verklaringen van de getuige te volgen. Het hof vindt de steun voor die juistheid (mede) in de verklaring van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] .
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof verenigt zich met de kwalificatie door de rechtbank van feit 1:
Poging tot doodslag
De rechtbank heeft het onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Gelet op hetgeen het vonnis van de rechtbank inhoudt met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder twee tenlastegelegde, had de rechtbank dit behoren te kwalificeren als:
de eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Door bevestiging van deze beslissing met verbetering daarvan is verdachte niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de oplegging van straf en maatregel en neemt deze overwegingen hieronder cursief over.
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft geprobeerd om [naam benadeelde partij] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. Daarbij heeft hij [naam benadeelde partij] in zijn bovenbeen geraakt en [naam benadeelde partij] is daardoor ernstig gewond geraakt. Dat is een zeer ernstig feit, dat getuigt van een gebrek aan eerbied voor andermans leven. Dat [naam benadeelde partij] nog leeft is niet aan de wil van verdachte te danken. Het had veel erger af kunnen lopen. Het feit vond bovendien plaats op klaarlichte dag en in de openbare ruimte. Dit zorgt voor grote onrust in de buurt en draagt gevoelens van onveiligheid binnen de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Doodslag behoort tot een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft de ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door een maximale gevangenisstraf van 15 jaar als strafmaximum te stellen. In dit geval is er sprake van een poging. Dat betekent dat op grond van het Wetboek van Strafrecht dat het strafmaximum een/derde lager is (in dit geval dus 10 jaar gevangenisstraf).
Gelet op de ernst van het feit en het strafmaximum wat daarop door de wetgever is gesteld kan niet worden volstaan met een andere straf dan een forse vrijheidsbenemende straf, in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank overweegt dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd. Dat die risico’s zich kunnen realiseren wordt bevestigd door het onderhavige schietincident. Daarom is de rechtbank van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden.
Persoon van de verdachte
Justitiële documentatie
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 mei 2020.
Daaruit volgt onder meer dat:
- -
verdachte op 3 januari 2017 bij vonnis van deze rechtbank onder meer is veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging en schuldheling, en
- -
verdachte op 21 december 2018 bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder meer is veroordeeld voor het vervoeren van harddrugs en softdrugs, het veroorzaken van gevaar op de weg en mishandeling.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 21 december 2018 is veroordeeld tot
- -
een gevangenisstraf voor de duur van één maand, en
- -
tweemaal hechtenis voor de duur van één week.
De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf en maatregel zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Adviezen en rapportages
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de hieronder genoemde adviezen en rapportages.
1. Psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) van 4 december 2016, opgemaakt door [naam psychiater 1] , kinder- en jeugdpsychiater i.o . onder supervisie van [naam psychiater 2] , kinder- en jeugdpsychiater
Deze rapportage werd opgemaakt in het kader van een strafzaak uit 2016 (diefstal met braak in vereniging en diefstal in vereniging). De conclusie van de rapporteur was dat er bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling. Bij verdachte was sprake van gehechtheidsproblematiek en een gedragsstoornis met een dreigende ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rapporteur adviseerde woonbegeleiding, dagbesteding, poliklinische forensische hulp en een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel).
