Aanvankelijk bestond de verdenking dat de verdachte haar moeder had ontvoerd. Dit feit, genummerd als feit 1, wordt haar niet meer verweten.
Hof Den Haag, 28-09-2016, nr. 22-003151-15, nr. 09-808368-14
ECLI:NL:GHDHA:2016:2815
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-09-2016
- Zaaknummer
22-003151-15
09-808368-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2815, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑09‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1054, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 28‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof in Den Haag heeft op 28 september 2016 een gevangenisstraf van 367 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, opgelegd aan een 57-jarige vrouw wegens het verhullen van het overlijden van haar 80-jarige moeder. Zij heeft het stoffelijk overschot van haar moeder in haar auto gelegd, is hiermee naar Tsjechië gereden en heeft haar daar in de bossen begraven. Zij heeft dit mede gedaan om te blijven profiteren van de door te betalen AOW- en pensioenuitkering van haar moeder. Zij is door het hof voor deze feiten verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Daarnaast is zij veroordeeld voor diefstal en voor heling van kentekenplaten. De straf kwam overeen met de eis van het openbaar ministerie en de straf die in eerste aanleg was opgelegd. De raadsman had vrijspraak bepleit. De vrouw zou haar moeder hebben meegenomen naar Tsjechië omdat zij geen afscheid van haar wilde nemen.
PROMIS
Rolnummer: 22-003151-15
Parketnummer: 09-808368-14
Datum uitspraak: 28 september 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 31 augustus 2016 en 14 september 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de Reclassering Nederland, een behandelverplichting voor verdachtes problematiek bij Palier of een soortgelijke instelling, en een medewerkingsverplichting aan de hulpverlening van de materieel juridische dienstverlening van Palier of een soortgelijke instelling, een en ander als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven. Voorts is het in beslag genomen paspoort onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat1.:
2.zij in of omstreeks de periode van 12 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of elders in Nederland en/of in Tsjechië, een lijk, te weten het lichaam van haar moeder [verdachtes moeder], heeft weggevoerd en/of verborgen en/of begraven en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
3.zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten 1477 euro en/of 838,59 euro, in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of de Sociale Verzekeringsbank en/of
- de schijn opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank) schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
waardoor de Sociale Verzekeringsbank (telkens) werd bewogen tot afgifte van (bovenomschreven) geldbedrag(en);
4.zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [pensioenfonds] te bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten (een) maandelijks(e) geldbedrag(en) van (maximaal) ongeveer (netto) 2191 euro, in elk geval van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder heeft meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder heeft verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet heeft gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of [pensioenfonds] en/of
- de schijn heeft opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van [pensioenfonds] schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.zij in of omstreeks de periode van 14 mei 2014 tot en met 08 juni 2014, te Velsen-Noord, gemeente Velsen en/of in (een) andere plaats(en) in Nederland, Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken A] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde kentekenplaten wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.zij op of omstreeks 22 mei 2014 te Oldenburg in Duitsland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (Duitse) kentekenplaten met het kenteken [kenteken B], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar kentekenplaten B] althans aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Voorvragen
De raadsman heeft gesteld dat het bewijsverweer dat wordt gevoerd ten aanzien van het oogmerk om het feit van overlijden te verhelen (een verweer dat het hof hieronder zal bespreken) consequenties heeft voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Nu Nederland niet (mede) als pleegplaats voor feit 2 kan worden aangemerkt vervalt immers – gelet op artikel 2 Wetboek van Strafrecht (oud) - de grondslag voor rechtsmacht van Nederland.
De advocaat-generaal heeft zich over deze voorvraag niet uitdrukkelijk uitgelaten.
Het hof acht anders dan de verdediging wel bewezen dat Nederland mede als pleegplaats kan worden aangemerkt en verwijst op deze plaats naar hetgeen hieronder wordt overwogen ten aanzien van het bewijs.
