Rb. Overijssel, 17-07-2013, nr. C/08/140123 / KG ZA 13-217
ECLI:NL:RBOVE:2013:1510
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
17-07-2013
- Zaaknummer
C/08/140123 / KG ZA 13-217
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2013:1510, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 17‑07‑2013; (Kort geding)
Uitspraak 17‑07‑2013
Inhoudsindicatie
De vorderingen worden afgewezen. Nu er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 307, eerste lid, Fw is verrekening toegestaan.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/140123 / KG ZA 13-217
datum vonnis: 17 juli 2013 (ib)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[bewindvoerder] ,
wonende te [woonplaats],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder ook te noemen [bewindvoerder] respectievelijk [eiser],
advocaat: mr. G.W. Weenink te Almelo,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
verder ook te noemen het UWV,
advocaat: mr. P.A.L. Nieuwenhuis, bedrijfsadvocaat bij het UWV.
1. Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met bijbehorende producties;
- -
de mondelinge behandeling op 11 juli 2013;
- -
de pleitnota van de eisende partij;
- -
de pleitnota, inclusief bijlagen, van de gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit de overgelegde stukken, een en ander voor zover niet of onvoldoende weersproken, kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan:
- -
Met ingang van 10 november 1992 heeft (een der rechtsvoorgangers van) het UWV aan [eiser] een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
- -
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het UWV de door [eiser] ten onrechte over die WAO-uitkering ontvangen toeslag over de periode van 17 september 2007 tot en met31 januari 2008, van [eiser] teruggevorderd.
- -
Bij besluit van 23 januari 2009 heeft het UWV [eiser] een boete van € 120,-- opgelegd.
- -
Op de WAO-uitkering van [eiser] wordt door het UWV - onder meer - een bedrag van € 100,-- bruto ingehouden en verrekend met de vordering die het UWV jegens [eiser] heeft.
- -
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken,d.d. 16 april 2013 is ten aanzien van [eiser] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) uitgesproken, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3. Het geschil
3.1.
[bewindvoerder] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren, het UWV te veroordelen:
I. om onmiddellijk na betekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis, de maandelijkse verrekening ad € 100,-- van zijn vordering op [eiser] te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag, een gedeelte van een dag hieronder begrepen, dat gedaagde hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,--;
II. tot betaling van een bedrag van € 200,--, zijnde de tot op heden ingehouden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. in de kosten van dit geding;
IV. tot betaling van de wettelijke rente over de uit te spreken kostenveroordeling, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden.
3.2.
[bewindvoerder] legt aan deze vorderingen - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag. [bewindvoerder] stelt dat het UWV zich ten onrechte beroept op artikel 307 van de Faillissementswet (Fw) en dientengevolge onrechtmatig handelt jegens [eiser]. Het UWV heeft weliswaar een vordering op [eiser], welke vordering is ontstaan vóór het eerder genoemde vonnis van 16 april 2013, maar het UWV heeft geen schuld aan [eiser] die is ontstaan voor het vonnis van 16 april 2013. Onder verwijzing naar artikel 18 van de WAO stelt [bewindvoerder] dat het recht op een WAO-uitkering ontstaat indien [eiser] voldoet aan de wettelijke vereisten. Daarmee staat de duur van de WAO-uitkering niet vast. De WAO-uitkering ontstaat steeds per periode waarin sprake is van arbeidsongeschiktheid. Uit artikel 21, tweede lid, van de WAO kan worden afgeleid dat het recht op een WAO-uitkering per dag ontstaat. Doorgaans zal een uitkeringsgerechtigde steeds opnieuw aan een medisch onderzoek onderworpen kunnen worden alvorens de arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld. De omstandigheid dat bij aanvang van de WAO-uitkering de duur en de hoogte niet vaststaan volgt ook uit artikel 21, derde lid, van de WAO. Het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2004 (LJN: AO5665), waarop het UWV zich baseert is volgens [bewindvoerder] niet van toepassing, aangezien ten aanzien van [eiser] sprake is van een WAO-uitkering waarbij de arbeidsongeschiktheid een ontstaansvereiste is waaraan steeds moet worden voldaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst [bewindvoerder] tevens naar de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 juli 2008(LJN: BE9228). Het UWV is dan ook ten onrechte tot verrekening overgegaan. Subsidiair stelt [bewindvoerder] dat de door het UWV ter hand genomen verrekening, gelet op het vastgestelde vrij te laten bedrag, [eiser] maandelijks te weinig inkomsten geniet om in zijn levensonderhoud te voorzien. Ten onrechte houdt het UWV geen rekening met de beslagvrije voet uit artikel 475 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.3.