2. Psychologisch onderzoek (pro Justitia) van 30 maart 2018, opgemaakt door [naam psycholoog 1] , GZ-psycholoog
Deze rapportage werd opgemaakt in het kader van een strafzaak uit 2017 (handel in harddrugs en softdrugs, gevaar/hinder op de weg veroorzaken, rijden zonder rijbewijs en verlaten plaats ongeval). De psycholoog constateerde een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij adviseerde een forensische ambulante behandeling (bij De Waag). Er was volgens de psycholoog geen indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
3. Psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) van 5 april 2018, opgemaakt door [naam psychiater 3] , psychiater
Ook deze rapportage werd opgesteld naar aanleiding van de hierboven genoemde strafzaak uit 2018. De psychiater kwam ook tot de conclusie dat sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook zij adviseerde een forensische ambulante behandeling (bij De Waag). Dit in de hoop de persoonlijkheid van betrokkene bij te sturen. Er was volgens de psychiater geen indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
4. Psychologisch onderzoek (pro Justitia) van 12 maart 2019, opgemaakt door [naam psycholoog 1] , GZ-psycholoog
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. GZ-psycholoog [naam psycholoog 1] (onderzoekster) geeft op basis van de beschikbare stukken over verdachte wel een forensisch psychologische beschouwing. Zij constateert dat na de vorige rapportage (30 maart 2018, zie hierboven) de reclasseringsbegeleiding niet van de grond is gekomen en de ambulante behandeling bij De Waag niet is gelukt. Ze merkt op dat het mogelijk is dat de weigering om mee te werken voort kan komen uit een verdere verharding van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het is volgens haar onwaarschijnlijk dat zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis zonder behandeling is veranderd. Ze geeft in overweging om verdachte te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.
5. Psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) van 27 maart 2019, opgemaakt door [naam psychiater 3] , psychiater
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Er kan door de psychiater daarom geen uitspraak gedaan worden over de mate van toerekenen en het recidiverisico. De psychiater verwijst naar een eerder onderzoek dat door haar werd uitgevoerd (5 april 2018, zie hierboven) waarin door haar een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis werd vastgesteld. Vanwege zijn weigering kan de diagnostiek niet geactualiseerd worden. Volgens haar is het echter aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling (in de vorm van de antisociale persoonlijkheidsstoornis) nog aanwezig is, gelet op de aard van die gebrekkige ontwikkeling. Ter overweging wordt de mogelijkheid van observatie in het Pieter Baan Centrum meegegeven.
6. Rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum van 25 oktober 2019
Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Er hebben daardoor geen gesprekken met onderzoekers plaatsgevonden. Verdachte liet zich wel beperkt observeren en ging contacten met de groepsleiding niet uit de weg. Op basis van eerdere rapporten concluderen de onderzoekers het volgende. Verdachte is vanaf zijn 10e jaar bekend is met gedrags- en gezagsproblemen. Vanaf zijn 12e levensjaar is verdachte bekend bij politie en justitie vanwege bedreiging, openlijke geweldpleging en straatroof. Er is bij verdachte sprake van een diepgaand en langdurig patroon van sociaal afwijkend gedrag. Vanaf de (vroege) jeugd zijn er aanwijzingen voor gedragsproblematiek, die, ondanks detenties en aangeboden begeleiding en behandeling, niet essentieel is gewijzigd. Zij concluderen verder dat sprake is van een forse scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling, die zich volgens voorgaande rapporteurs laat classificeren als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Er zijn voldoende aanwijzingen om in meer brede zin van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te spreken. De rapporteurs konden geen delict analyse opstellen. Zij stellen dat de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens wil niet per definitie zeggen dat men niet in vrijheid keuzes kan maken. In het Pieter Baan Centrum heeft verdachte laten zien dat hij controle heeft over zijn gedrag, maar in hoeverre dit ook zo was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, kon niet onderzocht worden. Ook was het niet mogelijk om een recidiverisico te bepalen. De onderzoekers achten, ondanks beperkingen in de diagnostiek, het toepassen van het jeugdstrafrecht niet aangewezen. De onderzoekers hebben geen advies kunnen geven tot behandeling in een strafrechtelijk kader teneinde een eventueel pathologisch bepaald recidivegevaar terug te dringen. De onderzoekers constateren dat er weinig beschermende factoren zijn bij verdachte.