Ook overigens zijn er geen beletselen voor vervolging en berechting van de verdachte in Nederland. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 367 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden als die door de rechtbank zijn opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bewijsverweren gevoerd ten aanzien van het oogmerk om het feit van overlijden te verhelen, ten aanzien van het hanteren van oplichtingsmiddelen en ten aanzien van het bewegen tot afgifte, welke verweren strekken tot vrijspraak van de feiten zoals ten laste gelegd onder 2, 3 en 4.
Bewijsoverwegingen
Vaststaande feiten
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen staat het volgende vast.
In de nacht van 12 op 13 mei 2014 is de moeder van de verdachte, [verdachtes moeder] (hierna: [verdachtes moeder]), op 80-jarige leeftijd in haar woning aan de [adres verdachtes moeder] te Rijnsaterwoude overleden. Zij was al langere tijd dement, niet meer in staat te communiceren, sterk vermagerd (zij woog nog slechts 35 kilo), had een longontsteking en werd in haar laatste dagen in leven gehouden met sondevoeding, medicatie en ondersteunende beademingsapparatuur.
De verdachte heeft het stoffelijk overschot van haar moeder vroeg in de morgen van 13 mei 2014 naar haar Volvo gedragen en vervolgens heeft ze onder meer de medische apparatuur, de sondevoeding en medicijnen van haar moeder in die auto gelegd. Hierna is zij, via Duitsland, met het stoffelijk overschot naar Tsjechië gereden, alwaar zij het stoffelijk overschot – gewikkeld in een plastic zak – in een bos nabij de plaats Harrachov heeft begraven onder takken en mos.
Op 13 mei 2014 omstreeks 09:30 uur heeft de thuiszorg [verdachtes moeder] niet meer thuis aangetroffen en geconstateerd dat de voor haar verzorging noodzakelijke medicatie en hulpstukken er niet meer waren. Ook heeft de thuiszorg een briefje aangetroffen dat gelet op de aanhef leek te zijn gericht aan haar dochter. Op het briefje stond: “Lieve [verdachtes dochter], ik heb oma iets beloofd en dat moet ik nu doen, maak je geen zorgen, alles komt goed lieverd. Kusjes mama xx P.S. Ik heb school voor je afgebeld. Sorry sorry dat het zo moet maar oma wil dat.”
Op 14 mei 2014 heeft de huisarts, [huisarts], de vermissing van [verdachtes moeder] gemeld aan de politie. Hierop startte de politie een zoekactie.
De verdachte is op 8 juni 2014 in Nederland aangehouden. Op haar Volvo waren op dat moment Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken A] gemonteerd. De verdachte wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
In de auto van de verdachte bevonden zich twee Duitse kentekenplaten met het kenteken [kenteken B]. De verdachte heeft bekend dat zij deze op 22 mei 2014 in Oldenburg heeft gestolen. In het dossier bevindt zich een aangifte van deze diefstal.
Op 6 augustus 2014 is – op grond van een eerst op 31 juli 2014 door de verdachte afgelegde verklaring – door de Tsjechische politie nabij Harrachov een stoffelijk overschot aangetroffen dat aan de hand van het registratienummer op een kunstheup geïdentificeerd kon worden als dat van [verdachtes moeder].
De verdachte heeft het overlijden van haar moeder niet gemeld aan de Sociale Verzekeringsbank en ook niet aan [pensioenfonds] (hierna: het pensioenfonds). Op de rekening van de overledene zijn in mei en juni 2014 nog AOW-betalingen gedaan ten bedrage van € 1477,- en € 838,59.