Het UWV concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [bewindvoerder] in de proceskosten. Samengevat weergegeven komt het verweer erop neer dat het UWV zich op het standpunt stelt dat de rechthebbende tot het moment waarop het UWV een besluit tot intrekking van de WAO-uitkering heeft afgegeven, een onafgebroken, rechtens afdwingbare aanspraak jegens het UWV heeft. Ter onderbouwing heeft het UWV gewezen op het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2004 en de (niet-gepubliceerde) vonnissen van respectievelijk rechtbank ’s-Gravenhage, locatie’s-Gravenhage, van 28 januari 2009 (rolnummer 774558 \ RL EXPL 08-18018) en rechtbank‘s –Hertogenbosch, locatie Eindhoven van 9 februari 2012 (Zaaknummer: 774926 \ Rolnummer 11-7930) en 1 maart 2012 (Zaaknummer: 786531 \ Rolnummer: 11-10335). Ten aanzien van het door [bewindvoerder] ingenomen subsidiaire standpunt stelt het UWV, onder verwijzing naar een overgelegde uitdraai uit het BankenAfhandelingsSysteem (BAS), dat de maandelijkse betalingen aan [eiser] de beslagvrije voet, inclusief de vakantietoeslag, ruimschoots overtreffen, zodat dit subsidiaire standpunt feitelijke grondslag mist.
4. De beoordeling
4.1
Het spoedeisend belang van [bewindvoerder] bij het gevorderde vloeit in voldoende mate voort uit zijn stellingen.
4.2.
Ingevolge artikel 19 van de WAO heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt, zodra hij 104 weken (in 1992 was dat nog 52 weken) arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij na afloop van die periode nog arbeidsongeschikt is. Ingevolge artikel 34 van de WAO wordt de uitkering op aanvraag toegekend door het UWV. Op grond van artikel 35 van de WAO gaat de uitkering in op de dag met ingang van welke de belanghebbende aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet. Ingevolge artikel 98e van de WAO worden arbeidsongeschiktheidsuitkeringen die zijn toegekend voor de inwerkingtreding van de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, dan wel daarna met toepassing van artikel 91b, geacht te zijn toegekend voor onbepaalde tijd.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt hieruit dat het recht op toekenning van de uitkering ontstaat indien en zodra voldaan is aan de daarvoor op grond van de WAO geldende vereisten en dat het UWV alsdan gehouden is de uitkering toe te kennen.
4.4.
De stelling van [bewindvoerder] dat de vordering van [eiser] op grond van de WAO jegens het UWV steeds pas ontstaan per periode, zelfs per dag, zolang aan de in de WAO gestelde voorwaarden is voldaan, dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter te worden verworpen. Uit de wettelijke regeling volgt dat het recht op een WAO-uitkering blijft bestaan, indien en zolang een belanghebbende blijft voldoen aan de door de wet gestelde voorwaarden, waarbij het UWV wel periodiek zal moeten toetsen of dit het geval is. Deze periodieke toetsing behelst niet iedere keer opnieuw een toekenning van het recht op uitkering, maar een beoordeling of er grond is om het recht op uitkering in te trekken of op te schorten, dan wel de hoogte van de uitkering te wijzigen.
4.5.
Artikel 307, eerste lid, Fw bepaalt dat hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts kan verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
4.6.
Nu zowel de datum waarop [eiser] voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van een WAO-uitkering, als de datum waarop de vordering van het UWV op [eiser] wegens onverschuldigde betaling is ontstaan, gelegen zijn voor de datum van 16 april 2013 waarop ten aanzien van [eiser] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP uitgesproken is, verzet het bepaalde in artikel 307 Fw zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet tegen de verrekening van € 100,-- per maand door verweerder.
4.7.
Met betrekking tot het door [bewindvoerder] ingenomen subsidiaire standpunt overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Met inachtneming van de door het UWV overgelegde uitdraai uit het BAS is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om te veronderstellen dat Woortmans inkomsten als gevolg van de verrekening minder zijn dan zullen worden dan het vastgestelde vrij te laten bedrag, zodat hierin vooralsnog evenmin voor het UWV een reden is gelegen om niet maandelijks het bedrag van € 100,-- in te houden op de WAO-uitkering van [eiser] en te verrekenen met de vordering die het UWV jegens [eiser] heeft.
4.8.
Gelet op het bovenstaande komt de voorzieningenrechter dan ook tot de slotsom dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
4.9.
[bewindvoerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [bewindvoerder] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van het UWV begroot op € 1.836,-- aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. Keuzenkamp voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.