Volwassenenstrafrecht
Op basis van de bovenstaande rapportages ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht van toepassing te verklaren. De rechtbank is daarom van oordeel dat het commune strafrecht (voor volwassenen) van toepassing is.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte in 2016 een gedragsstoornis is geconstateerd met een dreigende ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De voorwaardelijke PIJ-maatregel die toen door de kinder- en jeugdpsychiater werd geadviseerd is bij vonnis van deze rechtbank op 3 januari 2017 opgelegd. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de geconstateerde dreigende ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis zich heeft voortgezet, want in de hiervoor genoemde rapporten uit 2018 wordt door psychiater [naam psychiater 3] en psycholoog [naam psycholoog 1] geconcludeerd dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en dat behandeling nodig is. In de strafzaak die ten grondslag lag aan die rapporten wordt door deze rechtbank op 6 juli 2018 vonnis gewezen, waarbij onder meer de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt gelast. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft die beslissing tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel bij arrest van 21 december 2018 echter vernietigd. Het Hof overweegt daartoe onder meer als volgt:
“Zoals hiervoor reeds overwogen hebben de psychiater en de psycholoog in hun pro Justitia rapportage echter geconcludeerd dat, hoewel bijsturing van verdachtes antisociale gedrag weliswaar noodzakelijk zou zijn, verdachte dusdanig is verhard dat beïnvloeding door middel van pedagogische maatregelen niet meer haalbaar is. [...]
Gelet op de overwegingen en conclusies van zowel de psychiater als de psycholoog en vanwege het mislukken van eerdere behandelingen in een gesloten jeugdinstelling, is het hof van oordeel dat het op dit moment niet langer opportuun is om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen”
Verdachte wordt in 2019 opnieuw onderzocht maar weigert medewerking. De diagnostiek kan dus niet geactualiseerd kan worden. Maar psycholoog [naam psycholoog 1] merkt op dat het onwaarschijnlijk is dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis zonder behandeling is veranderd. Dit is ook in lijn met haar advies van 30 maart 2018 waarin behandeling wordt geadviseerd (wat uiteindelijk niet is gelukt). Volgens psychiater [naam psychiater 3] is het ook aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling (in de vorm van de antisociale persoonlijkheidsstoornis) nog aanwezig is gelet op de aard van die gebrekkige ontwikkeling. Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte (nog steeds) een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens aanwezig is in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Door diverse deskundigen is een behandeling geadviseerd, maar die behandeling heeft niet plaatsgevonden (PIJ-maatregel) of is niet gelukt (ambulante behandeling bij De Waag). Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het feit dat verdachte wederom een misdrijf heeft gepleegd en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, behandeling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis noodzakelijk.
Tbs-maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Voor het opleggen van de tbs-maatregel, moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, te weten:
er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in 37a lid 1 onder 1 Sr;
er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium).
Uit wat de rechtbank hiervoor over de over verdachte uitgebrachte rapporten vermeld heeft volgt dat zich voordoet de situatie zoals omschreven in artikel 37a, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht: de rechtbank beschikt niet over een tbs-advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht en heeft, in het licht van de weigering van verdachte aan onderzoek mee te werken, zoveel informatie over de persoon van verdachte ontvangen als mogelijk is.
Het door verdachte begane eerste feit (poging doodslag) is een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, oplegging van tbs mogelijk is.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het bewezen geachte eerste feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Hieronder zal zij dat toelichten.
Uit het hiervoor genoemde uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte al sinds jonge leeftijd meerdere keren met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat dit zich in de daaropvolgende jaren zich voortzet. Met de bewezenverklaring van de poging doodslag in de onderhavige zaak kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat bij verdachte sprake is van een patroon van misdrijven waarbij de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld in ernst lijken toe te nemen.
Uit de hiervoor genoemde rapporten volgt dat verdachte vanaf zijn 10e jaar bekend is met gedrags- en gezagsproblemen en dat sprake is van een diepgaand en langdurig patroon van sociaal afwijkend gedrag. De aan verdachte opgelegde detenties, begeleidingen en behandelingen hebben daar geen verandering in gebracht. Sterker nog, bij verdachte heeft zich een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld. Een succesvolle behandeling daarvan heeft nog niet plaatsgevonden.