Overwegingen ten aanzien van het oogmerk zoals onder 2 ten laste gelegd
Het belang dat artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht beoogt te beschermen is, gelet op de plaatsing in Titel 5 van Boek II van dit wetboek en de Memorie van Toelichting, de ‘openbare orde’. Meer in het bijzonder gaat het dan om de geloofwaardigheid van de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast heeft de wetgever bij dit gekwalificeerde delict meegewogen de omstandigheid dat dit feit dikwijls wordt gepleegd om andere misdrijven te bedekken of om zich wederrechtelijk enig voordeel te verzekeren.2.Diegene die de in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedragingen verricht met de bedoeling te voorkomen dat anderen het stoffelijk overschot waarnemen, maakt zich schuldig aan het ‘verhelen’ van het feit van overlijden.3.Als diegene wil voorkomen dat een arts de lijkschouwing kan doen en vervolgens een overlijdensverklaring kan opstellen, dat een overlijdensakte wordt opgemaakt of dat uitkeringsinstanties op de hoogte raken van een overlijden (en op grond daarvan de uitkering zouden stopzetten), is er sprake van bedoeld oogmerk.
Hierbij is nog van belang, dat voor de bewezenverklaring van het oogmerk niet hoeft vast te staan dat het handelen uitsluitend of primair gericht was op het verhelen van het overlijden. Voldoende is het zogenoemde noodzakelijkheidsbewustzijn: het besef dat het handelen als noodzakelijk en dus gewild gevolg heeft het hier bedoelde verhelen.
Het hof stelt vast dat de verdachte zelf heeft verklaard dat zij wist dat haar moeder – die in slechte conditie was - in de nacht van 12 op 13 mei 2014 was overleden. Zij heeft die nacht nog een keer tevergeefs mond-op-mond beademing toegepast. Dat zij, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, ‘op een ander vlak’ - in een vorm van ‘magisch realistisch’ denken – dacht en hoopte dat haar moeder nog zou voortleven, doet aan deze vaststelling niet af.
In de dagen voorafgaand aan het overlijden hield zij er al rekening mee dat dit zou gebeuren, blijkens de verklaring van haar dochter [verdachtes dochter]. De verdachte heeft volgens die verklaring van [verdachtes dochter] in de dagen voor het overlijden met anderen gesproken over mogelijke constructies om te voorkomen dat schuldeisers beslag zouden leggen op het huis van [verdachtes moeder]. [verdachtes dochter] heeft onder meer verklaard dat zij had begrepen: “[…] dat mijn moeder weg zou gaan omdat de uitkering en pensioen doorbetaald zouden worden, zodat het huis betaald zou blijven. Dat overboeken ging automatisch. Het geld van het pensioen gaat automatisch van de rekening voor het huis. Dan zou het door blijven lopen. Mijn moeder zei dat het een jaar doorbetaald zou worden. Dat was het idee […]. Mijn moeder heeft gezegd dat als er geen lichaam is en een arts kan niet dood verklaren dan zou het een jaar doorlopen”. Ook de verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat zij – omdat haar buurman € 23.000,-- van haar wilde vorderen - de schijn had willen ophouden dat haar moeder nog leefde en dat zij dat had willen vol houden tot het huis verkocht was. Als de politie tijdens dat verhoor vaststelt dat zij met haar moeder is weggegaan voor pensioen, uitkering en huis, zegt zij: “Het heeft allemaal met elkaar te maken ja. Gewoon dat het huis niet verkocht werd. Daar ging het om”.
Gelet op deze verklaringen en gelet op het feitelijk handelen van de verdachte vanaf de vroege ochtend van de 13de mei 2014 (dat zich laat lezen als de voltrekking van haar plan) concludeert het hof dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk het feit van het overlijden van haar moeder te verhelen. Zij besefte immers dat haar handelen als noodzakelijk en dus door haar gewild gevolg met zich bracht dat zij het overlijden van haar moeder verheelde. Dat zij mogelijk nog een ander motief had (namelijk dat zij haar moeder niet wilde ‘afstaan’), staat aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Het oogmerk zoals onder 2 ten laste gelegd, zal dan ook bewezen verklaard worden.
Opgemerkt wordt nog dat het in dit verband – anders dan de raadsman heeft gesteld - niet ter zake doet dat [verdachtes dochter] bij het overlijden van haar oma in de nacht van 12 op 13 mei 2014 aanwezig was en dat tegenover haar dat feit dus niet verheeld kon worden. Dat tast immers het ‘verhelen’ in de betekenis waarin dat ten laste is gelegd, niet aan. Relevant is dat de verdachte onder meer heeft willen voorkomen dat een arts een lijkschouwing zou doen, er een overlijdensverklaring zou worden opgesteld en dat uitkerende instanties op de hoogte zouden raken van het overlijden van [verdachtes moeder]. [verdachtes dochter]’s wetenschap kon daar niets aan toe- of afdoen: zelfs als zij direct openheid van zaken zou hebben gegeven over hetgeen zij wist, zou een lijkschouwing en een op grond daarvan opgestelde overlijdensverklaring niet hebben kunnen plaatsvinden, omdat het stoffelijk overschot immers was verdwenen en [verdachtes dochter] niet wist waar zich dat bevond.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verhelen in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft nog betoogd dat vrijspraak dient te volgen voor een gedeelte van de onder 2 ten laste gelegde periode, aangezien de termijn voor de aangifte van overlijden, gelet op wettelijke bepalingen (waaronder artikel 16 van de Wet op de lijkbezorging), uiterlijk zes werkdagen na het overlijden zou zijn.
Het hof overweegt dat, wat daar ook van zij, een dergelijke bepaling in de Wet op de lijkbezorging op zichzelf niet beslissend is voor de vraag of de delictsomschrijving van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht is vervuld. Het doen van aangifte van overlijden is een handeling die volgt op een lijkschouwing en een overlijdensverklaring. De Wet op de lijkbezorging bepaalt in artikel 3 dat een lijkschouwing geschiedt, zo spoedig mogelijk na het overlijden, door de behandelende arts of door een gemeentelijke lijkschouwer. Een lijkschouwing, en hetgeen daar dan op zou volgen (zoals een aangifte van overlijden), heeft de verdachte door haar handelen nu juist willen verhinderen en dat is gebeurd direct na het overlijden van [verdachtes moeder]. Het hof verwerpt het verweer.
Voorts overweegt het hof dat op grond van het vorenstaande is komen vast te staan dat het oogmerk van de verdachte op het verhelen van het overlijden van haar moeder reeds in Nederland bestond, en dat toen en daar het verhelen in de zin van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht is begonnen met het wegvoeren van het stoffelijk overschot van [verdachtes moeder]. Dientengevolge is de Nederlandse strafwet toepasselijk en is het openbaar ministerie - zoals hiervoor geoordeeld -ontvankelijk in de vervolging.
Overwegingen ten aanzien van het oogmerk zoals onder 3 en 4 ten laste gelegd: oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling
Degene die zich aan oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht schuldig maakt, handelt met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Uit het hierboven overwogene ten aanzien van het oogmerk op het verhelen van het overlijden van [verdachtes moeder], blijkt dat de verdachte handelde met het hier bedoelde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling.
Het hof overweegt nog dat hetgeen de raadsman in zijn pleitnota onder punt 43 heeft gesteld ten aanzien van de financiële situatie van de verdachte ten tijde van de verweten gedragingen – wat daar ook van zij - niet raakt aan de bewezenverklaring, omdat immers niet bewezen hoeft te worden dat de verdachte handelde uit concrete financiële nood. Voldoende is dat vast is komen te staan dat de verdachte uit was op vermogensrechtelijke bevoordeling. Het oogmerk zoals onder 3 en 4 ten laste gelegd, zal dan ook bewezen worden verklaard.
Overwegingen ten aanzien van oplichtingsmiddelen zoals onder 3 en 4 ten laste gelegd
Oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht is het door aanwending van (een) oplichtingsmiddel(en) als genoemd in dit artikel een ander bewegen tot bepaalde gedragingen, zoals de afgifte van ‘een goed’ (bijvoorbeeld geld).