De combinatie van het patroon van misdrijven en de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis waarvoor hij nog niet succesvol behandeld is, brengt de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, als hij niet voor zijn persoonlijkheidsstoornis wordt behandeld, wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen. Verdachte kan daarom naar het oordeel van de rechtbank na zijn gevangenisstraf niet terugkeren in de maatschappij zonder behandeling van zijn persoonlijkheidsstoornis.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen – gelet op het recidiverisico zoals hiervoor omschreven – eist dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de maatregel van tbs van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Uit het procesdossier, de justitiële documentatie van verdachte en de hiervoor genoemde rapporten (waarin verdachte zijn medewerking weigerde) volgt dat zeer aannemelijk is dat verdachte zich niet zal houden aan de voorwaarden in het kader van een tbs met voorwaarden. Een alternatieve, minder vergaande modaliteit van beteugeling van herhalingsgevaar is dus niet mogelijk.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (poging doodslag). De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Omdat de rechtbank een tbs-maatregel zal opleggen houdt zij daar rekening mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren (met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht) passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Het hof overweegt in aanvulling hierop ten aanzien van de oplegging van de tbs-maatregel als volgt.
Het hof heeft bij tussenarrest d.d. 12 mei 2021 het onderzoek heropend en daarbij het volgende overwogen.
“Aanvulling stukken omtrent de persoon van verdachte
Verdachte heeft tijdens zijn observatie in het Pieter Baancentrum geen medewerking verleend aan het onderzoek van de deskundigen. Ook ter terechtzitting van het hof heeft verdachte desgevraagd volhard in zijn weigering. Het hof wenst in de gegeven situatie te beschikken over alle over verdachte uitgebrachte rapportages en zal daartoe de griffier verzoeken alle digitaal beschikbare rapportages op te vragen en aan het dossier toe te voegen opdat te zijner tijd bij het wijzen van een eindarrest alle beschikbare informatie voorhanden is.”
Het dossier is vervolgens aangevuld met de volgende over verdachte uitgebrachte rapportages:
- -
Een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juni 2021. Hieruit blijkt, in aanvulling op de bovenstaande overwegingen van de rechtbank, dat er geen nieuwe strafbare feiten op vermeld staan in vergelijking met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 mei 2020 waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Het hof heeft bovendien vastgesteld dat de door de rechtbank benoemde recidive onherroepelijke vonnissen betrof.
- -
Een reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg d.d. 1 oktober 2018;
- -
Een eindrapportage taakstraf van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 mei 2018;
- -
Een rapportage van Samen Veilig Midden-Nederland d.d. 14 november 2017;
- -
Een rapportage van Samen Veilig Midden-Nederland d.d. 19 december 2016;
- -
Een negatieve retourmelding van Samen Veilig Midden-Nederland d.d. 29 november 2016;
- -
Een advies van Veilig Midden-Nederland d.d. 13 oktober 2016;
- -
Een advies van Samen Veilig Midden-Nederland d.d. 20 september 2016;
- -
Een advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 21 september 2016;
- -
Een advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 september 2016;
- -
Een rapportage van Samen Veilig Midden-Nederland d.d. 12 november 2015;
- -
Een eindrapportage taakstraf van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 juli 2015;
- -
Een adviesrapportage Jeugdreclassering van Samen Veilig Flevoland d.d. 26 februari 2015;
- -
Een uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 januari 2015;
- -
Een eindrapportage taakstraf van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 januari 2014;
- -
Een verzoek verlenging termijn taakstraf van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 augustus 2013;
- -
Een evaluatie van het plan van aanpak Samenloop Ondertoezichtstelling en Jeugdreclasseringsmaatregel van Bureau Jeugdzorg Flevoland d.d. 12 februari 2013;
- -
Een adviesrapportage jeugdreclassering met bijlagen van Bureau Jeugdzorg Flevoland d.d. 15 november 2012;
- -
Een raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 19 november 2012;
- -
Een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 8 november 2012, opgemaakt door [naam psychiater 4] , psychiater;
- -
Een psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 7 november 2012, opgemaakt door [naam psycholoog 2] , GZ-psycholoog;
- -
Een adviesrapportage jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Flevoland d.d. 3 september 2012;
- -
Een adviesrapportage jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Flevoland d.d. 17 augustus 2012;
- -
Een rapport 2A IVS van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 augustus 2012;
- -
Een raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 maart 2012;
- -
Een plan van aanpak jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Flevoland d.d. 27 februari 2012;
- -
Een adviesrapportage jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg Flevoland d.d. 19 januari 2012;
- -
Een advies ten behoeve van de voorgeleiding van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 17 januari 2012.