Hierboven is vastgesteld dat de verdachte met het verhelen van het overlijden van [verdachtes moeder] heeft willen verhinderen dat dit feit ter kennis kwam van (onder meer: uitkerende) autoriteiten. Zij heeft het lichaam van haar moeder immers meegenomen, en daardoor het overlijden verhuld, zij heeft dat overlijden verzwegen voor de huisarts, de thuiszorg en voor de gemeentelijke lijkschouwer en zij heeft voorts dat overlijden van haar moeder ook niet gemeld bij andere relevante derden en in het bijzonder niet aan de Sociale Verzekeringsbank of aan het pensioenfonds. Zij heeft juist de schijn willen wekken dat haar moeder nog leefde.
Met de rechtbank overweegt het hof dat het briefje, dat blijkens de aanhef aan [verdachtes dochter] leek te zijn gericht, in feite bedoeld was voor derden die in huis zouden komen en zouden ontdekken dat [verdachtes moeder] weg was. Het briefje suggereert immers dat de verdachte met haar nog in leven zijnde moeder op reis was gegaan en aan die suggestie draagt ook bij de omstandigheid dat de verdachte medische apparatuur, sondevoeding en medicatie van [verdachtes moeder] had meegenomen. Voor [verdachtes dochter] zelf, die getuige was van het overlijden van haar oma en die wist dat haar moeder met het stoffelijk overschot in de auto was weggereden, kan het briefje in elk geval niet bedoeld zijn geweest. Het hof acht, gelet op deze omstandigheden en gelet op hetgeen de verdachte zelf heeft gezegd over het oogmerk - zoals hierboven weergegeven -, haar verklaring dat zij het briefje ‘voor haar eigen gevoel’ en/of ‘voor de school van [verdachtes dochter]’ had geschreven, niet aannemelijk.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte aldus, zich bedienend van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, listiglijk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft gehandeld.
Overwegingen ten aanzien van het bewegen tot afgifte zoals ten laste gelegd onder 3 en 4
Het hof stelt voorop, dat tussen het aanwenden van (één van) de genoemde oplichtingsmiddelen en één van de genoemde gedragingen waartoe de bedrogene wordt bewogen een causaal verband dient te bestaan, waarbij in redelijkheid gesteld moet kunnen worden dat de benadeelde door dat middel is bewogen. Dat is het geval als zonder aanwending van het middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt.
Door het verhullen van het overlijden van [verdachtes moeder] kon er van dat overlijden geen melding worden gedaan door een (huis)arts of begrafenisondernemer bij de gemeente, als gevolg waarvan ook niet in de Basisregistratie Personen kon worden opgenomen dat [verdachtes moeder] op 13 mei 2014 was overleden, hetgeen ertoe zou hebben geleid dat de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds zouden stoppen met het verstrekken van de uitkeringen. De verdachte heeft met genoemde handelwijze vanaf 13 mei 2014 actief en bewust de situatie gecreëerd, waarin de Sociale Verzekeringsbank en het pensioenfonds in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat [verdachtes moeder] nog in leven was.
Dientengevolge heeft de Sociale Verzekeringsbank tussen 13 mei 2014 en 30 juni 2014 ten onrechte de AOW-uitkering uitgekeerd. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gezien het voorgaande, door haar handelen de Sociale Verzekeringsbank bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Daarnaast overweegt het hof dat, blijkens de namens het pensioenfonds gedane aangifte, het recht op pensioen bij dit pensioenfonds doorloopt tot het einde van de maand waarin iemand is overleden. In casu zou dat recht derhalve op 1 juni 2014 zijn geëindigd. Niet door enig handelen van de verdachte, maar door tussenkomst van het openbaar ministerie, is het pensioenfonds na deze datum niet meer tot uitkering overgegaan.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 3 ten laste gelegde oplichting en de onder feit 4 ten laste gelegde poging tot oplichting heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2. zij in of omstreeks de periode van 12 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of elders in Nederland en/of in Tsjechië, een lijk, te weten het lichaam van haar moeder, [verdachtes moeder], heeft weggevoerd en/of verborgen en/of begraven en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
3. zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Sociale Verzekeringsbank heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten 1477 euro en/of 838,59 euro, in elk geval van enig goed, immers heeft verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of de Sociale Verzekeringsbank en/of
- de schijn opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank) schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
waardoor de Sociale Verzekeringsbank (telkens) werd bewogen tot afgifte van (bovenomschreven) geldbedrag(en);