Het hof heeft bij zijn oordeel de bovenstaande stukken ook in aanmerking genomen. Deze na het tussenarrest ingekomen rapportages over verdachte werpen geen ander licht op de persoon van verdachte. Zij bevestigen het bestaande beeld dat reeds vroeg in het leven van verdachte sprake was van problematiek en grensoverschrijdend gedrag. De verdediging heeft – kort gezegd – gesteld dat verdachte inmiddels volwassen is en in detentie rustiger is geworden zodat een terbeschikkingstelling vanwege deze ontwikkeling niet noodzakelijk is. Het hof vindt in de ernst en aard van de uit de rapportages volgende problematiek geen aanleiding ervan uit te gaan dat thans geen sprake meer zou zijn van de vastgelegde gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het hof stelt vast dat de door de deskundigen als benodigd geoordeelde behandeling nog niet is ondergaan. Het hof overweegt dat, ook gelet op de ernst en chroniciteit van de problematiek in combinatie met de veelvuldige hulpverlening in het verleden die niet tot resultaat hebben geleid dat verdachte geen grensoverschrijdend gedrag meer liet zien en gezien de ernst van het bewezen verklaarde, nu niet anders dan met een intensieve klinische behandeling binnen het kader van een maatregel van TBS kan worden volstaan.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld bij welke behandelvorm de verdachte en de maatschappij het meest gebaat zijn.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Oplegging van TBS met voorwaarden kán bij verdachten die daadwerkelijk en duurzaam gemotiveerd zijn, controle verdragen en de vaardigheden en de leerstijl hebben om van de geïndiceerde behandeling en/of training te profiteren, nadat zij hetgeen dat bij hen leidt tot risico op herhaling hebben erkend. Van dit alles is bij de verdachte geen sprake. De aard en de ernst van het feit, de eerdere ervaringen met behandeling (telkens niet leidende tot een structurele verandering in het functioneren van de verdachte), het patroonmatig vervallen in grensoverschrijdend en crimineel gedrag, alsmede de gebleken chroniciteit van de problematiek en het gebrek aan probleeminzicht, brengen mee dat met een TBS met voorwaarden niet kan worden volstaan. Het hof acht alles afwegend, het juridisch kader van de TBS met verpleging van overheidswege het enige passende en ook noodzakelijke kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij zullen kunnen hebben. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt ook het gerechtshof vast dat het bewezenverklaarde delict - poging tot doodslag - een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Derhalve zal het hof ook de beslissing omtrent de oplegging van straf en maatregel, met inbegrip van de oplegging van de tbs-maatregel met bevel tot verpleging bevestigen.