4. zij in of omstreeks de periode van 13 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 te Rijnsaterwoude, gemeente Kaag en Braassem en/of (een) andere plaats(en) in Nederland en/of in Tsjechië en/of in Polen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [pensioenfonds] te bewegen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten (een) maandelijks(e) geldbedrag(en) van (maximaal) ongeveer (netto) 2191 euro, in elk geval van een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid na het overlijden van haar moeder, [verdachtes moeder],
- het lichaam van haar moeder heeft meegenomen uit de woning van haar moeder (mede) waardoor zij het overlijden van haar moeder heeft verhuld (voor derden) en/of
- voor de (huis)arts van haar moeder en/of voor de thuiszorg en/of voor de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden van haar moeder heeft verzwegen en/of
- het overlijden van haar moeder niet heeft gemeld bij een arts en/of de gemeente en/of [pensioenfonds] en/of
- de schijn heeft opgewekt dat haar moeder na 12 mei 2014 nog in leven was door tegen (diverse) perso(o)n(en) (niet zijnde medewerkers van [pensioenfonds]) schriftelijk en/of (meermalen) mondeling (een) uitlating(en) te doen met als strekking
* dat haar moeder nog leefde en/of
* dat zij met haar nog in leven zijnde moeder onderweg was en/of onderweg was geweest en/of
* dat haar niet bekend was dat haar moeder was overleden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5. zij in of omstreeks de periode van 14 mei 2014 tot en met 08 juni 2014, te Velsen-Noord, gemeente Velsen en/of in (een) andere plaats(en) in Nederland, Poolse kentekenplaten met het kenteken [kenteken A] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde kentekenplaten wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6. zij op of omstreeks 22 mei 2014 te Oldenburg in Duitsland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (Duitse) kentekenplaten met het kenteken [kenteken B], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar kentekenplaten B] althans aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
een lijk wegvoeren en verbergen en begraven met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot oplichting.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder 2 ten laste gelegde feit, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen; hij baseert zich daarbij op de over de verdachte uitgebrachte rapporten van gedragsdeskundigen. Voor wat betreft de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten acht de advocaat-generaal de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich achter de conclusies uit de psychologische en psychiatrische rapportages van het NIFP geschaard. Tevens heeft de raadsman verzocht om strafmatiging, met dien verstande dat een behandeling bij Palier gewenst is.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het lichaam van haar moeder direct na dier overlijden met de auto naar het buitenland vervoerd en in Tsjechië in een bos begraven. Zij heeft dit (in elk geval mede) gedaan uit eigen financieel gewin, zodat de AOW-uitkering en de pensioenuitkering van haar moeder doorbetaald zouden worden. Daarbij heeft zij geen rekening gehouden met de gevolgen van haar handelen voor anderen en de gevoelens van anderen.
Zelfs na haar aanhouding heeft zij nog geruime tijd en zeer hardnekkig het ware verhaal omtrent het lot van haar moeder en de locatie van het stoffelijk overschot verzwegen. Zij heeft de omgeving en andere nabestaanden aldus lang in onzekerheid gelaten over de vraag wat er met haar moeder was gebeurd en zij heeft daarbij haar destijds 16-jarige dochter [verdachtes dochter] in een positie gebracht waarin deze uit loyaliteit naar de verdachte tegen anderen zich gedwongen voelde te liegen over het overlijden van haar grootmoeder. Zelfs nadat [verdachtes dochter] er bij de verdachte met klem op had aangedrongen om te vertellen waar haar grootmoeder was gebleven, duurde het nog geruime tijd voordat de verdachte besloot openheid van zaken te geven. Haar handelen heeft tot gevolg gehad dat [verdachtes dochter] geen contact meer met haar wil. Bovendien heeft de verdachte het onderzoek naar de vermissing van haar moeder bewust vertraagd en bemoeilijkt. Zo heeft de verdachte valse kentekenplaten op haar auto gemonteerd, heeft zij gebruikgemaakt van prepaid-telefoons en een briefje achtergelaten om daarmee de schijn te wekken dat haar moeder nog in leven was. De politie heeft zowel in binnen- als buitenland uitgebreid onderzoek moeten verrichten. Uiteindelijk is het lichaam van verdachtes moeder gecremeerd in Tsjechië, buiten de aanwezigheid van nabestaanden; ook dat is te wijten aan het handelen van de verdachte.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de oplichting van de Sociale Verzekeringsbank en de poging tot oplichting van het pensioenfonds.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en Justitie.
Tevens heeft het hof acht geslagen op twee rapportages Pro Justitia omtrent de verdachte, opgemaakt op 5 januari 2015 door dr. G.M. Jansen, GZ-psycholoog, respectievelijk opgemaakt op 2 januari 2015 door K. Jangbahadoer Sing, psychiater.
De rapporteurs komen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van ADHD en een verzamelstoornis alsmede van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met schizotypische, antisociale, narcistische en theatrale trekken. De rapporteurs concluderen dat kan worden aangenomen dat deze stoornissen aanzienlijk hebben doorgewerkt in het onder 2 ten laste gelegde feit. Om deze reden wordt geadviseerd om de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Dit laatste geldt volgens de psycholoog evenzeer voor de oplichting en de poging daartoe, terwijl de psychiater hierover vanwege verdachtes ontkenning van deze feiten geen uitspraak doet.
Naar de mening van de rapporteurs is het van belang dat de verdachte onder de hoede komt van een FACT-team (voor zorgvermijdende cliënten) met aandacht voor haar verzamelstoornis, persoonlijkheidsstoornis, ADHD, kwetsbaarheid en impulsiviteit. Daarnaast heeft de verdachte hulp nodig bij haar financiële problemen.
Het hof neemt de conclusie ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde over en maakt deze tot de zijne. Het hof acht de verdachte eveneens verminderd toerekeningsvatbaar voor de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, omdat het wegmaken van het stoffelijk overschot en de oplichtingsfeiten sterk met elkaar zijn verweven. Voor wat betreft de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten acht het hof de verdachte wel volledig toerekeningsvatbaar.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 31 mei 2015 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door L. van Os, reclasseringswerker, en R. den Duijf, leidinggevende.
Volgens de reclassering heeft de verdachte haar financiën niet goed op orde en heeft zij geen vaste dagbesteding. Het delictgedrag lijkt te wijten te zijn aan de door het NIFP gediagnosticeerde problematiek. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting bij Palier. De reclassering schat het recidiverisico, indien de verdachte niet adequaat behandeld wordt, in als zeker aanwezig. Om deze reden adviseert de reclassering de behandeling in een gedwongen kader te laten plaatsvinden.
Evenals de rechtbank acht het hof, in het licht van het voorgaande, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan hulpverlening van de materieel juridische dienstverlening van Palier een passende en geboden reactie. Gezien de ernst en de hardnekkigheid van de problemen acht het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, een proeftijd voor de duur van drie jaren passend.
Nu de rechtbank bij de straftoemeting naar het oordeel van het hof reeds vergaand rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van haar moeder en de verstoorde relatie met haar dochter, ziet het hof geen aanleiding tot strafmatiging zoals door de verdediging bepleit.
In beslag genomen voorwerp
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan, gelet op de staat waarin het paspoort verkeert (verlopen maar niet ongeldig gemaakt), in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 367 (driehonderdzevenenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 300 (driehonderd) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden,
of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd zal melden bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Palier of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor haar problematiek;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan de hulpverlening van de materieel juridische dienstverlening van Palier of een soortgelijke instelling;
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 stuk paspoort.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. S. Pels.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑09‑2016
H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht 1891-1901, aantekeningen bij artikel 151 WvSr.
Vgl. de conclusie van de advocaat-generaal mr. Machielse voor het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2007, LJN:BA2104.