Overige beslissingen
De overige beslissingen van de rechtbank, ten aanzien waarvan het hof geen aanvullende overweging heeft opgenomen, worden eveneens bevestigd. Dit leidt ertoe dat het vonnis met aanvulling van gronden zal worden bevestigd. Met het oog op de leesbaarheid en juiste executie van dit arrest zal het hof in het dictum de door de rechtbank genomen en bevestigde beslissingen voor de volledigheid vermelden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet op de verbeterde kwalificatie van het onder 2 tenlastegelegde, heeft het hof ook acht geslagen op artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Dat betekent dat het hof uiteindelijk heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 55, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan bij het vonnis van de rechtbank is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: het inbeslaggenomen geldbedrag van € 795,-.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 juli 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland van 6 november 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 januari 2017, parketnummer 16-700169-16, voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 jaren.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 28 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑07‑2021
Uitspraak 12‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Tussenarrest; Vervolging wegens ‘poging tot moord/doodslag’ en ‘voorhanden hebben van een wapen en munitie’. De aangever heeft eerst tegenover de politie en later tegenover de rechter-commissaris verklaringen afgelegd. Het hof acht het noodzakelijk om zelf aangever als getuige te horen en heropent daartoe het onderzoek ter zitting.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002373-20
Uitspraak d.d.: 12 mei 2021
TEGENSPRAAK
Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020 met parketnummer 16-659519-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-700169-16, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
thans verblijvende in [Instantie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte wegens de onder 1 primair ten laste gelegde ‘poging tot doodslag’ en het onder 2 ten laste gelegde ‘voorhanden hebben van een wapen en munitie’ tot gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 16-700169-16 wordt afgewezen en dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,mr. W.J. Morra, naar voren is gebracht.
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is het navolgende gebleken:
Horen getuige [naam getuige]
Aangever [naam getuige] is kort na de gebeurtenissen op 10 juli 2018 door de politie gehoord en hij heeft toen een verklaring afgelegd. Blijkens de processen-verbaal van verhoor bestond bij de politie de indruk dat hij bij die gelegenheid niet volledig openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank zag vervolgens aanleiding om aangever nogmaals te doen horen en dit verhoor heeft op 28 mei 2020, in tegenwoordigheid van de verdediging, plaatsgevonden door/bij de gedelegeerd rechter-commissaris. Mede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van het hof, stelt het hof thans vast dat er aanleiding bestaat om aan aangever aanvullende vragen te stellen waarvan de beantwoording mogelijk van belang zou kunnen zijn voor de uiteindelijk door het hof te nemen beslissingen. Het hof acht het daarom noodzakelijk om aangever [naam getuige] als getuige (als uitgangspunt zo mogelijk ter terechtzitting) te horen.
Daartoe zal het hof het onderzoek heropenen en de behandeling voor onbepaalde tijd aanhouden.
Om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een eerdere behandeling van de zaak niet toelaat, zal het onderzoek mogelijk langer dan een maand, maar in geen geval langer dan drie maanden worden geschorst.
Het hof streeft een zo spoedig mogelijke voortzetting van de behandeling van de zaak op de terechtzitting na.
Aanvulling stukken omtrent de persoon van verdachte
Verdachte heeft tijdens zijn observatie in het Pieter Baancentrum geen medewerking verleend aan het onderzoek van de deskundigen. Ook ter terechtzitting van het hof heeft verdachte desgevraagd volhard in zijn weigering. Het hof wenst in de gegeven situatie te beschikken over alle over verdachte uitgebrachte rapportages en zal daartoe de griffier verzoeken alle digitaal beschikbare rapportages op te vragen en aan het dossier toe te voegen opdat te zijner tijd bij het wijzen van een eindarrest alle beschikbare informatie voorhanden is.
Voorlopige hechtenis
Namens de verdachte is ter zitting een verzoek gedaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis waarop na beraadslaging bij arrest kan worden beslist.
Het hof wijst dit verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, nu de ernstige bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn. In het bijzonder heeft het hof daarbij ook acht geslagen op het veroordelend vonnis van de rechtbank.
BESLISSING
Het hof:
Heropent het onderzoek.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte en aan de benadeelde partij.
Beveelt de oproeping van de getuige [naam getuige] tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 12 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C. van Linde voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.